ECLI:NL:RBOVE:2025:75

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
11202431 \ CV EXPL 24-2627
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van privéschulden door voormalig vennoot aan vennootschap onder firma

In deze zaak vordert partij A, een vennootschap onder firma, betaling van een bedrag van € 13.015,12 van partij B, een voormalig vennoot. De vordering betreft de terugbetaling van privéschulden die na de uittreding van partij B zijn afgeschreven van de zakelijke rekening van partij A. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een mondelinge behandeling op 2 december 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partij B, ondanks zijn verweer, verantwoordelijk is voor de afschrijving van de privéschulden, die in mindering strekken op zijn aandeel in het vermogen van de vennootschap. De kantonrechter oordeelt dat de afschrijving van € 11.472,00 door partij B aan partij A moet worden terugbetaald, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie vordert partij B betaling van reparatiekosten van een aan hem toebedeelde graafmachine en de uitbetaling van overuren van een voormalig werknemer. De kantonrechter wijst deze vorderingen af, omdat partij B bij de uittreding akkoord is gegaan met de slotbalans en de waarde van de graafmachine. De kantonrechter compenseert de proceskosten in reconventie, maar veroordeelt partij B tot betaling van de proceskosten in conventie.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11202431 \ CV EXPL 24-2627
Vonnis van 7 januari 2025
in de zaak van
[partij A] V.O.F., handelend onder de naam [partij A],
te [vestigingsplaats],
eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[partij B],
te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens het overleggen producties
- de e-mail van 16 september 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 2 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[partij B] en [naam 1] waren sinds 1999 vennoten in de vennootschap onder firma [partij A]. [naam 2] is op 1 juni 2023 vennoot geworden.
2.2.
Op 26 juli 2023 is een overeenkomst tot uittreding van [partij B] opgemaakt met als bijlage: de balans per 30 juni 2023 en de activastaat per 30 juni 2023. De bijlagen zijn door beide partijen ondertekend. [naam 1] en [naam 2] hebben de vennootschap onder firma voortgezet.
2.3.
Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [partij B] per 28 juli 2023 uit zijn functie getreden en niet langer vennoot van de vennootschap onder firma.
2.4.
Na de uittreding van [partij B] uit de vennootschap onder firma, zijn er een drietal betalingen afgeschreven van de zakelijke rekening van [partij A] voor een totaalbedrag van € 12.312,00. Dit zag op een aanslag over 2022 voor de zorgverzekeringswet en een aanslag en een verrekening van de inkomstenbelasting, eveneens over 2022, alle ten aanzien van [partij B]. Het betreft privéschulden van [partij B].
2.5.
[partij A] heeft [partij B] aangemaand terugbetaling van € 11.472,00 (€ 12.312,00 verminderd met € 840,00 in verrekening gebrachte btw), maar [partij B] heeft dit bedrag niet betaald.
2.6.
Bij de overeenkomst tot uittreding hebben [naam 1] en [partij B] afgesproken dat de Manitou graafmachine aan [partij B] wordt toebedeeld. Op de activastaat is de Manitou gewaardeerd op een bedrag van € 20.000,- Zowel [naam 1] als [partij B] waren voor het opmaken van de slotbalans ervan op de hoogte dat de graafmachine gebreken vertoonde.
2.7.
[naam 3] is een voormalig werknemer van [partij A] en is op enig moment bij [partij B] in dienst getreden. De overuren die [naam 3] heeft gemaakt toen hij nog in dienst was van [partij A] terwijl [partij B] daarvan nog vennoot was, waren ten tijde van het uittreden nog niet door [partij A] aan [naam 3] uitbetaald en zijn ook nadien niet door [partij A] aan hem uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[partij A] vordert betaling van € 13.015,12. Dat ziet op de hoofdsom van € 11.472,00, de wettelijke rente van € 653,40 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 889,72. [partij A] vordert ook dat [partij B] in de proceskosten wordt veroordeeld. [partij A] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.2.
[partij B] voert verweer. [partij B] vindt dat de vordering van [partij A] moet worden afgewezen omdat de gevorderde bedragen zien op het jaar 2022 en deze kosten altijd van de zakelijke rekening van [partij A] werden afgeschreven. Volgens haar heeft [partij A] niets meer van haar te vorderen. Zij heeft in reconventie gevorderd dat [partij A] wordt veroordeeld om de reparatiekosten te betalen van de aan haar toebedeelde graafmachine en de door haar voorgeschoten overuren van [naam 3]. Verder heeft hij betaling gevorderd van de door hem gemaakte (proces)kosten.
3.3.
[partij A] voert verweer tegen de vordering in reconventie. Volgens haar komen de kosten voor de reparatie van de graafmachine die aan [partij B] is toebedeeld niet voor rekening van [partij A] omdat er al een slotbalans is opgemaakt waar de graafmachine in is opgenomen en partijen in artikel 2 van de overeenkomst hebben afgesproken dat zij ten aanzien van deze slotbalans over en weer niets meer van elkaar hebben te vorderen. Verder heeft zij betwist dat [partij B] de overuren aan Jarno heeft uitbetaald, omdat zij hiervan geen betalingsbewijs heeft gezien. Zij heeft tot slot verweer gevoerd tegen de gevorderde (proces)kosten.

4.De beoordeling in conventie.

De afschrijvingen privéschulden van [partij B] van de zakelijke rekening van [partij A].
4.1.
De afschrijving van totaal (na verrekening van btw) van € 11.472,00 ziet op privéschulden van [partij B]. [partij B] stelt zich op het standpunt dat deze kosten zien op de periode dat hij nog vennoot was van [partij A] en dat het gebruikelijk was dat deze kosten werden voldaan door betaling vanaf de zakelijke rekening van [partij A] Hij hoeft, zo voert hij aan, deze afschrijvingen om die reden niet aan [partij A] (terug) te betalen.
4.2.
De kantonrechter volgt [partij B] niet in zijn standpunt. Uit de toelichting die de boekhouder van [partij A] heeft gegeven, volgt dat privéschulden in mindering strekken op het aandeel dat de desbetreffende vennoot in het vermogen van de vennootschap heeft. Een betaling van een privéschuld ten laste van de zakelijke rekening heeft dus tot gevolg dat het aandeel van de desbetreffende vennoot in het vermogen (op de balans vermeld onder het kopje ‘Kapitaal’) met een gelijk bedrag verminderd.
4.3.
Volgens de overeenkomst van uittreden hebben de vennoten per peildatum 30 juni 2023 de activa gescheiden en (met gesloten beurzen) toegedeeld. In de slotbalans van 30 juni 2023 is daarbij is geen rekening gehouden met deze privéschulden van totaal € 11.472,00 die nadien ten laste zijn gebracht van de zakelijke rekening, zodat in de slotbalans het aandeel van [partij B] in het vermogen van vennootschap onder firma (onder het kopje ‘Kapitaal’) voor een te hoog bedrag is vermeld. Aanpassing van de slotbalans leidt tot de conclusie dat [partij B] dit bedrag aan [partij A] moet voldoen. Dat [partij B] dat ook wel weet en tegen beter weten in niet tot terugbetaling is overgegaan, blijkt ook wel uit de e-mail die hij op 11 oktober 2023 in antwoord op het verzoek van de boekhouder om terugbetaling heeft verzonden:
“Dit is al geregeld met [naam 1] [[naam 1] – kantonrechter]. Is al terugbetaald”. Ter zitting heeft [partij B] erop gewezen dat hij naar zijn mening tegen zeer ongunstige voorwaarden uit de vennootschap is getreden. Ook als dat zo zou zijn ([naam 1] heeft dit weersproken, zodat het niet is komen vast te staan) leidt dat er niet toe dat [partij B] dus privéschulden van de zakelijk rekening van [partij A] mocht afschrijven, zonder dat op zijn aandeel in de vennootschap in mindering te brengen. De gevorderde hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
De bijkomende kosten.
4.4.
De gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten zullen eveneens worden toegewezen. [partij B] is namelijk in verzuim met de betaling van de hoofdsom en de rente en buitengerechtelijke kosten zijn correct berekend.

5.De beoordeling in reconventie.

De Manitou.
5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat beide partijen ervan op de hoogte waren dat er gebreken waren aan de Manitou voordat de eindbalans werd opgemaakt en dat er dus nog reparatiekosten aan zaten te komen. Uit de balans blijkt dat de waarde van de Manitou is bepaald op € 20.000,-. Partijen hebben voor die waardebepaling getekend.
5.2.
Volgens [partij B] had hij ten tijde van de waardebepaling niet meer scherp voor ogen dat er nog reparatiekosten zouden komen, omdat er diverse andere zaken zijn aandacht opeisten. Daarnaast heeft hij tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij aanvankelijk die kosten wel voor zijn rekening had willen nemen, maar hij dat niet meer wilde toen [partij A] hem aansprak tot terugbetaling van de hiervoor onder 2.4 genoemde afschrijvingen van de zakelijke rekening.
5.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Volgens de slotbalans is de waarde van de Manitou is vastgesteld € 20.000,00. Hiervoor heeft [partij B] getekend en hij heeft dus met deze waarde ingestemd. In de overeenkomst van uittreding hebben partijen afgesproken dat zij op grond van de slotbalans niets meer van elkaar te vorderen hebben. [partij B] kan, bijzondere omstandigheden daargelaten, dus niet nu alsnog betaling van deze reparatiekosten vorderen. Dat, een jaar na de vaststelling, er nog reparatiekosten zijn gemaakt moet voor zijn eigen rekening komen. Om daarop terug te kunnen komen zijn meer prangende feiten en omstandigheden nodig die bijvoorbeeld wijzen op een verkeerde voorstelling van zaken. Ten tijde van de vaststelling van de waarde wisten partijen echter beiden van de gebreken. De vordering voor de reparatiekosten zal worden afgewezen.
De uitbetaalde overuren.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat van [naam 3] (en een aantal andere medewerkers) ten tijde van het uittreden van [partij B] in dienst waren bij [partij A] de overuren nog niet waren uitbetaald. Uit de Whatsapp-conversatie kan worden afgeleid dat [partij B] aan [partij A] heeft bericht dat hij de overuren aan [naam 3] zou betalen. Ter zitting heeft hij uitgelegd dat uitbetaling contant heeft plaatsgevonden. De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] voldoende heeft onderbouwd dat hij de overuren van [naam 3] voor een bedrag van € 3.821,00 contant heeft uitbetaald, terwijl dit een schuld van [partij A] betreft. Het enkele verweer van [partij A] hierop dat deze betaling niet is onderbouwd omdat er geen betalingsbewijs is overgelegd, is hiertegenover onvoldoende.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering voor de helft toewijsbaar is. Door het bedrag voor te schieten heeft [partij B] in beginsel een vordering van € 3.821,00 op [partij A] Aangezien het om een schuld gaat waarmee ten tijde van het uittreden van [partij B] geen rekening is gehouden, dient de helft daarvan (alsnog) in mindering te worden gebracht op het aandeel dat [partij B] in het vermogen van de vennootschap had. Dit betekent dat [partij A] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.910,50.
De gemaakte kosten.
5.6.
De vordering tot betaling van € 750,00 aan gemaakte uren voor het oplossen van situaties waarbij klanten per ongeluk geld hadden overgemaakt naar [partij A] is onvoldoende onderbouwd. De e-mails die hij heeft overgelegd onderbouwen onvoldoende hoeveel uren hij heeft besteed en waaraan. Daarnaast is onduidelijk wat de grondslag is van dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

6.De proceskosten in conventie en in reconventie.

6.1.
Voor de gemaakte proceskosten geldt het volgende. Omdat [partij B] in conventie de in het ongelijk gestelde partij is, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten daarvan (inclusief nakosten).
6.2.
De kosten van de conventie aan de zijde van [partij A] worden begroot op:
- dagvaarding € 116,39
- griffierecht € 1.409,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punt x tarief € 406,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 2.472,39
6.3.
De kosten in de reconventie zullen worden gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld.

7.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
7.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen het bedrag van € 13.015,12, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over
€ 11.472,00 vanaf 1 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
7.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 2.472,39, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening, indien [partij B] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
7.5.
veroordeelt [partij A] om aan [partij B] te betalen het bedrag van € 1.910,50;
7.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij met haar eigen kosten belast blijft;
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.