ECLI:NL:RBOVE:2025:7371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
ak_25_1595
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag voor pedagogisch medewerker

Deze uitspraak betreft de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan eiser een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verlenen, noodzakelijk voor het verrichten van werkzaamheden als pedagogisch medewerker. Eiser is het niet eens met deze weigering en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 13 november 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. I.M. Touwen, aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de weigering van de VOG in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris rekening mocht houden met een geregistreerd strafbaar feit in de terugkijkperiode, ondanks dat eiser niet onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat er een risico bestaat voor de samenleving als eiser het geregistreerde strafbare feit herhaalt. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris in redelijkheid de VOG heeft kunnen weigeren, waarbij het algemeen belang zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1595
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de Staatssecretaris) om aan [eiser] (hierna: [eiser]) een verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) te verlenen ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden als [functie]. [eiser] is het hiermee niet eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 3 juni 2025 op het bezwaar van [eiser] is de Staatssecretaris bij het besluit van 24 september 2024, waarbij de VOG is geweigerd, gebleven.
2.1.
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en mr. Touwen namens de Staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling van griffierecht
3.1.
[eiser] is naar aanleiding van een door hem gedaan beroep op betalingsonmacht op zijn verzoek voorlopig vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Het is aan de rechtbank om een definitief oordeel te geven over het verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in aanmerking komt voor vrijstelling van griffierecht. Er is sprake van betalingsonmacht. [eiser] heeft aan de hand van de door hem overgelegde stukken aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen minder is dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm voor alleenstaanden.
De feiten
4.1.
[eiser] heeft op 30 januari 2025 een VOG aangevraagd ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden als [functie] bij Fair Care B.V. te Arnhem. [eiser] wil werkzaamheden verrichten in de gehandicaptenzorg.
4.2.
De Staatssecretaris heeft de aangevraagde VOG geweigerd omdat binnen de terugkijktermijn in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) is geregistreerd dat [eiser] in aanraking is gekomen wegens primair fraude met betaalproducten (artikel 234, eerste lid, Wetboek van Strafrecht) en subsidiair het voorhanden hebben van deze gegevens terwijl hij redelijkerwijs wist of had moeten vermoeden dat deze door een misdrijf zijn verkregen (artikel 139g, eerste lid, aanhef en onder a, Wetboek van Strafrecht). Deze zaak staat nog open. De Staatssecretaris heeft hierbij ook betrokken dat [eiser] buiten de terugkijktermijn, in 2011, een transactie van € 210 heeft geaccepteerd wegens het bezit van overige wapens, te weten een boksbeugel (artikel 13, eerste lid, Wet wapens en munitie).
Inhoudelijke beoordeling
5.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) weigert de Minister de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
5.2.
De Staatssecretaris heeft de aanvraag van [eiser] onder meer getoetst aan de relevante artikelen uit de Wjsg en het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (gepubliceerd in Staatscourant 2024, nr.18554; hierna: de beleidsregels). In de beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen een objectief criterium en een subjectief criterium.
In de beleidsregels is, voor zover hier van belang het volgende bepaald over de terugkijktermijn die de Staatssecretaris hanteert bij de beoordeling van aanvragen voor een VOG.
  • De beoordeling van de aanvraag vindt in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS);
  • Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden bij de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag betrokken;
  • Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Is voldaan aan het objectieve criterium?
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat de Staatssecretaris in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte heeft. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de Staatssecretaris in redelijkheid de VOG heeft kunnen weigeren. De rechtbank is van oordeel dat de Staatssecretaris dat heeft kunnen doen. Hieronder licht zij toe hoe zij tot dit oordeel komt, daarbij wordt het standpunt van [eiser] betrokken.
5.4.
De Staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat er een risico bestaat voor de samenleving als [eiser] het binnen de terugkijktermijn van vier jaren geregistreerde strafbare feit, herhaalt. Ter zitting heeft de Staatssecretaris toegelicht dat het strafbare feit dat buiten de terugkijktermijn is geregistreerd, geen rol heeft gespeeld in het kader van het objectieve criterium. Volgens de Staatssecretaris is [eiser] als [functie] in de gezondheidszorg verantwoordelijk voor de gezondheid en veiligheid van personen die thuis zijn of in een instelling verblijven. Het risico bestaat dat [eiser] bij herhaling van het strafbare feit zijn werk op een verkeerde manier gebruikt om zichzelf of anderen te verrijken ten koste van de personen van wie aan hem de zorg is toevertrouwd. Op basis hiervan concludeert de Staatssecretaris dat in dit geval wordt voldaan aan het objectieve criterium.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat voldaan is aan het objectieve criterium. Dat [eiser] niet onherroepelijk is veroordeeld, betekent niet dat de Staatssecretaris geen rekening mocht houden met het geregistreerde strafbare feit in de terugkijkperiode, omdat dit geen afbreuk doet aan het gestelde risico. De zogenoemde ‘onschuldpresumptie’, waar [eiser] op heeft gewezen, geldt volgens vaste rechtspraak niet bij de beoordeling van een VOG, omdat het niet gaat om een eventuele veroordeling van [eiser], maar om het voorkomen van een risico voor de samenleving. De strafzaak wegens fraude met betaalproducten dan wel het voorhanden hebben van deze gegevens terwijl hij redelijkerwijs wist of had moeten vermoeden dat deze door misdrijf zijn verkregen, is nog niet afgedaan. Gebleken is dat de politierechter de strafzaak in verband met deze verdenking heeft verwezen naar de meervoudige kamer. Als [eiser] door de meervoudige kamer wordt vrijgesproken, kan hij opnieuw een VOG aanvragen en zal de Staatssecretaris die aanvraag opnieuw moeten beoordelen.
Is voldaan aan het subjectieve criterium?
5.6.
In het kader van de toets aan het subjectieve criterium dient vervolgens te worden onderzocht of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van een VOG zwaarder dient te wegen dan het algemeen belang bij de weigering daarvan.
5.7.
De Staatssecretaris mocht in het kader van de toets aan het subjectieve criterium het gegeven dat [eiser] buiten de terugkijktermijn een transactie heeft aanvaard wegens een ander strafbaar feit betrekken. Daaraan heeft de Staatssecretaris, blijkens de toelichting ter zitting, overigens maar beperkt waarde toegekend,
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de Staatssecretaris in het kader van de toets aan dit criterium in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen belang bij weigering van een VOG dan aan het belang van [eiser] bij de verlening daarvan. De rechtbank realiseert zich dat de weigering van een VOG voor [eiser] vergaande gevolgen heeft, in die zin dat hij hierdoor aanzienlijk beperkt wordt in het uitoefenen van zijn werk en daarmee ook in het vergaren van een inkomen daarmee. De rechtbank is echter van oordeel dat de Staatssecretaris doorslaggevend heeft mogen achten dat het strafbare feit waarvan hij verdacht wordt recent is en dat de gevolgen van een dergelijk strafbaar feit, indien herhaald, groot kunnen zijn. Verder is van belang dat de weigering van een VOG [eiser] niet beperkt in de mogelijkheid om ander werk te zoeken waarvoor een dergelijke VOG niet is vereist, ook al is dat niet het werk waarvoor hij opleiding heeft gevolgd en dat hem nu voldoening geeft.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om [eiser] een VOG te verlenen in stand blijft. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.