ECLI:NL:RBOVE:2025:7277

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
84.061826.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke leidinggeven aan belastingfraude door meerdere aan verdachte gelieerde bedrijven

Op 11 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van feitelijke leidinggeven aan belastingfraude door meerdere aan hem gelieerde bedrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als (indirect) bestuurder van de vennootschappen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022, waarbij de verdachte opdracht heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan het indienen van onjuiste aangiften, wat resulteerde in een fiscaal nadeel van in totaal € 202.666,--. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks dat hij en zijn medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig maakten aan het opstellen van valse facturen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van een betrouwbare belastingaangifte voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.061826.24 (P)
Datum vonnis: 11 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 maart 2025 en 27 november 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.A.C. Frijns, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 april 2021 tot en met 31 januari 2022 opdracht en/of feitelijke
leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. al dan niet tezamen met een of
meer anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over de kwartalen 2 en 4 van het jaar 2021, zodat te weinig belasting werd geheven;
feit 2:in de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022 opdracht en/of feitelijke
leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 2] B.V. al dan niet tezamen met een of meer anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over de kwartalen 1, 2 en 4 van het jaar 2021 en kwartaal 1 van het jaar 2022, zodat te weinig belasting werd geheven;
feit 3:in de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 april 2022 opdracht
en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 3] B.V. al dan niet tezamen met een of meer anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 3] B.V. over de kwartalen 1 en 4 van het jaar 2021 en kwartaal 1 van het jaar 2022, zodat te weinig belasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[bedrijf 1] B.V., op één of meer tijdstippen op of omstreeks 1 april 2021 tot en met
31 januari 2022 te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het 2e kwartaal 2021 (DOC-025, p. 20-21) en/of,
- het 4e kwartaal 2021 (DOC-025, p. 24-25)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2
[bedrijf 2] B.V. op één of meer tijdstippen op of omstreeks 1 januari
2021 tot en met 22 april 2022 te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over:
- het 1e kwartaal 2021 (DOC-026, p. 18-19) en/of,
- het 2e kwartaal 2021 (DOC-026, p. 20-21) en/of,
- het 4e kwartaal 2021 (DOC-026, p. 24-25) en/of,
- het 1e kwartaal 2022 (DOC-026, p. 30-31)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3
[bedrijf 3] B.V. op één of meer tijdstippen op of omstreeks 1 januari 2021
tot en met 22 april 2022 te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de
omzetbelasting ten name van
[bedrijf 3] B.V. over:
- het 1e kwartaal 2021 (DOC-024, p. 20-21) en/of,
- het 4e kwartaal 2021 (DOC-024, p. 26-27) en/of,
- het 1e kwartaal 2022 (DOC-024, p. 32-33)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard in het geval de officier van justitie en de rechtbank uitgaan van een bredere lezing van de dagvaarding dan de raadsman. Volgens de raadsman is in dat geval onduidelijk welk exact verwijt jegens de verdachte door het Openbaar Ministerie wordt gemaakt, doordat in de tenlastelegging niet nader is uitgewerkt in welk opzicht de aangiften omzetbelasting onjuist zijn terwijl de bevindingen van de Belastingdienst uit een veelvoud van elementen bestaan die verder reiken dan ten laste is gelegd aan verdachte. Meer concreet is de raadsman ervan uitgegaan dat de tenlastelegging uitsluitend ziet op de onderdelen van het dossier die zien op – grofweg – de tuinaanleg (zaaksdossier 1), de doorbelasting van kosten (zaaksdossier 2) en de managementfee, en niet op andere onderwerpen in het dossier, zoals de afgetrokken kosten inzake aangeschafte Ferrari’s.
Nu uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de officier van justitie en de raadsman van eenzelfde interpretatie van de dagvaarding zijn uitgegaan, stelt de rechtbank vast dat de dagvaarding voldoende duidelijk en dus geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, en redenen voor schorsing vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Verdachte (hierna ook genoemd [verdachte]) is als volgt gelieerd aan de ondernemingen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 2] B.V.
Op 27 maart 2019 is [bedrijf 1] B.V. (hierna [bedrijf 1]) opgericht met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte]) als bestuurders. Tot 23 december 2021 waren verdachte en [medeverdachte] ook de enige aandeelhouders. Vanaf 23 december 2021 is [bedrijf 4] B.V. (hierna [bedrijf 4]) de enige aandeelhouder. [2]
[bedrijf 4] is op 23 december 2021 opgericht met [verdachte] en [medeverdachte] als bestuurders. [3]
[bedrijf 3] B.V. (hierna [bedrijf 3]) is op 29 april 1997 opgericht. Sinds 1 juni 2012 is [bedrijf 5] B.V. (hierna [bedrijf 5]) enig aandeelhouder en bestuurder. [4]
[bedrijf 5] is op 29 mei 2012 opgericht met [verdachte] en [medeverdachte] als bestuurders. [5]
[bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2]) is op 27 maart 2019 opgericht. [6] Tot 23 december 2021 was [bedrijf 1] enig aandeelhouder en bestuurder.
Sinds 23 december 2021 is [bedrijf 6] B.V. (hierna [bedrijf 6]) enig aandeelhouder en bestuurder.
[bedrijf 6] is sinds 23 december 2021 opgericht met [bedrijf 7] B.V. (hierna [bedrijf 7]) als enig aandeelhouder en bestuurder. [7]
[bedrijf 7] is eveneens op 23 december 2021 opgericht met [bedrijf 1] als enig aandeelhouder en bestuurder. [8]
[bedrijf 1] betreft een financiële holding. [bedrijf 3] en [bedrijf 2] zijn beide actief als expediteur op het gebied van douane.
Naast zakelijke partners zijn [verdachte] en [medeverdachte] met elkaar gehuwd.
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst heeft in 2022 een boekenonderzoek uitgevoerd bij de vennootschappen [bedrijf 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 2]. In de controlerapporten zijn diverse onjuistheden gerapporteerd ten aanzien van de door deze vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting. Hierdoor ontstond het vermoeden dat [verdachte] als feitelijke leidinggever en [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, waarna een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van de aangifte omzetbelasting kwartaal 1 van 2021 ten aanzien van [bedrijf 3] (feit 3). Voor dat onderdeel dient partiële vrijspraak te volgen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de belastingaangiften die betrekking hebben op de valse facturen inzake de tuinaanleg is niet voldaan aan het strekkingsvereiste dan wel is sprake is van een pleitbaar standpunt. De kosten van de tuinaanleg komen namelijk wel conform de aangiften deels voor aftrek in aanmerking, omdat een deel van de tuin (ook) voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Van opzet is nimmer sprake geweest.
Ten aanzien van de belastingaangiften die betrekking hebben op de doorbelasting van de kosten van software van [bedrijf 10] (feit 3) zijn slechts drie facturen door een financieel medewerker per abuis foutief ingevoerd en dat betroffen incidenten; van structurele onjuistheden en opzet is geen sprake geweest.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde belastingaangiften is evenmin sprake geweest van opzet. Zo was de belastingaangifte van [bedrijf 1] over kwartaal 4 van 2021 niet geheel correct, maar dat is verklaarbaar gelet op meerdere factoren zoals de verandering in de organisatiestructuur, coronaperikelen, privéomstandigheden en een andere rechtszaak. Van opzet is geen sprake geweest, dit volgt ook uit het feit dat een suppletie is ingediend.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De aangiften omzetbelasting
Bij de Belastingdienst zijn de volgende aangiften omzetbelasting elektronisch binnengekomen:
- ten aanzien van [bedrijf 1]: de aangiften over kwartalen 2 en 4 van 2021 in de periode van 23 juli 2021 tot en met 31 januari 2022; [9]
- ten aanzien van [bedrijf 2]: de aangiften over kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022 in de periode van 30 april 2021 tot en met 22 april 2022; [10]
- ten aanzien van [bedrijf 3]: de aangiften over kwartalen 1 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022 in de periode van 30 april 2021 tot en met 22 april 2022. [11]
Voornoemde belastingaangiften zijn ingediend met vermelding van de naam “[medeverdachte]”.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij de administratie voor haar rekening neemt en dat zij de belastingaangiften invult en indient. [12] Zij controleert de uitdraaien van de grootboekrekeningen (“BTW te betalen” en “BTW voorheffing”) en doet daarna de aangifte online door in te loggen op het portaal van de Belastingdienst door middel van de e-herkenning van het bedrijf in kwestie en vervolgens de aangifte in te vullen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de hiervoor weergegeven omzetbelastingaangiften zijn ingediend door [medeverdachte].
4.4.2
Onjuistheid aangiften
4.4.2.1 Valse facturen inzake tuinaanleg
[verdachte] en [medeverdachte] wonen met hun gezin aan de [adres] in [plaats 1]. Zij hebben in 2021 de tuin bij hun woning laten aanleggen door [bedrijf 8] B.V. De Belastingdienst stelde op grond van het boekenonderzoek en het derdenonderzoek vast dat door [bedrijf 9] B.V dertien facturen waren opgemaakt die gericht zijn aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en die ook verwerkt zijn in de grootboekrekeningen en belastingaangiften van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De in rekening gebrachte omzetbelasting van deze dertien facturen zijn als voorbelasting in aftrek gebracht door [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. [13]
Hieronder volgt een overzicht van de dertien facturen die door [bedrijf 9] B.V aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn verstuurd. [14]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Uit voornoemd overzicht blijkt dat twee van de dertien facturen gericht zijn aan [bedrijf 1]. Deze twee facturen [15] zijn verwerkt in de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] met betrekking tot het tweede kwartaal van 2021.
Elf van de dertien facturen zijn gericht aan [bedrijf 2]. Deze elf facturen [16] zijn verwerkt in de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] over kwartalen 1, 2 en 4 van 2021. Daarnaast zijn twee van deze elf facturen geboekt op de grootboekrekening van kwartaal 1 van 2022.
Niet in geschil is dat de in rekening gebrachte omzetbelasting van deze dertien facturen als voorbelasting in aftrek zijn gebracht door [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Ook is niet in geschil dat deze facturen onjuist zijn opgemaakt. De tuinaanleg is namelijk op 10 maart 2021 geoffreerd [17] door [bedrijf 8] B.V. aan “familie [verdachte]” op basis waarvan een overeenkomst tot stand kwam tussen [bedrijf 8] B.V. (als opdrachtnemer) en de familie [verdachte] (als opdrachtgever), maar vervolgens is in weerwil daarvan een deel van de overeengekomen werkzaamheden ten onrechte gefactureerd door [bedrijf 9] B.V. aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De omschrijvingen op de facturen (zoals “inhuur administratie personeel”, “Venue Bc2” en “Brexit ondersteuning”), zijn eveneens onjuist. Deze wijze van facturatie is in onderling overleg afgesproken tussen [verdachte], [medeverdachte] en [naam 1] (destijds de bestuurder en enig aandeelhouder van de ondernemingen [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 9] B.V.). In het dossier bevindt zich een e-mail van 20 maart 2021 van [verdachte] aan [naam 1], waarin [verdachte] specifieke instructies geeft aan [naam 1] over de wijze van facturatie aan [bedrijf 2] met factuuromschrijving “Inhuur administratief personeel VENUE B2C periode:2021/01”. [medeverdachte] wordt in deze e-mail in CC meegenomen. [18]
[verdachte] heeft tegenover de FIOD erkend dat de facturen niet kloppen en dat de omschrijvingen op de facturen door hem zijn bedacht. Zo verklaarde hij onder meer: “
We hadden deze privé kosten niet moeten boeken op onze onderneming. En we hadden niet moeten betalen aan de holding van [naam 1]. (…) Wij zijn er beide schuldig aan dat [naam 1] valse facturen heeft opgemaakt, dat klopt. Dit is door ons samen bedacht gedurende een gesprek. Wat op de facturen staat klopt gewoon niet. Ik wil daar eerlijk over verklaren. De omschrijvingen op de facturen is door mij bedacht. [19]
[verdachte] is door de FIOD ook geconfronteerd met voornoemd e-mailbericht van 20 maart 2021. [verdachte] heeft toen verklaard dat op basis van deze e-mail die facturen zijn opgemaakt en dat hij dat nooit had moeten doen. [20]
[medeverdachte] heeft tegenover de FIOD verklaard: “
Dat is de enige domme fout die we gedaan hebben” en “
De omschrijvingen op de facturen, VENUE B2C, Brexit B2B, DECO B2B ... ja dat klopt dat komt van ons, dat heeft [naam 1] aan ons gevraagd en dat hebben wij aan [naam 1] doorgeven.” [21]
De verdediging heeft aangevoerd dat - hoewel de omschrijvingen op de facturen niet klopten - wel degelijk recht bestaat op aftrek van de voorbelasting door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] van deze facturen voor een deel van de tuinaanleg, omdat de tuin ook deels voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op voornoemde feiten en omstandigheden de voornoemde dertien facturen als vals zijn aan te merken. Door verwerking van deze valse facturen in de belastingaangiften door [bedrijf 1] (in kwartaal 1 van 2021) en [bedrijf 2] (in de kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022) zijn deze belastingaangiften onjuist. De valse facturen zijn nou eenmaal niet in overeenstemming met de werkelijkheid en kunnen dus niet dienen als basis voor voornoemde belastingaangiften, terwijl deze daaraan wel ten grondslag zijn gelegd. Dat mogelijk een recht bestaat op fiscale aftrek van een deel van de kosten van de tuinaanleg doet daaraan niet af, nu zulks in potentie enkel aan de orde kan zijn in geval een aangifte wordt gebaseerd op een factuur die op waarheid berust.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting weliswaar door de verdediging is gesteld maar niet (objectiveerbaar) is onderbouwd dat en in welke mate de aanleg van de tuindirect gerelateerd is aan zakelijk/beroepsmatig gebruik. De verdediging heeft bij e-mail een Excel overzicht van de betalingen en betalingsbewijzen overgelegd. Daarmee wordt echter niet aangetoond dat deze kosten samenhangen met onderdelen van de tuin die daadwerkelijk zakelijk worden gebruikt.
Overigens laat de lezing van de verdediging dat een deel van de kosten van de tuinaanleg wel fiscaal aftrekbaar is, zich moeilijk rijmen met de uitlatingen van [verdachte] tegenover de FIOD dat hij deze privékosten niet had moeten boeken op de onderneming.
De rechtbank merkt verder nog op dat van een pleitbaar standpunt geen sprake is nu het verweer niet een opvatting over de
kwalificatievan de feiten of de
toepassing van het rechtop de feiten behelst.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] (over kwartaal 1 van 2021) en [bedrijf 2] (over kwartalen 1, 2 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022) onjuist zijn ingediend.
4.4.2.2 Doorbelasting kosten
De Belastingdienst heeft geconstateerd dat tussen [bedrijf 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 2] bepaalde kosten zijn doorbelast. De doorbelasting van deze kosten is volgens de Belastingdienst niet op juiste wijze gebeurd.
De rechtbank zal de doorbelasting van kosten door [bedrijf 1] (aan [bedrijf 2]) eerst beoordelen. Daarna zal de rechtbank de doorbelasting van kosten door [bedrijf 3] (aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2]) beoordelen.
Doorbelasting kosten door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2]
De doorbelasting van kosten door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] heeft betrekking op de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over kwartaal 4 van 2021.
In het grootboekoverzicht van [bedrijf 2] is zichtbaar dat op 31 december 2021 voorbelasting is geboekt met omschrijving ‘[bedrijf 1] B.V’ voor een totaalbedrag van (€ 48.125,-- +
€ 52.500,-- = ) € 100.625,--. [22]
Niet kan worden vastgesteld of en zo ja welke facturen aan deze boekingen ten grondslag liggen, nu deze zich niet in het dossier bevinden. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden waar deze kosten betrekking op hebben. Wel is duidelijk dat de voorbelasting van € 100.625,-- in aftrek wordt gebracht in de ingediende aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] over het jaar 2021. Volgens de Belastingdienst moet daar bij [bedrijf 1] een omzet van € 479.167,-- tegenover staan. [23]
In het grootboekoverzicht ‘btw te betalen’ van [bedrijf 1] zijn de bedragen van € 48.125,-- +
€ 52.500,-- niet zichtbaar. [24]
In de aangifte van kwartaal 4 van 2021 van [bedrijf 1] is bij omzet hoog een bedrag van € 23.960,-- vermeld en bij omzetbelasting hoog een bedrag van € 5.031,--. [25] Dit correspondeert dus niet met de bedragen zoals opgenomen in voornoemde grootboeken ‘btw te betalen’ van [bedrijf 1] en ‘btw voorheffing’ van [bedrijf 2].
[verdachte] en [medeverdachte] hebben tegenover de FIOD geen verklaring gegeven voor het feit dat voornoemde grootboeken van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] niet met elkaar corresponderen. Door de raadsman is ter zitting naar voren gebracht dat de aangifte van [bedrijf 1] over kwartaal 4 van 2021 niet correct is geweest; door een samenloop van omstandigheden is verzuimd omzet op te geven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf 1] te weinig omzet heeft aangegeven over kwartaal 4 van 2021 en dat aldus deze kwartaalaangifte van [bedrijf 1] onjuist is ingediend.
Doorbelasting kosten door [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
De rechtbank zal de doorbelasting van kosten door [bedrijf 3] hierna in chronologische volgorde van de ten laste gelegde kwartalen bespreken (dus eerst kwartalen 1 en 4 over 2021 en daarna kwartaal 1 over 2022 van de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 3]).

Kwartaal 1-2021
Volgens het controlerapport van de Belastingdienst [26] zouden in kwartaal 1 van 2021 de volgende twee (verkoop)facturen betrekking moeten hebben op doorbelasting van kosten door [bedrijf 3] aan [bedrijf 1]:
[Afbeelding]
De rechtbank stelt dat voornoemde twee facturen zich niet in het dossier bevinden en dat onduidelijk is waar deze kosten betrekking op hebben. Wel is duidelijk dat in het grootboekoverzicht van [bedrijf 1] (btw voorheffing) de bedragen van € 53,55 en € 66,94 als voorbelasting in aftrek zijn gebracht. [27]
In het grootboekoverzicht van [bedrijf 3] (btw te betalen) zijn de bedragen van deze twee facturen niet als omzet zichtbaar. [28] Deze bedragen worden door [bedrijf 3] ook niet aangegeven in de aangifte omzetbelasting van dit kwartaal. De door [bedrijf 3] aangegeven omzet (hoog) over dit kwartaal bedraagt € 14,-- [29]
De rechtbank is – in lijn met de Belastingdienst – dan ook van oordeel dat de belastingaangifte over dit kwartaal onjuist is. Indien er een verkoopfactuur uitgereikt wordt dient de gerealiseerde omzet en hierbij af te dragen omzetbelasting aangegeven te worden in het tijdvak waarin de factuurdatum van de verkoopfactuur valt. Bij deze verkoopfacturen blijkt de af te dragen omzetbelasting bij [bedrijf 3] niet aangegeven terwijl de voorbelasting bij [bedrijf 1] in aftrek is gebracht.

Kwartaal 4-2021
Volgens het controlerapport van de Belastingdienst [30] hebben in kwartaal 4 van 2021 de volgende vier (verkoop) facturen betrekking op doorbelasting van kosten door [bedrijf 3] aan [bedrijf 2]:
[Afbeelding]
Niet in geschil is dat deze kosten betrekking hebben op doorbelasting van softwarekosten van het bedrijf [bedrijf 10].
[verdachte] heeft tegenover de FIOD verklaard dat alleen [bedrijf 3] een contract met [bedrijf 10] heeft afgesloten voor het gebruik van de software en dat [bedrijf 3] daarvoor een factuur van [bedrijf 10] ontvangt. Omdat ook [bedrijf 2] gebruikt maakt van deze software, worden deze kosten (al dan niet gedeeltelijk) doorbelast aan [bedrijf 3]. Volgens [verdachte] is de doorbelasting niet belast met btw, omdat het een van btw vrijgestelde Douane aangifte betreft. De factuur van
[bedrijf 10] is wel belast met btw, welke btw ze in aftrek mogen brengen. De btw van [bedrijf 10] wordt maar eenmaal teruggevraagd. [31]
De raadsman heeft ter zitting opgemerkt dat alleen [bedrijf 2] de btw als voorbelasting heeft opgevoerd. Verder heeft de raadsman aangegeven dat drie van voornoemde facturen van kwartaal 4-2021 niet correct zijn verwerkt, te weten de facturen met de bedragen € 16,80,
€ 7.910,68 en € 907,20. Dit betroffen administratieve vergissingen van financieel medewerker [naam 2] . Er is daardoor in totaal een bedrag van € 8.801,08 teveel aan btw terug gevraagd. De Belastingdienst is hiervan inmiddels op de hoogte gebracht. De factuur met een bedrag van € 39.074,62 is volgens de verdediging dus wel op juiste wijze doorbelast en administratief verwerkt.
De rechtbank gaat er – gelet op het voorgaande –vanuit dat voornoemde vier facturen zien op doorbelasting van de kosten van software van [bedrijf 10]. De rechtbank stelt vast dat op de grootboekrekening van [bedrijf 2] (btw voorheffing) voornoemde vier facturen (met een totaalbedrag van € 47.875,70) als voorbelasting in aftrek zijn gebracht. [32]
In het grootboekoverzicht van [bedrijf 3] (btw te betalen) zijn de bedragen van deze vier facturen niet als omzet zichtbaar. [33] Deze bedragen worden door [bedrijf 3] ook niet aangegeven in de aangifte omzetbelasting van dit kwartaal. De door [bedrijf 3] aangegeven omzet (hoog) over dit kwartaal bedraagt € 86,--. [34]
De Belastingdienst heeft in eerste instantie in haar controlerapport geconstateerd dat de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 3] over dit kwartaal onjuist is, omdat de af te dragen omzetbelasting van deze facturen door [bedrijf 3] niet is aangegeven terwijl de voorbelasting bij [bedrijf 2] in aftrek is gebracht. [35] De Belastingdienst heeft echter daarna aanleiding gezien de correctie/naheffing omzetbelasting ter hoogte van € 47.876,-- terug te draaien, althans heeft zulks aangekondigd. [36]
Gelet op het (aangekondigde) terugdraaien van de naheffing door de Belastingdienst zonder enige nadere toelichting, kan de rechtbank de onjuistheid van deze kwartaalaangifte niet vaststellen. Temeer nu de onderliggende facturen zich niet in het dossier bevinden en dus niet kan worden getoetst of de doorbelasting van deze kosten op juiste wijze is geschied. Niet geverifieerd kan worden op welke wijze (geheel of gedeeltelijk) en tegen welk btw-tarief deze kosten zijn doorbelast. De omzet onder de rubriek ‘levering/diensten 0% of niet bij de onderneming belast’ is niet onderzocht door de Belastingdienst. [37] Gelet op deze omstandigheden spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Kwartaal 1-2022
Volgens het controlerapport van de Belastingdienst [38] zouden in kwartaal 1 van 2022 de volgende twee facturen betrekking moeten hebben op doorbelasting van kosten door [bedrijf 3] aan [bedrijf 2]:
[Afbeelding]
Wederom is niet in geschil dat deze kosten (net als bij voornoemd kwartaal 4 van 2021) betrekking hebben op doorbelasting van kosten van software van het bedrijf [bedrijf 10]. Dit kan ook worden afgeleid uit voornoemde omschrijvingen ‘[bedrijf 10] FCT.222022 januari’ en ‘[bedrijf 10] FCT.222046’.
De raadsman heeft ter zitting opgemerkt dat alleen [bedrijf 2] de btw als voorbelasting heeft opgevoerd en dat voornoemde twee facturen met betrekking tot kwartaal 1 van 2022 correct zijn verwerkt.
De rechtbank stelt vast dat op de grootboekrekening van [bedrijf 2] (btw voorheffing) de bedragen van € 22.635,75 en € 18.422,14 (totaal dus € 41.057,89) als voorbelasting in aftrek zijn gebracht. [39] Er bevindt zich geen grootboekoverzicht (af te dragen omzetbelasting) van 2022 van [bedrijf 3] in het dossier. De door [bedrijf 3] aangegeven omzet (hoog) over dit kwartaal bedraagt € 14,--. [40]
De Belastingdienst heeft in eerste instantie in haar controlerapport geconstateerd dat de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 3] over dit kwartaal onjuist is, omdat de af te dragen omzetbelasting van deze facturen door [bedrijf 3] niet is aangegeven terwijl de voorbelasting bij [bedrijf 2] in aftrek is gebracht. [41] De Belastingdienst heeft echter daarna aanleiding gezien de correctie/naheffing omzetbelasting ter hoogte van € 41.057,-- terug te draaien, althans heeft zulks aangekondigd. [42]
Gelet op het (aangekondigde) terugdraaien van de naheffing door de Belastingdienst zonder enige nadere toelichting, kan de rechtbank – net als bij kwartaal 4 van 2021 - de onjuistheid van deze kwartaalaangifte niet vaststellen. De onderliggende facturen van dit kwartaal bevinden zich ook niet in het dossier, dus niet kan worden getoetst of de doorbelasting van deze kosten op juiste wijze is geschied, zoals ook hiervoor over kwartaal 4 van 2021 overwogen. Gelet op deze omstandigheden spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4.3
Terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven / fiscaal nadeel
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het feit er niet toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank overweegt dat aan het strekkingsvereiste is voldaan indien de bewuste gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven. Het strekkingsvereiste vereist niet dat daadwerkelijk te weinig belasting is of wordt geheven (ECLI:NL:PHR:2015:2320).
In dit geval zijn de gedragingen (het verwerken van valse facturen van de tuinaanleg in de aangiften omzetbelasting, het onjuist of niet boeken van doorbelaste kosten in de grootboeken en het niet opgeven van omzet van de (verkoop)facturen aangaande de doorbelaste kosten) gezien de effecten die daarvan in het algemeen uitgaan, geschikt om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. Aan het strekkingsvereiste is derhalve ten aanzien van de tenlastegelegde feiten voldaan.
De rechtbank gaat uit van een totaal fiscaal nadeel van € 202.666,-- . De FIOD ging in eerste instantie uit van een hoger bedrag, maar naar aanleiding van fiscaalrechtelijke (bezwaar)procedures zullen enkele correcties, zoals eerder benoemd, worden teruggedraaid. [43]
Het totale fiscaal nadeel van € 202.666,-- kan als volgt worden uitgesplitst:
- een fiscaal nadeel voor [bedrijf 1] van totaal € 109.837,-- , bestaande uit de optelsom van de volgende kwartalen:
 2e kwartaal 2021 € 9.212,--;
 4e kwartaal 2021 € 100.625,--;
- een fiscaal nadeel voor [bedrijf 2] van € 92.829, zijnde de optelsom van de volgende kwartalen:
 1e kwartaal 2021 € 9.621,--;
 2e kwartaal 2021 € 63.103,--;
 4e kwartaal 2021 € 6.579,--;
 1e kwartaal 2022 € 13.526,--.
De Belastingdienst heeft het fiscaal nadeel met betrekking tot de onjuiste belastingaangifte van [bedrijf 3] over kwartaal 1 van 2021 berekend op € 2.010,--, maar dit bedrag kan de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet volgen mede gelet op de (geringe) bedragen van voornoemde boekingen van € 53,55 en € 66,94. Nu de rechtbank de hoogte van het veroorzaakte nadeel op dit onderdeel niet kan vaststellen, laat de rechtbank dit nadeel buiten beschouwing.
4.4.4
Daderschap van [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
Vervolgens is het de vraag of het doen van onjuiste aangiften van de omzetbelasting aan [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het doen van aangiften omzetbelasting viel en valt binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3]. Zij hadden als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het namens de vennootschap onjuist indienen van de aangiften omzetbelasting is [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] dienstig geweest, nu de vennootschappen hierdoor minder omzetbelasting hebben afgedragen dan waartoe zij gehouden waren. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedragingen, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvonden in de sfeer van [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en daarom redelijkerwijs aan hen kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] kunnen worden aangemerkt als respectievelijke daders van de ten laste gelegde feiten.
4.4.5
Opzet
4.4.5.1 Opzet ten aanzien van de aangiften omzetbelasting met betrekking tot de valse facturen inzake tuinaanleg
De raadsman heeft gesteld dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, omdat sprake is van een pleitbaar standpunt en daarnaast nimmer de intentie bestond te weinig belasting af te dragen. Door omzet van de tuinaanleg te laten factureren door [bedrijf 9] B.V. hebben [medeverdachte] en [verdachte] [naam 1] willen helpen zodat hij via [bedrijf 9] B.V. een (hypothecaire) lening kon krijgen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben geen eigenbelang voor ogen gehad bij deze wijze van facturatie, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft hiervoor onder kopje 4.4.2.1 reeds geoordeeld dat van een pleitbaar standpunt geen sprake is.
Op grond van de feiten en omstandigheden, zoals onder 4.4.2.1 benoemd, concludeert de rechtbank dat [verdachte] en [naam 1] samen het plan hebben opgevat en uitgevoerd om de kosten van de tuinaanleg te factureren door [bedrijf 9] B.V. aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in plaats van te factureren door [bedrijf 8] B.V. aan ‘familie [verdachte]’ zoals op basis van de offerte was overeengekomen. [medeverdachte] was hiervan op de hoogte. Deze frauduleuze wijze van factureren was een doordachte keuze. De facturen zijn bewust valselijk opgemaakt, waarbij de omschrijvingen aangegeven zijn door [verdachte] en/of [medeverdachte]. Door [medeverdachte] zijn de valse facturen opgenomen in de administratie en verwerkt in de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] en [bedrijf 2].
Door het indienen van de belastingaangifte door [medeverdachte], wetende dat er valse facturen aan ten grondslag lagen en dat daardoor de ingediende aangiften niet correct konden zijn, is sprake geweest van (vol) opzet op het doen van onjuiste belastingaangiften. Dat opzet van [medeverdachte] kan worden toegerekend aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
4.4.5.2 Opzet ten aanzien van de aangiften omzetbelasting met betrekking tot de doorbelasting van kosten

Opzet ten aanzien van de belastingaangifte kwartaal 4 van 2021 van [bedrijf 1]
De rechtbank heeft onder 4.4.2.2 geoordeeld dat [bedrijf 1] over kwartaal 4 van 2021 een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend, hetgeen verband hield met doorbelasting van (onduidelijk gebleven) kosten aan [bedrijf 2] ter hoogte van € 100.625,--.
De raadsman heeft hierover aangevoerd dat sprake was van een omissie in de boekhouding door ongelukkige samenloop van omstandigheden met als gevolg dat omzet niet (volledig) werd opgegeven. De verandering van de organisatiestructuur en inmenging vanuit het accountantskantoor, de ziekte van de vader van [medeverdachte], coronaperikelen en een rechtszaak over een zakelijk geschil maakten de situatie chaotisch. Uit het verweer van de raadsman leidt de rechtbank af dat de administratie in dit kwartaal niet op orde was. [medeverdachte] liep achter met het op juiste wijze voeren van de administratie door genoemde omstandigheden. Dit had als gevolg dat omzet niet werd geregistreerd in het grootboek en dat te weinig omzet in de belastingaangifte werd opgegeven.
[medeverdachte] wist dat boekhouding niet op orde was en dat daardoor de ingediende aangiften niet correct konden zijn. Door desalniettemin de belastingaangiften in te dienen, heeft [medeverdachte] minst genomen de aanmerkelijke kans (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid) aanvaard dat de aangiften onjuist en onvolledig werden ingediend. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet. Dat opzet van [medeverdachte] kan worden toegerekend aan [bedrijf 1].
Volgens de raadsman kan uit de omstandigheid dat een suppletieaangifte is ingediend ter hoogte van het bedrag van € 100.625,-- worden afgeleid dat niet bewust een foutieve aangifte is gedaan en dat dus geen sprake is geweest van opzet. De rechtbank verwerpt dit verweer. De suppletieaangifte is ingediend op 31 maart 2022 en dus nadat de Belastingdienst het boekenonderzoek op 16 februari 2022 aankondigde. Gelet daarop kan niet worden gesproken van een vrijwillige verbetering die zou kunnen afdoen aan de overweging van de rechtbank hiervoor over het opzet.

Opzet ten aanzien van de belastingaangifte kwartaal 1 van 2021 van [bedrijf 3]
De rechtbank heeft onder 4.4.2.2 geoordeeld dat [bedrijf 3] over kwartaal 1 van 2021 een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend, hetgeen verband hield met doorbelasting van kosten (€ 53,55 en € 66,94) aan [bedrijf 2].
Volgens de verdediging is sprake geweest van administratieve vergissingen. De rechtbank overweegt dat deze bedragen zijn opgenomen in het grootboek van [bedrijf 1] over de terug te vragen voorbelasting, terwijl daar geen omzet in het grootboek van [bedrijf 3] tegenover stond. [medeverdachte] heeft in ieder geval niet geverifieerd dat dit één en ander overeenkwam alvorens de aangifte in te vullen en zij heeft zich dus niet vergewist van de juistheid van deze belastingaangifte, terwijl op haar als bestuurder en als functionaris verantwoordelijk voor de administratie en fiscale zaken de verplichting rustte een correcte aangifte in te dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij door zo te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangifte omzetbelasting onjuist werd gedaan. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet. Dat opzet van [medeverdachte] kan worden toegerekend aan [bedrijf 3].
4.4.6
Opdracht of feitelijke leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich met betrekking tot de ten laste gelegde feiten voor de
vraag gesteld of [verdachte] als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in zijn hoedanigheid van (indirect) medebestuurder van [bedrijf 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 2] eveneens zonder meer verantwoordelijk was voor het correct (laten) indienen van aangiften omzetbelasting, en het ten behoeve daarvan (laten) voeren van een correcte administratie, en ten opzichte van de gedragingen van [medeverdachte] bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging een situatie waarbij onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. Dit heeft verdachte echter nagelaten. Verdachte had (samen met [medeverdachte]) de dagelijkse leiding over de vennootschappen en stuurde deze aan. Ten aanzien van de aangiften gebaseerd op de valse facturen inzake de tuinaanleg geldt daarbij nog in het bijzonder dat het [verdachte] was die het er zelf (mede) toe heeft geleid dat deze facturen werden opgesteld en leidden tot onjuiste aangiften. In samenhang met wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 2] begane strafbare feiten, en dat [verdachte] daarop opzet heeft gehad.
4.4.7
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging met een of meer anderen feitelijke leiding geven aan het plegen van dit feit door de vennootschappen. Van enige andere feitelijke leidinggever in de zin van artikel 51 lid 2 Sr in dit verband is niet gebleken.
4.4.8
Algehele conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen en de verwijten ten aanzien van de aangiften omzetbelasting over kwartaal 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022 ten aanzien van [bedrijf 3] (feit 3).
4.4.9
Beslissing rechtbank op (voorwaardelijke) verzoeken tot horen getuigen
Nu de rechtbank de bewezenverklaring niet (mede) baseert op de (belastende) getuigenverklaring van [naam 1], wijst de rechtbank het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsman tot het horen van deze getuige af. Ook de overige (voorwaardelijke) verzoeken tot het horen van [naam 3] en [naam 4] (zijnde belastinginspecteurs), [naam 2] (administratief medewerker [bedrijf 3]) en [naam 5] (van [bedrijf 11] N.V.) als getuigen wijst de rechtbank af, omdat hiertoe geen noodzaak gezien wordt.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
[bedrijf 1] B.V., omstreeks de periode van 1 april 2021 tot en met
31 januari 2022te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk(een)bij de belastingwet voorziene aangifte(n),als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weteneen (of meer) (digitale)
aangifte(n)voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het 2e kwartaal 2021(DOC-025, p. 20-21)en/of,
- het 4e kwartaal 2021(DOC-025, p. 24-25)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/gedaan,
door (telkens) op/in het/deingeleverde/ingediende aangifte(n)een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te gevente geven en/of te doen opgeven,
terwijldat/die feit(en
)(telkens) ertoe strekte(n)dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/ofaan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2
[bedrijf 2] B.V. omstreeks de periode van 1 januari
2021 tot en met 22 april 2022te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk(een)bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weteneen (of meer) (digitale)
aangifte(n)voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over:
- het 1e kwartaal 2021(DOC-026, p. 18-19)en/of,
- het 2e kwartaal 2021(DOC-026, p. 20-21)en/of,
- het 4e kwartaal 2021(DOC-026, p. 24-25)en/of,
- het 1e kwartaal 2022(DOC-026, p. 30-31)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
door (telkens) op/in het/deingeleverde/ingediende aangifte(n)een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te gevengeven en/of te doen laten opgeven,
terwijldat/die feit(en)(telkens) ertoe strekte(n)dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/ofaan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3
[bedrijf 3] B.V.op één of meer tijdstippen op ofop 30 april 2021te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens)opzettelijk(een)bij de belastingwet voorziene aangifte(n),als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een(digitale)aangifte voor de
omzetbelasting ten name van [bedrijf 3] B.V. over:
-het 1e kwartaal 2021(DOC-024, p. 20-21) en/of,
- het 4e kwartaal 2021 (DOC-024, p. 26-27) en/of,
- het 1e kwartaal 2022 (DOC-024, p. 32-33)
(telkens)onjuist en/of onvolledig heeft gedaanheeft/hebben gedaan en/of heeft laten doen,
door(telkens)op/in het/deingeleverde/ingediende aangifte(n)een onjuist bedrag
aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende
omzetbelasting op te gevenop te geven en/of doen laten opgeven,
terwijl dat/diefeit(en) (telkens)ertoe strekte(n)dat te weinig belasting wordt
geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, 2 en 3: telkens
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen kwade intenties heeft gehad en nooit eerder dergelijke problemen met de Belastingdienst heeft gehad. Deze kwestie moet als incident worden beschouwd. Het benadelingsbedrag is nog steeds onduidelijk gelet op de nog lopende procedures met de Belastingdienst. De feiten zijn inmiddels verouderd en is er sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast draagt verdachte mede de zorg voor zijn minderjarige kinderen en is hij als werkgever verantwoordelijk voor het personeel van [bedrijf 3] en [bedrijf 2]. Redenen waarom de raadsman verzoekt om in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft als (indirect) bestuurder zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door feitelijke leiding te geven aan het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting.
Als gevolg hiervan is over meerdere kwartalen door de vennootschappen [bedrijf 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 2] te weinig omzetbelasting afgedragen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederlanden inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Verdachte heeft het vertrouwen dat in hem als bestuurder is gesteld beschaamd. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk, temeer nu van hem als (indirect) bestuurder professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mag worden verwacht.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 november 2024 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Van overschrijding van de redelijke termijn is geen sprake. De rechtbank is bij de beoordeling hiervan uitgegaan van ingangsdatum van 11 november 2024 (de datum van de dagvaarding van verdachte).
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 202.666,-- benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 125.000,-- tot 250.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden.
Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de raadsman is geopperd, doet geen recht aan de ernst van de feiten (belastingfraude over meerdere kwartalen en met betrekking tot drie ondernemingen) en laat zich moeilijk verenigen met voornoemd uitgangspunt van de LOVS. Verder speelt in het nadeel van verdachte mee dat verdachte ook ter zitting geen inzicht heeft getoond in zijn gedragingen die, waar het betreft de valse facturen inzake de tuinaanleg die ten grondslag lagen aan diverse aangiften waarin forse bedragen aan vooraftrek werden geclaimd, listig en gewetenloos zijn. De opportunistische houding van verdachte, die kennelijk alleen financieel gewin voor ogen heeft gehad, weegt extra zwaar omdat hij als professional zich dagelijks bezig houdt met fiscaalrechtelijke aangelegenheden en nauw samenwerkt met de overheid, waaronder de Douane. Hem moet dan ook bij uitstek het belang dat gemoeid is met de juistheid en betrouwbaarheid van fiscale en administratieve bescheiden bekend zijn geweest. Juist op professionals zoals verdachte moet kunnen worden vertrouwd en dat vertrouwen heeft hij ernstig beschaamd. Mede omdat verdachte werkzaam is en vermoedelijk zal blijven in deze branche, zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, 2 en 3: telkens
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M. van Berlo en F.M.A. ‘t Hart rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2025.
Buiten staat
Mr. F.M.A. ’t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD / Belastingdienst met nummer 72359 (onderzoek Disley). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 1] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 405 (genummerd als DOC-033).
3.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 4] [bedrijf 1] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
4.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 3] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 408 (genummerd als DOC-035).
5.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 5] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 417 (genummerd als DOC-039).
6.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 5] B.V. van 13 oktober 2023, pagina 413 (genummerd als DOC-037).
7.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 6] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
8.Een geschrift, zijnde een Kamer van Koophandel-uittreksel van [bedrijf 7] B.V. van 11 maart 2025 (los nagezonden).
9.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [bedrijf 1] van 9 mei 2023 met bijlagen, genummerd als DOC-025, pagina’s 303 t/m 333.
10.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [bedrijf 2] van 9 mei 2023 met bijlagen, genummerd als DOC-026, pagina’s 334 t/m 364.
11.Een geschift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [bedrijf 3] van 9 mei 2023 met bijlagen, genummerd als DOC-024, pagina’s 270 t/m 302.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], genummerd als V-002-01, pagina’s 37 en 39.
13.Geschriften, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst ten aanzien van [bedrijf 1], genummerd als DOC-002, pagina’s 165-166 en het controlerapport van de Belastingdienst ten aanzien van [bedrijf 2],, genummerd als DOC-003, pagina’s 198-199.
14.Een geschrift, zijnde een overzicht van de valse facturen, genummerd als DOC-041, pagina 420.
15.Geschriften, zijnde twee facturen van [bedrijf 9] B.V. gericht aan [bedrijf 1], genummerd als DOC-027, pagina’s 365-366.
16.Geschriften, zijnde elf facturen van [bedrijf 9] B.V. gericht aan [bedrijf 2], genummerd als DOC-028, pagina’s 376-388.
17.Een geschrift, zijnde de offerte van 10 maart 2021 van [bedrijf 8] B.V., pagina’s 369 t/m 375 (gevoegd als bijlage bij DOC-028, zijnde een verslag van 8 mei 2023 van opsporingsambtenaren van de Belastingdienst omtrent het derdenonderzoek bij Van [bedrijf 8] B.V.).
18.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van 20 maart 2021 van ‘[e-mailadres]’ gericht aan [naam 1], genummerd als DOC-042, pagina’s 421 t/m 422.
19.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], genummerd als V-001-01, pagina 27 en 28.
20.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], genummerd als V-001-01, pagina 28.
21.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], genummerd als V-002-01, pagina’s 41 en 43.
22.Een geschrift, zijnde een grootboekoverzicht ‘btw voorheffing’ van [bedrijf 2] over 2021, genummerd als
23.Een geschift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [bedrijf 1], genummerd als DOC-002, pagina 164.
24.Een geschrift, zijnde een grootboekoverzicht ‘btw te betalen’ van [bedrijf 1] over 2021, genummerd als DOC-008, pagina 212.
25.Een geschift, zijnde de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over kwartaal 4 van 2021, als bijlage bij de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [bedrijf 1] van 9 mei 2023, genummerd als DOC-025, pagina’s 326 en 327.
26.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [bedrijf 3], genummerd als DOC-001, pagina 140 en 141.
27.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [bedrijf 1] ‘btw voorheffing’, genummerd als DOC-009, pagina 213.
28.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [bedrijf 3] ‘btw te betalen, genummerd als DOC-018, pagina 239.
29.Een geschrift, zijnde de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 3] over kwartaal 1-2021, als bijlage bij de ambtsedige verklaring genummerd als DOC-024, pagina 290.
30.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [bedrijf 3], genummerd als DOC-001, pagina 141.
31.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], genummerd als V-001-01, pagina 25.
32.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [bedrijf 2] ‘btw voorheffing’, genummerd als DOC-015, pagina 233.
33.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [bedrijf 3] ‘btw te betalen’, genummerd als DOC-018, pagina 239
34.Een geschift, zijn de ae aangifteomzetbelasting van [bedrijf 3] over kwartaal 4-2021, als bijlage bij de ambtsedige verklaring omzetbelasting m.b.t. [bedrijf 3] van 9 mei 2023, genummerd als DOC-024, pagina 296.
35.Een geschrift, zijnde het controle rapport van de Belastingdienst inzake [bedrijf 3], genummerd als DOC-001, pagina 141.
36.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van het Functioneel Parket van 20 november 2025 met als bijlage een update van de stand van zaken, opgesteld door mr. [naam 6], zijnde de contactambtenaar van de Belastingdienst.
37.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [bedrijf 3], genummerd als DOC-001, pagina 142.
38.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [bedrijf 3], genummerd als DOC-001, pagina 141 en 142.
39.Een geschrift, zijnde de grootboekrekening van [bedrijf 2] ‘btw voorheffing’, genummerd als DOC-017, pagina’s 236 en 237.
40.De aangifte omzetbelasting van [bedrijf 3] over kwartaal 1-2022, als bijlage bij de ambtsedige verklaring genummerd als DOC-024, pagina 302.
41.Een geschrift, zijnde het controlerapport van de Belastingdienst inzake [bedrijf 3], genummerd als DOC-001, pagina 142.
42.Een geschrift, zijnde een e-mail van het Functioneel Parket van 20 november 2025 met als bijlage een update van de stand van zaken, opgesteld door mr. [naam 6], zijnde de contactambtenaar van de Belastingdienst.
43.Geschriften, zijnde een nadeelberekening, genummerd als DOC-040, pagina 419 en een e-mailbericht van het Functioneel Parket van 20 november 2025 met als bijlage een update van de stand van zaken, opgesteld door mr. [naam 6], zijnde de contactambtenaar van de Belastingdienst.