ECLI:NL:RBOVE:2025:7302

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
ak_24_2450
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de redelijkheid van de beslistermijn door het college in een handhavingsverzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 12 december 2025, wordt de reactie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland op een ingebrekestelling door eisers beoordeeld. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. H. Martens, hebben het college in gebreke gesteld omdat het college niet tijdig had beslist op hun handhavingsverzoek tegen IceBear Steenwijk B.V. Het college had de beslistermijn verlengd tot achttien weken, maar eisers stelden dat deze termijn onredelijk lang was. De rechtbank oordeelt dat de termijn van achttien weken redelijk is, gezien de noodzaak voor nader onderzoek en het inwinnen van adviezen. De rechtbank concludeert dat eisers het college te vroeg in gebreke hebben gesteld, waardoor zij geen recht hebben op een dwangsom. De uitspraak benadrukt de wettelijke regels omtrent beslistermijnen en ingebrekestellingen volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers], beiden uit [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [eiseres] ), eiseres (gemachtigde: mr. H. Martens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland(hierna: het college), verweerder (gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de reactie van het college op een ingebrekestelling. Het college heeft de termijn waarin beslist moest worden op een verzoek van [eiseres] om handhaving verlengd tot achttien weken. [eiseres] heeft het college binnen deze termijn in gebreke gesteld. Het college heeft daarop vastgesteld dat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend en dat [eiseres] daarom geen recht heeft op een dwangsom. [eiseres] is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe aan dat de (verlengde) termijn onredelijk lang is. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van [eiseres] of de ingebrekestelling te vroeg is ingediend en of recht bestaat op een dwangsom.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de termijn van achttien weken die het college heeft gesteld voor het beslissen op het handhavingsverzoek redelijk is. Daaruit volgt dat [eiseres] het college te vroeg in gebreke heeft gesteld en dat zij dus geen recht heeft op een dwangsom. [eiseres] krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. In een brief van 30 december 2022 heeft [eiseres] bij het college een handhavingsverzoek ingediend. Met een brief van 25 april 2023 heeft [eiseres] het college in gebreke gesteld, omdat het college volgens haar niet tijdig heeft beslist op het verzoek. In een besluit van 26 juni 2023 heeft het college vastgesteld dat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend en dat er daarom geen recht bestaat op een dwangsom. Met een besluit van 12 maart 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] tegen het besluit van 26 juni 2023 ongegrond verklaard.
2.1.
[eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. [eisers] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens het college zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft dit beroep gelijktijdig behandeld met het beroep van [eiseres] met zaaknummer ZWO 24/2449. In die beroepsprocedure zal de rechtbank afzonderlijk uitspraak doen.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende niet betwiste feiten.
3.1.
Met een brief van 30 december 2022, door het college ontvangen op 3 januari 2023, heeft [eiseres] het college verzocht handhavend op te treden tegen IceBear Steenwijk B.V. (hierna: IceBear) wegens handelen in strijd met het bestemmingsplan en zonder de vereiste omgevingsvergunning voor de milieuactiviteit (hierna: milieuvergunning).
3.2.
In een brief van 23 februari 2023 heeft het college aan [eiseres] meegedeeld dat het niet lukt om binnen acht weken een besluit te nemen op het handhavingsverzoek en dat de beslistermijn daarom wordt verlengd met zes weken. In een brief van 11 april 2023 heeft het college aan [eiseres] meegedeeld dat het uit te voeren onderzoek meer tijd kost en dat de beslistermijn daarom nogmaals wordt verlengd met vier weken.
3.3.
In een brief van 28 april 2023 heeft het college aan [eiseres] meegedeeld dat het voornemens is om het handhavingsverzoek af te wijzen. Het college heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen een zienswijze in te dienen.
3.4.
Met een brief van 25 april 2023, door het college ontvangen op 1 mei 2023, heeft [eiseres] het college in gebreke gesteld, omdat het college nog niet heeft beslist op het handhavingsverzoek. [eiseres] heeft het college verzocht om binnen twee weken alsnog op het verzoek te beslissen. In het besluit van 26 juni 2023 heeft het college vastgesteld dat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend en dat daarom geen recht bestaat op een dwangsom.
3.5.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [eiseres] tegen de brief van 26 juni 2023 ongegrond verklaard en het verzoek van [eiseres] om vergoeding van proceskosten afgewezen.
Was de beslistermijn verstreken ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling?
4. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de termijn waarin het college had moeten besluiten op haar handhavingsverzoek ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling was verstreken. [eiseres] is van mening dat het college de beslistermijn niet steeds kan verlengen. Volgens [eiseres] nemen de door het college gestelde omstandigheden dat advies is ingewonnen en om een reactie op het voornemen is gevraagd, niet weg dat het college vier maanden de tijd heeft gehad om uit te zoeken of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan en of een milieuvergunning nodig is. [eiseres] is van mening dat dit voldoende tijd moet zijn. Dit geldt volgens [eiseres] te meer, omdat al vóór het handhavingsverzoek door omwonenden is geklaagd over IceBear.
5. De rechtbank is van oordeel dat de termijn van achttien maanden die het college heeft gesteld voor het beslissen op het handhavingsverzoek redelijk is. Daaruit volgt dat [eiseres] het college te vroeg in gebreke heeft gesteld en dat zij dus geen recht heeft op een dwangsom. Hierna zal de rechtbank dit toelichten.
5.1.
[eiseres] heeft het college per brief van 30 december 2022, door het college ontvangen op 3 januari 2023, verzocht om handhavend op te treden tegen IceBear. Voor het beslissen op een handhavingsverzoekverzoek geldt geen wettelijke termijn. Daarom moest het college op grond van artikel 4:13, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 4:14, derde lid, van de Awb binnen acht weken na ontvangst van het verzoek een besluit nemen of, als niet binnen acht weken een besluit kon worden genomen, binnen acht weken meedelen binnen welke termijn wel een besluit zou worden genomen.
5.2.
In de brief van 23 februari 2023 heeft het college [eiseres] meegedeeld dat de beslistermijn van acht weken werd verlengd met zes weken. Vervolgens heeft het college [eiseres] in de brief van 11 april 2023 meegedeeld dat de beslistermijn nogmaals werd verlengd met vier weken. De eerste mededeling is gedaan binnen acht weken na ontvangst van het handhavingsverzoek en de tweede mededeling is gedaan binnen de verlengde beslistermijn. Hieruit volgt dat de brieven van 23 februari 2023 en 11 april 2023 mededelingen bevatten in de zin van artikel 4:14, derde lid, van de Awb. [1] Met deze mededelingen heeft het college de beslistermijn verlengd tot in totaal achttien weken, waardoor deze termijn liep tot en met 9 mei 2023.
5.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door het college aan [eiseres] meegedeelde beslistermijn van in totaal achttien weken redelijk is.
5.4.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat die termijn in dit geval redelijk is, omdat nader onderzoek nodig was voordat kon worden beslist op het handhavingsverzoek en omdat partijen in de gelegenheid moesten worden gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen. Het college heeft toegelicht dat het bedrijf van IceBear oorspronkelijk is aangemerkt als een meldingsplichtige inrichting. Nadat IceBear eind 2022 was gestart met de productie van palletblokken is de discussie over een mogelijke vergunningplicht weer opgelaaid. Door het handhavingsverzoek van [eiseres] moest het college een knoop doorhakken. Op dat moment lag er een advies van het juridisch kantoor [bedrijf 1] dat inhield dat de inrichting niet vergunningplichtig was. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft het college de Omgevingsdienst IJsselland (hierna: de ODIJ) om advies gevraagd. Het advies van de ODIJ luidde dat de inrichting wel vergunningplichtig was. Op dat moment lagen er dus twee tegenstrijdige adviezen. Dit heeft ertoe geleid dat meerdere besprekingen zijn gevoerd en dat er raadsvragen zijn gesteld. Dit was voor het college aanleiding om in maart of april 2023 een derde advies te vragen aan [bedrijf 2] N.V. (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] heeft in april 2023 een eerste (en later in juni 2023 een tweede) advies uitgebracht. Op 28 april 2023 heeft het college aan partijen laten weten dat het voornemens was het handhavingsverzoek af te wijzen. Daarbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen over dit voornemen naar voren te brengen. [eiseres] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Uiteindelijk heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen met een besluit van 22 augustus 2023. Voor wat betreft de vraag of de inrichting vergunningplichtig was, heeft het college daaraan ten grondslag gelegd dat weliswaar een milieuvergunning was vereist, maar dat in dat stadium kon worden volstaan met een waarschuwing.
5.5.
De rechtbank is, gelet op deze toelichting, van oordeel dat het college voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat een beslistermijn van achttien weken in dit geval redelijk is. De rechtbank stelt voorop dat het handhavingsverzoek van [eiseres] zowel zag op overtreding van het bestemmingsplan als op het handelen zonder de vereiste milieuvergunning. Voordat het college kon beslissen op het handhavingsverzoek, moest duidelijkheid bestaan over beide door [eiseres] gestelde overtredingen. De rechtbank vindt het redelijk dat het college na het indienen van het handhavingsverzoek uit het oogpunt van zorgvuldigheid twee nieuwe adviezen heeft ingewonnen over de vraag of een milieuvergunning nodig was. Daarbij is van belang dat het advies van de ODIJ tegengesteld was aan het advies van [bedrijf 1] . Dat er voor het indienen van het handhavingsverzoek al meerdere keren klachten bij het college waren ingediend over overlast van het bedrijf van IceBear, zoals [eiseres] heeft gesteld, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De omstandigheid dat omwonenden overlast ervaren van een bedrijf zegt niets over de vraag of dit bedrijf al dan niet vergunningplichtig is. De rechtbank vindt het ook redelijk dat het college na de ontvangst van het eerste advies van [bedrijf 2] eerst een voornemen aan partijen heeft gestuurd en hen de gelegenheid heeft gegeven om naar aanleiding daarvan zienswijzen in te dienen. [2] Ook dit neemt tijd in beslag.
5.6.
Dit betekent dat de beslistermijn liep van dinsdag 3 januari 2023 tot en met dinsdag 9 mei 2023. Een ingebrekestelling kan pas plaatsvinden op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van een besluit. De brief van [eiseres] van 25 april 2023 is ingediend vóór afloop van de beslistermijn, zodat deze brief niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Nu geen ingebrekestelling overeenkomstig artikel 4:17, eerste lid, heeft plaatsgevonden, heeft het college in het besluit van 26 juni 2023 terecht vastgesteld dat het aan [eiseres] geen dwangsom is verschuldigd op grond van het derde lid van dit artikel. [3]
5.7.
Hieruit volgt dat de beroepsgronden van [eiseres] niet slagen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt en dat zij dus geen recht heeft op een dwangsom. [eiseres] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

artikel 4:13

1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2 De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

artikel 4:14

[…]
3 Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
[…]
3 De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
[…]

artikel 4:18

Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4414, rechtsoverweging (hierna: r.o.) 4.1.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323, r.o. 16.3.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2013:1564, r.o. 3.1.