ECLI:NL:RBOVE:2025:7276

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
84.267230.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting door een rechtspersoon

Op 11 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard aan belastingfraude door het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de kwartalen 1 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022. De zaak kwam voort uit een boekenonderzoek door de Belastingdienst, waaruit bleek dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had ingediend, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, verantwoordelijk was voor het indienen van deze onjuiste aangiften. De verdediging voerde aan dat er sprake was van administratieve vergissingen en dat de verdachte integraal vrijgesproken diende te worden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte opzettelijk handelde en dat de onjuiste aangiften in de normale bedrijfsvoering van de vennootschap vielen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de opzet en het daderschap wel vastgesteld. De rechtbank heeft geen straf opgelegd, gezien de geringe ernst van het feit en het niet eerder veroordeeld zijn van de verdachte voor een soortgelijk feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.267230.24 (P)
Datum vonnis: 11 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.
gevestigd aan de [vestigingsplaats] .
De besloten vennootschap is ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar (indirecte) bestuurders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 maart 2025 en 27 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat, namens verdachte, door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en haar raadsman mr. R.A.C. Frijns, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022 al dan niet tezamen met een of meer anderen opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend ten name van [verdachte] B.V. over de kwartalen 1 en 4 van het jaar 2021 en kwartaal 1 van het jaar 2022, zodat te weinig belasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022
te Groessen en/of Duiven, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de
omzetbelasting ten name van
[verdachte] B.V. over:
- het 1e kwartaal 2021 (DOC-024, p. 20-21) en/of,
- het 4e kwartaal 2021 (DOC-024, p. 26-27) en/of,
- het 1e kwartaal 2022 (DOC-024, p. 32-33)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard in het geval de officier van justitie en de rechtbank uitgaan van een bredere lezing van de dagvaarding dan de raadsman. Volgens de raadsman is in dat geval onduidelijk welk exact verwijt jegens de verdachte door het Openbaar Ministerie wordt gemaakt, doordat in de tenlastelegging niet nader is uitgewerkt in welk opzicht de aangiften omzetbelasting onjuist zijn terwijl de bevindingen van de Belastingdienst uit een veelvoud van elementen bestaan, die verder reiken dan ten laste is gelegd aan verdachte. Meer concreet is de raadsman ervan uitgegaan dat de tenlastelegging uitsluitend ziet op de onderdelen van het dossier die zien op – grofweg – de tuinaanleg (zaaksdossier 1), de doorbelasting van kosten (zaaksdossier 2) en de managementfee, en niet op andere onderwerpen in het dossier, zoals de afgetrokken kosten inzake aangeschafte Ferrari’s.
Nu uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de officier van justitie en de raadsman van eenzelfde interpretatie van de dagvaarding zijn uitgegaan, stelt de rechtbank vast dat de dagvaarding voldoende duidelijk en dus geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, en redenen voor schorsing vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) zijn als volgt gelieerd aan de ondernemingen [medeverdachte bedrijf 1] B.V., [verdachte] B.V. en [medeverdachte bedrijf 2] B.V.
Op 27 maart 2019 is [medeverdachte bedrijf 1] B.V. (hierna [medeverdachte bedrijf 1] ) opgericht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bestuurders. Tot 23 december 2021 waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook de enige aandeelhouders. Vanaf 23 december 2021 is [bedrijf 1] B.V. (hierna [bedrijf 1] ) de enige aandeelhouder. [2]
[bedrijf 1] is op 23 december 2021 opgericht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bestuurders. [3]
[verdachte] B.V. (hierna [verdachte] ) is op 29 april 1997 opgericht. Sinds 1 juni 2012 is [bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2] ) enig aandeelhouder en bestuurder. [4]
[bedrijf 2] is op 29 mei 2012 opgericht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als bestuurders. [5]
[medeverdachte bedrijf 2] B.V. (hierna [medeverdachte bedrijf 2] ) is op 27 maart 2019 opgericht. [6] Tot 23 december 2021 was [medeverdachte bedrijf 1] enig aandeelhouder en bestuurder.
Sinds 23 december 2021 is [bedrijf 3] B.V. (hierna [bedrijf 3] ) enig aandeelhouder en bestuurder.
[bedrijf 3] is sinds 23 december 2021 opgericht met [bedrijf 4] B.V. (hierna [bedrijf 4] ) als enig aandeelhouder en bestuurder. [7]
[bedrijf 4] is eveneens op 23 december 2021 opgericht met [medeverdachte bedrijf 1] als enig aandeelhouder en bestuurder. [8]
[medeverdachte bedrijf 1] betreft een financiële holding. [verdachte] en [medeverdachte bedrijf 2] zijn beide actief als expediteur op het gebied van douane.
Naast zakelijke partners zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar gehuwd.
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst heeft in 2022 een boekenonderzoek uitgevoerd bij de vennootschappen [medeverdachte bedrijf 1] , [verdachte] en [medeverdachte bedrijf 2] . In de controlerapporten zijn diverse onjuistheden gerapporteerd ten aanzien van de door deze vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting. Hierdoor ontstond het vermoeden dat [medeverdachte 1] als feitelijke leidinggever en [medeverdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, waarna een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De kosten zijn voor het merendeel op juiste wijze door [verdachte] doorbelast aan [medeverdachte bedrijf 1] en [medeverdachte bedrijf 2] . Ten aanzien van de doorbelasting van de softwarekosten van [bedrijf 5] zijn weliswaar drie facturen door een financieel medewerker per abuis foutief ingevoerd, maar dat betroffen incidenten; van structurele onjuistheden en opzet is geen sprake geweest.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De aangiften omzetbelasting
Bij de Belastingdienst zijn de aangiften over kwartalen 1 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022 elektronisch binnengekomen in de periode van 30 april 2021 tot en met 22 april 2022.
Deze belastingaangiften zijn ingediend met vermelding van de naam “ [medeverdachte 2] ”. [9] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij de administratie voor haar rekening neemt en dat zij de belastingaangiften invult en indient. [10] Zij controleert de uitdraaien van de grootboekrekeningen (“BTW te betalen” en “BTW voorheffing”) en doet daarna de aangifte online door in te loggen op het portaal van de Belastingdienst door middel van de e-herkenning van het bedrijf in kwestie en vervolgens de aangifte in te vullen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de hiervoor weergegeven omzetbelastingaangiften zijn ingediend door [medeverdachte 2] .
4.4.2
Onjuistheid aangiften (doorbelasting kosten)
De Belastingdienst heeft geconstateerd dat tussen [medeverdachte bedrijf 1] , [verdachte] en [medeverdachte bedrijf 2] bepaalde kosten zijn doorbelast. De doorbelasting van deze kosten is volgens de Belastingdienst niet op juiste wijze gebeurd.
De rechtbank zal de doorbelasting van kosten door [verdachte] hierna in chronologische volgorde van de ten laste gelegde kwartalen bespreken (dus eerst kwartalen 1 en 4 over 2021 en daarna kwartaal 1 over 2022 van de aangiften omzetbelasting van [verdachte] ).

Kwartaal 1-2021
Volgens het controlerapport van de Belastingdienst [11] zouden in kwartaal 1 van 2021 de volgende twee (verkoop)facturen betrekking moeten hebben op doorbelasting van kosten door [verdachte] aan [medeverdachte bedrijf 1] :
[afbeelding]
De rechtbank stelt vast dat voornoemde twee facturen zich niet in het dossier bevinden en dat onduidelijk is waar deze kosten betrekking op hebben. Wel is duidelijk dat in het grootboekoverzicht van [medeverdachte bedrijf 1] (btw voorheffing) de bedragen van € 53,55 en € 66,94 als voorbelasting in aftrek zijn gebracht. [12]
In het grootboekoverzicht van [verdachte] (btw te betalen) zijn de bedragen van deze twee facturen niet als omzet zichtbaar. [13] Deze bedragen worden door [verdachte] ook niet aangegeven in de aangifte omzetbelasting van dit kwartaal. De door [verdachte] aangegeven omzet (hoog) over dit kwartaal bedraagt € 14,-- [14]
De rechtbank is – in lijn met de Belastingdienst – dan ook van oordeel dat de belastingaangifte over dit kwartaal onjuist is. Indien er een verkoopfactuur uitgereikt wordt dient de gerealiseerde omzet en hierbij af te dragen omzetbelasting aangegeven te worden in het tijdvak waarin de factuurdatum van de verkoopfactuur valt. Bij deze verkoopfacturen blijkt de af te dragen omzetbelasting bij [verdachte] niet aangegeven terwijl de voorbelasting bij [medeverdachte bedrijf 1] in aftrek is gebracht.

Kwartaal 4-2021
Volgens het controlerapport van de Belastingdienst [15] hebben in kwartaal 4 van 2021 de volgende vier (verkoop) facturen betrekking op doorbelasting van kosten door [verdachte] aan [medeverdachte bedrijf 2] :
[afbeelding]
Niet in geschil is dat deze kosten betrekking hebben op doorbelasting van softwarekosten van het bedrijf [bedrijf 5].
[medeverdachte 1] heeft tegenover de FIOD verklaard dat alleen [verdachte] een contract met [bedrijf 5] heeft afgesloten voor het gebruik van de software en dat [verdachte] daarvoor een factuur van [bedrijf 5] ontvangt. Omdat ook [medeverdachte bedrijf 2] gebruikt maakt van deze software, worden deze kosten (al dan niet gedeeltelijk) doorbelast aan [verdachte] . Volgens [medeverdachte 1] is de doorbelasting niet belast met btw, omdat het een van btw vrijgestelde Douane aangifte betreft. De factuur van
[bedrijf 5] is wel belast met btw, welke btw ze in aftrek mogen brengen. De btw van [bedrijf 5] wordt maar eenmaal teruggevraagd. [16]
De raadsman heeft ter zitting opgemerkt dat alleen [medeverdachte bedrijf 2] de btw als voorbelasting heeft opgevoerd. Verder heeft de raadsman aangegeven dat drie van voornoemde facturen van kwartaal 4-2021 niet correct zijn verwerkt, te weten de facturen met de bedragen € 16,80,
€ 7.910,68 en € 907,20. Dit betroffen administratieve vergissingen van financieel medewerker [naam 1]. Er is daardoor in totaal een bedrag van € 8.801,08 teveel aan btw terug gevraagd. De Belastingdienst is hiervan inmiddels op de hoogte gebracht. De factuur met een bedrag van € 39.074,62 is volgens de verdediging dus wel op juiste wijze doorbelast en administratief verwerkt.
De rechtbank gaat er – gelet op het voorgaande –vanuit dat voornoemde vier facturen zien op doorbelasting van de kosten van software van [bedrijf 5]. De rechtbank stelt vast dat op de grootboekrekening van [medeverdachte bedrijf 2] (btw voorheffing) voornoemde vier facturen (met een totaalbedrag van € 47.875,70) als voorbelasting in aftrek zijn gebracht. [17]
In het grootboekoverzicht van [verdachte] (btw te betalen) zijn de bedragen van deze vier facturen niet als omzet zichtbaar. [18] Deze bedragen worden door [verdachte] ook niet aangegeven in de aangifte omzetbelasting van dit kwartaal. De door [verdachte] aangegeven omzet (hoog) over dit kwartaal bedraagt € 86,--. [19]
De Belastingdienst heeft in eerste instantie in haar controlerapport geconstateerd dat de aangifte omzetbelasting van [verdachte] over dit kwartaal onjuist is, omdat de af te dragen omzetbelasting van deze facturen door [verdachte] niet is aangegeven terwijl de voorbelasting bij [medeverdachte bedrijf 2] in aftrek is gebracht. [20] De Belastingdienst heeft echter daarna aanleiding gezien de correctie/naheffing omzetbelasting ter hoogte van € 47.876,-- terug te draaien, althans heeft zulks aangekondigd. [21]
Gelet op het (aangekondigde) terugdraaien van de naheffing door de Belastingdienst zonder enige nadere toelichting, kan de rechtbank de onjuistheid van deze kwartaalaangifte niet vaststellen. Temeer nu de onderliggende facturen zich niet in het dossier bevinden en dus niet kan worden getoetst of de doorbelasting van deze kosten op juiste wijze is geschied. Niet geverifieerd kan worden op welke wijze (geheel of gedeeltelijk) en tegen welk btw-tarief deze kosten zijn doorbelast. De omzet onder de rubriek ‘levering/diensten 0% of niet bij de onderneming belast’ is niet onderzocht door de Belastingdienst. [22] Gelet op deze omstandigheden spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Kwartaal 1-2022
Volgens het controlerapport van de Belastingdienst [23] zouden in kwartaal 1 van 2022 de volgende twee facturen betrekking moeten hebben op doorbelasting van kosten door [verdachte] aan [medeverdachte bedrijf 2] :
[afbeelding]
Wederom is niet in geschil dat deze kosten (net als bij voornoemd kwartaal 4 van 2021) betrekking hebben op doorbelasting van kosten van software van het bedrijf [bedrijf 5]. Dit kan ook worden afgeleid uit voornoemde omschrijvingen ‘[bedrijf 5] [omschrijving 1]’ en ‘[bedrijf 5] [omschrijving 2]’.
De raadsman heeft ter zitting opgemerkt dat alleen [medeverdachte bedrijf 2] de btw als voorbelasting heeft opgevoerd en dat voornoemde twee facturen met betrekking tot kwartaal 1 van 2022 correct zijn verwerkt.
De rechtbank stelt vast dat op de grootboekrekening van [medeverdachte bedrijf 2] (btw voorheffing) de bedragen van € 22.635,75 en € 18.422,14 (totaal dus € 41.057,89) als voorbelasting in aftrek zijn gebracht. [24] Er bevindt zich geen grootboekoverzicht (af te dragen omzetbelasting) van 2022 van [verdachte] in het dossier. De door [verdachte] aangegeven omzet (hoog) over dit kwartaal bedraagt € 14,--. [25]
De Belastingdienst heeft in eerste instantie in haar controlerapport geconstateerd dat de aangifte omzetbelasting van [verdachte] over dit kwartaal onjuist is, omdat de af te dragen omzetbelasting van deze facturen door [verdachte] niet is aangegeven terwijl de voorbelasting bij [medeverdachte bedrijf 2] in aftrek is gebracht. [26] De Belastingdienst heeft echter daarna aanleiding gezien de correctie/naheffing omzetbelasting ter hoogte van € 41.057,-- terug te draaien, althans heeft zulks aangekondigd. [27]
Gelet op het (aangekondigde) terugdraaien van de naheffing door de Belastingdienst zonder enige nadere toelichting, kan de rechtbank – net als bij kwartaal 4 van 2021 - de onjuistheid van deze kwartaalaangifte niet vaststellen. De onderliggende facturen van dit kwartaal bevinden zich ook niet in het dossier, dus niet kan worden getoetst of de doorbelasting van deze kosten op juiste wijze is geschied, zoals ook hiervoor over kwartaal 4 van 2021 overwogen. Gelet op deze omstandigheden spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4.3
Terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven / fiscaal nadeel
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het feit er niet toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De Belastingdienst heeft het fiscaal nadeel met betrekking tot de onjuiste belastingaangifte van [verdachte] over kwartaal 1 van 2021 berekend op € 2.010,--, maar dit bedrag kan de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet volgen mede gelet op de (geringe) bedragen van voornoemde boekingen van € 53,55 en € 66,94. Nu de rechtbank de hoogte van het veroorzaakte nadeel op dit onderdeel niet kan vaststellen, laat de rechtbank dit nadeel buiten beschouwing.
Desondanks is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het strekkingsvereiste en overweegt hiertoe als volgt. Aan het strekkingsvereiste is voldaan indien de bewuste gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven. Het strekkingsvereiste vereist niet dat daadwerkelijk te weinig belasting is of wordt geheven (ECLI:NL:PHR:2015:2320).
In dit geval zijn de gedragingen van verdachte (het onjuist of niet boeken van doorbelaste kosten in de grootboeken en het niet opgeven van omzet van de (verkoop)facturen aangaande de doorbelaste kosten) gezien de effecten die daarvan in het algemeen uitgaan, geschikt om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. Aan het strekkingsvereiste is derhalve voldaan.
4.4.4
Daderschap van [verdachte]
Vervolgens is het de vraag of het doen van onjuiste aangiften van de omzetbelasting aan [verdachte] kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het doen van aangiften omzetbelasting viel en valt binnen de normale bedrijfsvoering van [verdachte] . Zij had als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het namens de vennootschap onjuist indienen van de aangiften omzetbelasting is [verdachte] dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedragingen, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvond in de sfeer van [verdachte] en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat [verdachte] kan worden aangemerkt als dader van het ten laste gelegde feit.
4.4.5
Opzet
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat [verdachte] over kwartaal 1 van 2021 een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend, hetgeen verband hield met doorbelasting van kosten (€ 53,55 en € 66,94) aan [medeverdachte bedrijf 2] .
Volgens de verdediging is sprake geweest van administratieve vergissingen. De rechtbank overweegt dat deze bedragen zijn opgenomen in het grootboek van [medeverdachte bedrijf 1] over de terug te vragen voorbelasting, terwijl daar geen omzet in het grootboek van [verdachte] tegenover stond. [medeverdachte 2] heeft in ieder geval niet geverifieerd dat dit één en ander overeenkwam alvorens de aangifte in te vullen en zij heeft zich dus niet vergewist van de juistheid van deze belastingaangifte, terwijl op haar als bestuurder en als functionaris verantwoordelijk voor de administratie en fiscale zaken de verplichting rustte een correcte aangifte in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij door zo te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangifte omzetbelasting onjuist werd gedaan. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet. Dat opzet van [medeverdachte 2] kan worden toegerekend aan [verdachte] .
4.4.6
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van medeplegen met een of meer anderen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin mede te plegen met eigen vennootschappen; [medeverdachte 2] kan dus niet als medepleger worden aangemerkt. Daarnaast is niet gebleken van enige andere (rechts)persoon die het feit in feitelijke zin heeft gepleegd.
4.4.7
Algehele conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend met betrekking tot kwartaal 1 van 2021.
4.4.8
Beslissing rechtbank op (voorwaardelijke) verzoeken tot horen getuigen
De rechtbank wijst af de (voorwaardelijke) verzoeken tot het horen van [naam 2], alsook [naam 3] en [naam 4] (zijnde belastinginspecteurs), [naam 1] (administratief medewerker [verdachte] ) en [naam 5] (van [bedrijf 6] N.V.) als getuigen, omdat hiertoe geen noodzaak gezien wordt.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022
te Groessen en/of Duiven, in elk gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens)opzettelijk(een)bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een(digitale)aangifte voor de
omzetbelasting ten name van [verdachte] B.V. over:
-het 1e kwartaal 2021(DOC-024, p. 20-21) en/of,
- het 4e kwartaal 2021 (DOC-024, p. 26-27) en/of,
- het 1e kwartaal 2022 (DOC-024, p. 32-33)
(telkens)onjuist en/of onvolledig heeft/hebbengedaanen/of heeft/hebben laten doen,
door(telkens)op/in het/deingeleverde/ingediende aangifte(n)een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelastingen/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelastingop te gevenen/of te doen laten opgeven,
terwijl dat/diefeit(en) (telkens)ertoe strekte(n)dat te weinig belasting wordt
geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 69 lid 2 Algemene wet rijksbelastingen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-- (gebaseerd op 50% van het berekende fiscale nadeel van € 2.010,--).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht tot toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafvordering gelet op de geringe ernst en het eveneens geringe fiscaal nadeel van dit feit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van een onjuiste aangifte voor de omzetbelasting over een kwartaal.
De rechtbank rekent dit verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederlanden inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Nu de rechtbank de hoogte van het veroorzaakte nadeel evenwel niet kan vaststellen, de belastingfraude slechts betrekking heeft op één kwartaal, het gaat om geringe boekingen en verdachte, zoals blijkt uit haar uittreksel justitiële documentatie, niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, acht de rechtbank het niet passend haar een straf op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde feit geen straf wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2025.
Buiten staat
Mr. F.M.A. ‘t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met nummer 72359 (onderzoek Disley). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [medeverdachte bedrijf 1] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 405 (genummerd als DOC-033).
3.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 1] [medeverdachte bedrijf 1] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
4.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [verdachte] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 408 (genummerd als DOC-035).
5.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 2] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 417 (genummerd als DOC-039).
6.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 2] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 413 (genummerd als DOC-037).
7.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 3] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
8.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 4] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
9.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [verdachte] van 9 mei 2023 met bijlagen, genummerd als DOC-024, pagina’s 270 t/m 302.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , genummerd als V-002-01, pagina’s 37 en 39.
11.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [verdachte] , genummerd als DOC-001, pagina 140 en 141.
12.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [medeverdachte bedrijf 1] ‘btw voorheffing’, genummerd als DOC-009, pagina 213.
13.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [verdachte] ‘btw te betalen, genummerd als DOC-018, pagina 239.
14.Een geschrift, zijnde de aangifte omzetbelasting van [verdachte] over kwartaal 1-2021, als bijlage bij de ambtsedige verklaring genummerd als DOC-024, pagina 290.
15.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [verdachte] , genummerd als DOC-001, pagina 141.
16.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , genummerd als V-001-01, pagina 25.
17.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [medeverdachte bedrijf 2] ‘btw voorheffing’, genummerd als DOC-015, pagina 233.
18.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [verdachte] ‘btw te betalen’, genummerd als DOC-018, pagina 239
19.Een geschift, zijn de ae aangifteomzetbelasting van [verdachte] over kwartaal 4-2021, als bijlage bij de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [verdachte] van 9 mei 2023, genummerd als DOC-024, pagina 296.
20.Een geschrift, zijnde het controle rapport van de Belastingdienst inzake [verdachte] , genummerd als DOC-001, pagina 141.
21.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van het Functioneel Parket van 20 november 2025 met als bijlage een update van de stand van zaken, opgesteld door mr. [naam 6], zijnde de contactambtenaar van de Belastingdienst.
22.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [verdachte] , genummerd als DOC-001, pagina 142.
23.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [verdachte] , genummerd als DOC-001, pagina 141 en 142.
24.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [medeverdachte bedrijf 2] ‘btw voorheffing’, genummerd als DOC-017, pagina’s 236 en 237.
25.De aangifte omzetbelasting van [verdachte] over kwartaal 1-2022, als bijlage bij de ambtsedige verklaring genummerd als DOC-024, pagina 302.
26.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [verdachte] , genummerd als DOC-001, pagina 142.
27.Een geschrift, zijnde een e-mail van het Functioneel Parket van 20 november 2025 met als bijlage een update van de stand van zaken, opgesteld door mr. [naam 6], zijnde de contactambtenaar van de Belastingdienst.