ECLI:NL:RBOVE:2025:7554

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2025
Publicatiedatum
23 december 2025
Zaaknummer
08.307202.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en drugshandel in Almelo

Op 23 december 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte 1], die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het handelen in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 december 2023 tot en met 6 juli 2024 deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de grootschalige handel in harddrugs, waaronder amfetamine, GHB, cocaïne, LSD, 2C-B en MDMA. De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastelegging en kreeg een gevangenisstraf van 149 dagen, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een beperkte rol had binnen de organisatie, maar dat zijn deelname aan de drugshandel ernstige gevolgen had voor de gezondheid van gebruikers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere justitiële documentatie en de aanbevelingen van de reclassering. De dagvaarding werd gedeeltelijk nietig verklaard vanwege onduidelijkheid in de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat de overige onderdelen geldig waren. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen mobiele telefoon van de verdachte uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.307202.24 (P)
Datum vonnis: 23 december 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [geboorteplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
3 november 2025, 10 november 2025 en 15 december 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. van der Wal, advocaat in Hengelo (O), naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 31 maart 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 28 december 2023 tot en met 6 juli 2024 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsgerelateerde misdrijven;
feit 2:in de periode van 28 december 2023 tot en met 6 juli 2024 samen met anderen of alleen heeft gedeald in amfetamine, GHB, cocaïne, LSD, 2C-B en/of MDMA.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2023 tot en met 6 juli 2024 te Almelo, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe, onder andere hij, verdachte en/of
- [verdachte 2] ,
- [verdachte 3] ,
- [verdachte 4] ,
- [verdachte 5] en/of
één of meer andere perso(o)n(en), behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet, te weten (telkens)
- het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of, afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van (een) (grote) hoeveelheid/hoeveelheden middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 2023 tot en met 6 juli 2024 te Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, GHB, cocaïne, LSD, 2C-B en/of MDMA, in elk geval een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde amfetamine, GHB, cocaïne, LSD, 2C-B en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
In de dagvaarding wordt verdachte onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door een samenwerkingsverband van de in de tenlastelegging benoemde natuurlijke personen ‘en/of één of meer andere perso(o)n(en)’.
De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is wie wordt of worden bedoeld met ‘en/of één of meer andere perso(o)n(en)’. Verdachte is daardoor niet in staat om zich tegen dat onderdeel van de tenlastelegging te verdedigen. Het onderdeel van de tenlastelegging ‘en/of één of meer andere perso(o)n(en)’ onder feit 1 is dan ook onvoldoende duidelijk en begrijpelijk, en voldoet daarom op dit punt niet aan de eisen waaraan een dagvaarding op grond van artikel 261 Sv moet voldoen. De rechtbank verklaart de dagvaarding daarom in zoverre partieel nietig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
De zaak tegen verdachte maakt deel uit van onderzoek Blanco24. In dit onderzoek is tegen de vier nu vervolgde personen, te weten verdachte, [verdachte 3] , [verdachte 5] en [verdachte 2] , de verdenking gerezen dat zij zich – onder meer – hebben bezig gehouden met grootschalige handel in harddrugs en dat zij daarbij een criminele organisatie hebben gevormd. Verdachte en zijn medeverdachten zouden samen betrokken zijn geweest bij een drugslijn die bekend stond als [organisatie] . Via Whatsapp werd een menukaart verspreid van [organisatie] met daarop diverse soorten drugs. Een afnemer kon via Whatsapp bestellen, waarna de drugs werd bezorgd. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de personen in dit onderzoek -voor zover mogelijk- aanduiden met de achternaam.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat voor feit 2 een bewezenverklaring kan volgen, nu [verdachte 1] dit feit heeft bekend. De raadsman heeft zich gezien de samenhang tussen feit 2 en feit 1 ten aanzien van het laatstgenoemde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen (in onderling verband en samenhang bezien), waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 1] van 4 februari 2025, (map 7) pagina 2409 e.v.;
2.
Het proces-verbaal ‘Identificatie “ [alias 1] ” van 8 oktober 2024, (map 1) pagina 515 e.v. en
het proces-verbaal van bevindingen ‘Aanpassing proces-verbaal 338’ van 24 oktober 2025, (map 1) pagina 524;
3.
Het proces-verbaal ‘Identificatie “ [alias 2] ” van 1 mei 2024, (map 1) pagina 455 e.v.;
4.
Het proces-verbaal ‘Identificatie “ [alias 3] ’ van 13 mei 2024, (map 1) pagina 463 e.v.;
5.
Het proces-verbaal ‘Identificatie “ [alias 4] ”’ van 27 mei 2024, (map 1) pagina 480 e.v.;
6.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘periodes per lid binnen [organisatie] ’, (map 4) pagina 1831 e.v.;
7.
Het proces-verbaal van bevindingen aangetroffen goederen chalet camping [camping]
, (map 3) pagina 1167 e.v.;
8.
Het proces-verbaal van bevindingen inbeslaggenomen en gefotografeerde goederen doorzoeking [adres 1] , (map 3) pagina 1030 e.v.;
9.
Het proces-verbaal van bevindingen inbeslaggenomen en gefotografeerde goederen doorzoeking [adres 2] van 29 november 2024, (map 3) pagina 1412 e.v.;
10.
Het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2024, (map 3) pagina 1433 e.v.;
11.
Het proces-verbaal van aanhouding [naam 1] van 25 december 2023 met fotobladen, (map 1) pagina 154 e.v.;
12.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 3] van 1 november 2024, (map 7) pagina 2461 e.v.;
13.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘artikel 11B Opiumwet’ van 23 september 2024, (map 2) pagina 894 e.v.;
14.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘menukaarten [organisatie] ’ van 13 februari 2024, (map 2) pagina 886 e.v.;
15.
Het proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2025, (map 5) pagina 2035;
16.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon iPhone X van 5 september 2024 (map 1) pagina 412 e.v.;
17.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘artikel 2 Opiumwet’ van 19 september 2024, (map 2) pagina 849 e.v.;
18.
Het proces-verbaal omzet dealen van 15 augustus 2024, (map 2) pagina 1009 e.v.;
19.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 17 juni 2022, (map 2) pagina 846 e.v.;
20.
Het proces-verbaal van bevindingen verhoor [naam 2] van 24 oktober 2024, (map 5) pagina 1926 e.v.;
21.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘telefoons [naam 3] ’ van 3 juni 2024, (map 1) pagina 619 e.v.;
22.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon, gevonden iPhone 8, van 19 september 2024, (map 1) pagina 563 e.v.;
23.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon iPhone 8 van 5 september 2024, (map 1) pagina 423 e.v.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 28 december 2023 tot en met 6 juli 2024 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe, onder andere hij, verdachte en
- [verdachte 2] ,
- [verdachte 3] en
- [verdachte 5]
behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en 10a eerste lid Opiumwet, te weten
- het opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben en vervaardigen van hoeveelheden middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
- het voorbereiden en bevorderen van feiten als bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
2
hij in de periode van 28 december 2023 tot en met 6 juli 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, GHB, cocaïne, LSD, 2C-B en MDMA, zijnde amfetamine, GHB, cocaïne, LSD, 2C-B en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 10 en 11b van de Opiumwet (Ow). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a
eerste lid van de Opiumwet;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan [verdachte 1] op te leggen een gevangenisstraf van zeven maanden en 149 dagen, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging daarbij van de bijzondere voorwaarden zoals die zijn uiteengezet in de reclasseringsrapportage van 14 oktober 2025 en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf voor de duur van 120 uren op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar het betoog van mr. J.C. Stam in de zaak van medeverdachte [verdachte 3] , aangesloten bij het in die zaak gevoerde verweer strekkende tot strafvermindering vanwege onherstelbare vormverzuimen ex artikel 359a Sv, te weten zogeheten Landeckverzuimen.
De raadsman heeft verzocht de eis over te nemen, maar zonder de taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
7.3.1
Vormverzuimen ex artikel 359a Sv
Indien ingevolge artikel 359a Sv blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, moet de rechtbank beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij moet de rechtbank rekening houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a Sv. Door onderzoek te doen aan de telefoon van verdachte lag een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte in de rede. Die inbreuk heeft zich in dit geval ook daadwerkelijk gerealiseerd, nu door het onderzoek aan de telefoon inzicht is verkregen in onder meer chatgesprekken (inclusief afbeeldingen). Als naar redelijke verwachting is te voorzien – zoals in onderhavig geval – dat het onderzoek een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt dan is een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Dit volgt uit het zogenaamde Landeck-arrest van het Europese Hof van Justitie van 4 oktober 2024 en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2025. [2] Hoewel het arrest van de Hoge Raad geruime tijd na de start van het onderzoek aan de telefoon van verdachte is gewezen, gaat het niet om een nieuwe rechtsregel, maar om uitleg van reeds bestaand recht. Daarom was de door de officier van justitie gegeven toestemming niet voldoende, maar had de rechter-commissaris voorafgaand aan het uitvoeren van onderzoek aan de gegevensdragers toestemming moeten geven.
De vragen die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden zijn (1) tot welk nadeel het vormverzuim heeft geleid en (2) of en in hoeverre aan het vormverzuim een consequentie moet worden verbonden. In deze zaak is het belang van de privacy van [verdachte 1] geraakt, maar dit nadeel is door de verdediging slechts onderbouwd met een verwijzing naar de zaak van medeverdachte [verdachte 3] . Er is geen persoonlijk nadeel ten gevolge van de inbreuk op het privéleven van [verdachte 1] aangevoerd.
Ook overigens is niet gebleken dat er zich een zodanige concrete schending van de privacy van verdachte heeft voorgedaan dat niet kan worden volstaan met het enkele constateren van het vormverzuim. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een verdergaand gevolg aan het verzuim te verbinden en volstaat met de constatering van het vormverzuim.
7.3.2
De strafmaatoverwegingen
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft ruim een half jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige handel in diverse harddrugs. De professioneel opgezette organisatie met de naam [organisatie] verstrekte via Whatsapp Business aan haar afnemers een uitgebreide menukaart, met daarop verschillende soorten beschikbare harddrugs, waaronder cocaïne, LSD, MDMA en amfetamine. De van de menukaart bestelde drugs werd vervolgens door de verschillende runners, waaronder [verdachte 1] , bij de afnemers thuisbezorgd. [verdachte 1] had de beschikking over een handelsvoorraad van diverse harddrugs en onderhield klantencontact. De op zijn werktelefoon ingekomen drugsbestellingen bezorgde hij vervolgens al dan niet samen met een ander aan de deur bij de afnemers. Een deel van de opbrengst kreeg [verdachte 1] vervolgens uitbetaald.
De grootschaligheid en winstgevendheid van de drugshandel bij [organisatie] blijkt niet alleen uit het grote klantenbestand van ruim 1400 afnemers, maar ook uit de in de verschillende woningen van leden van [organisatie] en de auto van [verdachte 5] aangetroffen aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en uit de in woningen van Piksen aangetroffen grote hoeveelheden contant geld.
Het is algemeen bekend dat harddrugs gevaren voor de gezondheid van gebruikers opleveren. Door zijn deelname aan [organisatie] heeft [verdachte 1] een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het illegale criminele circuit waarbinnen deze handel in en de productie van harddrugs plaatsvindt. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het door de reclassering over verdachte opgemaakte adviesrapport van 14 oktober 2025. Hieruit blijkt dat verdachte woont in een beschermende huisvesting met praktische ondersteuning en begeleiding door [begeleider] . Zijn familie en gezin zijn steunend en drie goede vrienden hebben een positieve invloed. Als probleemgebieden worden gezien de financiën, het sociale netwerk en het psychosociaal functioneren. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering stelt dat verdachte baat heeft bij een COVA-training en behandeling gericht op het leren uiten van emoties en assertiviteit. Verdachte staat hiervoor niet open en richt zich vooral op het stabiliseren van zijn leven. De reclassering meent dat stabilisering van zijn leven nu prioriteit moet krijgen. Indien verdachte gaat samenwonen met zijn partner vervalt de huidige begeleiding van [begeleider] . Daarom moet ambulante woonbegeleiding, een gedragsinterventie en/of behandeling kunnen worden ingezet indien nodig geacht. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het hebben van een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening en ambulante woonbegeleiding.
De rechtbank onderschrijft de door de reclassering gesignaleerde risicofactoren en is van oordeel dat begeleiding en hulpverlening zoals voorgesteld aan verdachte kan bijdragen aan het opbouwen van een positief en delictvrij leven.
Hier staat tegenover dat op deelname aan grootschalige georganiseerde handel in harddrugs in de regel gereageerd wordt met forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
In deze zaak is de rechtbank, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte niet opnieuw in detentie moet verblijven, maar zal de rechtbank, naast een aanvullende voorwaardelijke gevangenisstraf, de maximale taakstraf opleggen. Hierbij weegt mee dat verdachte weliswaar gedurende een half jaar onderdeel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie, maar dat hij een beperkte en ondergeschikte rol heeft vervuld en zelf de keuze heeft gemaakt om uit het circuit te stappen. De rechtbank heeft hierbij ook acht geslagen op de straffen die aan de medeverdachten worden opgelegd.
Alles overwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 149 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van vijf maanden met een proeftijd van drie jaren om verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de Reclassering Nederland in het rapport van 14 oktober 2025 zijn opgenomen. Ook legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet voldoen te vervangen voor 120 dagen hechtenis.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de onder [verdachte 1] in beslag genomen mobiele telefoon verbeurd verklaard moet worden nu deze telefoon is gebruikt voor het plegen van de strafbare feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde mobiele telefoon van het merk iPhone, zwart, met nummer [nummer] moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en het een voorwerp betreft met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
nietigheid
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft de zinsnede ‘en/of één of meer andere perso(o)n(en)’ onder feit 1;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf:het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid van de Opiumwet en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
feit 2 het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden en 149 (honderdnegenenveertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering van [stichting] op het adres [adres 3] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verblijft bij [begeleider] of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke
opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan ambulante woonbegeleiding indien en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen.
Indien de reclassering dit nodig acht, werkt verdachte mee aan budgetbeheer of bewindvoering. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten de mobiele telefoon van het merk iPhone, zwart, met nummer [nummer] ;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. R.A. Heblij en
mr. D.K. ten Cate, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2025.
Mr. Ten Cate is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek Blanco24 / ON2R024013. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.HvJ EU 4 oktober 2024, C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830