ECLI:NL:RBOVE:2025:7450

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
C/08/331627 / HA ZA 25-114
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel gebreken aan dakplaten na renovatie door aannemer

In deze civiele zaak vorderen eisers, die een woning hebben laten renoveren door gedaagde, dat gedaagde gebreken aan de dakplaten herstelt. Na oplevering van de werkzaamheden constateerden eisers verschillende gebreken en vorderden herstel. Gedaagde betwist de gebreken en vordert op haar beurt betaling van een onbetaald gebleven factuur. Tijdens een mondelinge behandeling op 5 november 2025 sloten partijen een overeenkomst over bijna alle gebreken, maar het geschil over de dakplaten bleef bestaan. De rechtbank oordeelt dat gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen, omdat de dakplaten niet deugdelijk zijn geplaatst. Gedaagde wordt veroordeeld tot herstel van de gebreken en moet ook de proceskosten vergoeden. De vordering van eisers tot vergoeding van deskundigenkosten wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank legt uit dat de kosten voor herstel niet disproportioneel zijn en dat gedaagde niet kan worden bevrijd van haar verplichtingen. Het vonnis is uitgesproken op 17 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/331627 / HA ZA 25-114
Vonnis van 17 december 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

en
2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. P.J. van Goor,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G. Beekman.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft een aantal werkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [eisers] hebben na oplevering van deze werkzaamheden een aantal gebreken geconstateerd. Zij vorderen dat [gedaagde] deze gebreken herstelt. [gedaagde] vindt dat zij deze gebreken niet hoeft te herstellen. Zij vordert op haar beurt dat [eisers] het onbetaald gebleven bedrag van haar factuur betalen.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 5 november 2025 hebben partijen een overeenkomst gesloten ten aanzien van bijna alle gebreken waarvan [eisers] herstel vorderen en ten aanzien van de vordering van [gedaagde] tot betaling van het onbetaald gebleven factuurbedrag. Deze overeenkomst is vastgelegd in een daartoe afzonderlijk opgesteld proces-verbaal. Met deze overeenkomst hebben partijen het geschil gedeeltelijk beëindigd. In deze zaak gaat het daarom alleen nog om de vordering van [eisers] , inhoudende dat [gedaagde] de gebreken aan de dakplaten herstelt. [gedaagde] weigert dit, omdat zij vindt dat zij de dakplaten deugdelijk heeft geplaatst.
1.3.
De rechtbank is van oordeel dat de dakplaten niet deugdelijk zijn geplaatst. [gedaagde] is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst met [eisers] De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om de gebreken aan de dakplaten te herstellen. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] ook in de proceskosten. De vordering van [eisers] tot veroordeling van [gedaagde] in de kosten die gemoeid waren met het inschakelen van de verschillende deskundigen wijst de rechtbank af. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 april 2025, met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van 26 mei 2025, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 29 juli 2025;
- de spreekaantekeningen van mr. Van Goor van 5 november 2025;
- de mondelinge behandeling van 5 november 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 19 augustus 2020 overeengekomen dat [gedaagde] het dak van de woning van [eisers] renoveert. Op 16 september 2020 is [gedaagde] begonnen met haar werkzaamheden.
3.2.
Na de oplevering van de werkzaamheden op 20 november 2020, hebben [eisers] een aantal gebreken geconstateerd. Zij hebben daarom op 16 december 2020 EXP Bouwkundig Onderzoek en Advies B.V. (hierna: EXP) ingeschakeld om de werkzaamheden van [gedaagde] te beoordelen.
3.3.
EXP heeft op 11 maart 2021 haar rapport met bevindingen opgeleverd. Naar aanleiding van dit rapport heeft [gedaagde] een aantal werkzaamheden uitgevoerd bij [eisers] hebben in deze periode ontdekt dat het dak krakende geluiden maakt.
3.4.
[eisers] hebben daarna nog tweemaal een rapport laten opmaken door EXP, respectievelijk op 6 januari 2022 en op 13 december 2023, en ook éénmaal door het bedrijf WerkAanDe Woning op 9 oktober 2024. In deze drie rapporten worden verschillende gebreken aan de dakplaten benoemd en verschillende oorzaken en oplossingen voor de krakende geluiden die het dak maakt.
3.5.
[eisers] hebben [gedaagde] in de jaren 2022, 2023 en 2024 op verschillende momenten aangeschreven en gesommeerd de gebreken aan de dakplaten te herstellen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. In de laatste reactie van [gedaagde] van 10 januari 2025 is aangegeven dat de dakconstructie voldoet.
3.6.
Op 8 april 2025 hebben [eisers] [gedaagde] gedagvaard.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen in deze zaak - voor zover nu nog aan de orde en als volgt samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
  • veroordeelt tot herstel van de gebreken aan de dakplaten;
  • veroordeelt in de kosten die gemoeid waren met het inschakelen van de verschillende deskundigen ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
  • veroordeelt in de proces-en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eisers] leggen aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst die tussen partijen is gesloten. Op grond van deze overeenkomst was [gedaagde] verplicht om de dakplaten op een deugdelijke wijze te plaatsen. [gedaagde] heeft de dakplaten echter niet volgens de montage- voorschriften geplaatst, waardoor zij geen deugdelijk werk heeft geleverd. [gedaagde] is daarom verplicht om dit gebrek te herstellen.
4.3.
[gedaagde] betwist primair dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Subsidiair voert zij aan dat zij niet gehouden kan worden om de gebreken in de dakplaten te herstellen. [gedaagde] concludeert daarom dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen en dat [eisers] moeten worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.4.
Op deze stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak resteert de vraag of [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen door de dakplaten niet deugdelijk te plaatsen. Wanneer sprake is van een toerekenbare tekortkoming, dan is de vraag of [gedaagde] gehouden kan worden om haar werkzaamheden te herstellen. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vragen als volgt.
Toerekenbare tekortkoming
Juridisch kader
5.2.
De tussen [eisers] en [gedaagde] gesloten overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk, zodat de artikelen 7:750 BW e.v. daarop van toepassing zijn. De aannemer (hier: [gedaagde] ) is op grond van artikel 7:750 lid 1 BW verplicht om een deugdelijk werk tot stand te brengen en op te leveren. Artikel 7:759 lid 2 BW bepaalt dat wanneer na oplevering sprake is van een gebrek de opdrachtgever kan vorderen dat de aannemer het gebrek wegneemt, tenzij de kosten van het herstel in geen verhouding zouden staan tot het belang van de opdrachtgever bij herstel in plaats van schadevergoeding.
Standpunt [eisers]
5.3.
stellen dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [eisers] [gedaagde] heeft geen deugdelijk werk geleverd door de dakplaten niet te plaatsen volgens de montagevoorschriften. [gedaagde] heeft namelijk:
de dakplaten in een verkeerd patroon verankerd en met de verkeerde schroeven;
de onderlinge aansluiting tussen de dakplaten niet uitgevoerd met een flexibele PU-schuim en ALU-Bitalband;
ten onrechte geen vilt aangebracht tussen de dakplaten en de sporen;
tussen de dakplaten onvoldoende dilatatie aangebracht.
wijzen ter onderbouwing van hun stelling naar de rapporten van EXP en WerkAanDeWoning.
Standpunt [gedaagde]
5.4.
weerspreekt niet dat zij de punten a tot en met d niet heeft uitgevoerd, maar zij betwist dat dit een toerekenbare tekortkoming oplevert. Ter onderbouwing van deze betwisting wijst zij naar het rapport van EXP van 5 maart 2024. Daarin staat dat de constructeurs ten aanzien van punt a hebben verklaard dat zij de trekkracht voldoende achten om aan de geldende eisen te voldoen. Bovendien volgt uit de rapporten van EXP en WerkAanDeWoning niet wat de negatieve gevolgen zijn van het niet uitvoeren van de montagevoorschriften. Ten slotte volgt uit de montagevoorschriften niet dat er dilatatie moet worden aangebracht tussen de dakplaten.
Oordeel rechtbank
Toerekenbare tekortkoming
5.5.
Uit de montagevoorschriften van de door [gedaagde] geplaatste dakplaten volgt dat de dakplaten volgens een bepaald patroon en met een bepaald soort schroeven moeten worden gelegd. Ook moet er vilt worden verwerkt tussen de dakplaatelementen en de sporen en moet de onderlinge aansluiting van de dakplaten zijn voorzien van een flexibele PU-schuim en afgewerkt worden met Alu-bitalband.
De rechtbank is van oordeel dat van [gedaagde] mag worden verwacht dat zij bij het plaatsen van de dakplaten deze montagevoorschriften volgt. Doet zij dat niet, dan kan niet gesproken worden van deugdelijk geplaatste dakplaten als bedoeld in artikel 7:750 BW. Nu [gedaagde] heeft erkend dat zij de dakplaten niet volgens deze montagevoorschriften heeft geplaatst, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de dakplaten niet deugdelijk heeft geplaatst en dat zij dus toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [eisers]
5.6.
Het feit dat de constructeurs hebben verklaard dat de trekkracht van de aanwezige schroeven wel voldoende is en dat de bevestigingseis vanuit het Bouwbesluit niet wordt overschreden, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat de dakplaten wel deugdelijk zijn geplaatst. [gedaagde] heeft immers op meerdere punten de montagevoorschriften niet nageleefd.
5.7.
Of de rapporten wel of niet ingaan op de negatieve gevolgen van het niet volgens de montagevoorschriften plaatsen van de dakplaten, is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang voor de vraag of het werk deugdelijk is opgeleverd. Het feit dat de dakplaten niet volgens de voorschriften zijn geplaatst, maakt reeds dat er ondeugdelijk is opgeleverd. Bovendien vermelden de rapporten wel degelijk de negatieve gevolgen van het niet naleven van de montagevoorschriften. Zo volgt uit het rapport van EXP van 6 januari 2022 dat de dakplaten bollen, waarbij de bevestigingsbouten door de plaat worden gedrukt en dat de dakplaten op verschillende plekken los staan van de balken waar zij aan zijn bevestigd. De dakplaten kunnen hierdoor werken. Uit het rapport van EXP van 5 maart 2024 volgt dat het werken van de dakplaten mogelijk medeoorzaak is van de krakende geluiden van het dak. Het rapport van WerkAanDeWoning van 9 oktober 2024 benoemt dat de isolatieplaten op de bouwmuren/gevels rusten zonder dat tussenliggend vilt is aangebracht. Volgens de inspecteur leidt dit tot spanning en gekraak van het dak. De inspecteur merkt ook op: “
Als ik de platen op een plek aandruk kraakt de kap een keer, daarna is het kraken weg tot de boel weer is geacclimatiseerd”.
Verweer ex. 7:759 lid 2 BW
5.8.
[gedaagde] doet een beroep op artikel 7:759 lid 2 BW en stelt dat niet van haar kan worden gevergd dat zij de gebreken aan de dakplaten herstelt, omdat de kosten van herstel in geen verhouding staan tot het belang dat [eisers] daarbij hebben. [eisers] verwachten dat met het herstel van de gebreken de krakende geluiden die het dak nu maakt minder worden dan wel verdwijnen. Dat dit ook daadwerkelijk gebeurt staat echter niet vast. Daar staat tegenover dat het herstellen van de gebreken aan de dakplaten feitelijk betekent dat alle dakplaten opnieuw moeten worden gelegd, wat de nodige werkzaamheden en dus kosten met zich brengt. Nu niet vast staat dat met het herstel van de gebreken aan de dakplaten ook de krakende geluiden verdwijnen, zijn deze kosten disproportioneel, aldus de aannemer.
5.9.
[eisers] stellen dat het noodzakelijk is dat [gedaagde] het gebrek aan de plaatsing van de dakplaten zelf herstelt, omdat zij geen derde partij bereid hebben gevonden om dit gebrek te herstellen. Zij verwachten dat met het herstel van dit gebrek het krakende geluid van de dakplaten minder wordt, dan wel verdwijnt.
Oordeel rechtbank
5.10.
[gedaagde] heeft haar stelling dat de kosten voor herstel disproportioneel zijn in verhouding tot het belang van [eisers] bij herstel niet voorzien van enige kostenindicatie. Zij heeft enkel gewezen op de verschillende werkzaamheden die zij zou moeten uitvoeren om de dakplaten opnieuw te plaatsen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] haar beroep op artikel 7:759 lid 2 BW onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd zodat de gestelde disproportionaliteit van het gevorderde herstel niet is komen vast te staan. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer en zal [gedaagde] veroordelen tot herstel van de gebreken.
Verweer 6:60 BW
5.11.
De rechtbank verwerpt het verzoek van [gedaagde] om op grond van artikel 6:60 BW te bepalen dat [gedaagde] van haar verbintenis tot herstel bevrijd is. Een dergelijk verzoek kan alleen worden toegewezen als de schuldeisers (hier: [eisers] ) in verzuim zijn. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat [eisers] ten aanzien van het punt dat nu nog in geschil is in verzuim verkeren, wordt het verzoek van [gedaagde] verworpen.
Afwijzen deskundigenkosten
5.12.
De rechtbank wijst de vordering van [eisers] tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de kosten (p.m.) van de deskundigen die zij heeft ingeschakeld ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid af. De rechtbank overweegt dat [eisers] deze vordering onvoldoende gemotiveerd hebben onderbouwd, nu zij geen enkele indicatie hebben gegeven over de hoogte van het bedrag dat zij uitgegeven hebben aan de inschakeling van deskundigen. Er zij geen facturen of offertes overgelegd. De rechtbank komt bij deze stand van zaken niet toe aan een beoordeling van de redelijke kosten die [eisers] hebben moeten maken ex artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank komt ook hier niet toe aan een bewijsopdracht ten aanzien van deze kosten, omdat zij van oordeel is dat gelet op de data van de deskundigenrapporten het voor [eisers] mogelijk moet zijn geweest de kosten van het inschakelen van deze deskundigen bij het indienen van de dagvaarding inzichtelijk te maken.
Proceskosten
5.13.
[gedaagde] is ten aanzien van dit punt in het geschil in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eisers] betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,04
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.885,04
5.14.
[eisers] hebben ten aanzien van het oorspronkelijke geschil tussen partijen ook een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Nu deze conclusie ziet op de geschilpunten waarover partijen een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan, zal de rechtbank voor het indienen van dit processtuk geen extra salarispunt toekennen.
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de geconstateerde gebreken in de plaatsing van de dakplaten van [eisers] te herstellen;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eisers] van € 1.885,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. ter Riet en in het openbaar uitgesproken op
17 december 2025.