ECLI:NL:RBOVE:2025:828

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
08.255835.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en cocaïne

Op 30 september 2023 vond er een tragisch verkeersongeval plaats op de Welsummerweg in Dalfsen, waarbij een 29-jarige man, de verdachte, betrokken was. De verdachte reed met een snelheid tussen de 126 en 169 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. Bovendien was hij onder invloed van alcohol en cocaïne. Het ongeval resulteerde in de dood van een fietser, die door de verdachte van achteren werd aangereden. De rechtbank Overijssel oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. Tijdens de rechtszaak werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden had geëist. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn spijt over het voorval. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer, en dat hij onder invloed van drugs en alcohol had gereden. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zodanig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.255835.23 (P)
Datum vonnis: 13 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1995 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [naam 2] en namens
[namen ] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partijen door mr. C. Jeekel is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primair:als bestuurder van een personenauto, zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden, of
subsidiair:als bestuurder van een personenauto zich zodanig op de weg heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt of
meer subsidiair:een verkeersovertreding heeft begaan doordat verdachte zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
feit 2:
primair:onder invloed van meer dan de bij wet toegestane hoeveelheid alcohol en/of cocaïne zijn voertuig heeft bestuurd, of
subsidiair:in zijn personenauto heeft gereden, terwijl hij onder zodanige invloed van alcohol was dat hij wist of had moeten weten dat dat – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen en hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Hij op of omstreeks 30 september te Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) , komende uit de richting van
Dalfsen en/of gaande in de richting van Oudleusen, daarmede rijdende over de weg,
de Welsummerweg,
roekeloos, althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij ter plaatse bekend was en/of
terwijl de rijbaan een recht verloop had en/of
terwijl het zicht voor hem, verdachte, door de wegsituatie en/of de inrichting van de
weg niet belemmerd werd en/of
terwijl een of meerdere fietsers al enige tijd en/of afstand voor hem reden,
-aldaar heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 126 en 169
kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar voor hem
geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was
en/of
-niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor
hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg (de Welsummerweg) en/of het
zich daarop bevindende verkeer en/of
-in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeerregels en
verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat
motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij,
verdachte, die weg (de Welsummerweg) kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij, verdachte, (met onverminderde snelheid) gebotst tegen, althans in
aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, uit op die weg (de
Welsummerweg) rijdende fiets en/of de bestuurder van die fiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (te weten [slachtoffer] )
werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoel in artikel 8, eerste of
vijfde lid, van de Wegenverkeerwet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Dalfsen als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Welsummerweg,
terwijl hij ter plaatse bekend was en/of
terwijl de rijbaan een recht verloop had en/of
terwijl het zicht voor hem, verdachte, door de wegsituatie en/of de inrichting van de
weg niet belemmerd werd en/of
terwijl een of meerdere fietsers al enige tijd en/of afstand voor hem reden,
-aldaar heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 126 en 169
kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar voor hem
geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een
aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was
en/of
-niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor
hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg (de Welsummerweg) en/of het
zich daarop bevindende verkeer en/of
-in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeerregels en
verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat
motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij,
verdachte, die weg (de Welsummerweg) kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij, verdachte, (met onverminderde snelheid) gebotst tegen, althans in
aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, uit op die weg (de
Welsummerweg) rijdende fiets en/of de bestuurder van die fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Dalfsen als bestuurder van een voertuig
(personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Welsummerweg, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om
zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, gebotst tegen, althans
in aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, uit rijdende fiets en/of de
bestuurder van die fiets;
2
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Dalfsen een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en/of alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed (of adem) bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 18 microgram per liter cocaïne en 1.20 milligram per milliliter ethanol/alcohol bedroeg, in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Dalfsen als bestuurder van een voertuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige
invloed van een stof, te weten alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat onder feit 1 primair sprake is van roekeloos rijgedrag. Hierdoor is sprake van de hoogste mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het bloedonderzoek niet conform de regels is gedaan, nu de afname van het bloed niet binnen anderhalf uur na het eerste contact heeft plaatsgevonden en het bloed niet binnen vier weken na afname bij een erkend laboratorium is afgeleverd. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de uitslagen van het bloedonderzoek moeten worden uitgesloten van het bewijs, dan kan het onder 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft allereerst bepleit dat de resultaten van het bloedonderzoek moeten worden uitgesloten van het bewijs. Het bloed is te laat afgenomen en is niet conform de voorschriften van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) bewaard. Daarbij komt dat het afgenomen bloed niet binnen een termijn van vier weken na afname bij een erkend laboratorium is afgeleverd. Daardoor zijn de strikte regels van het Besluit niet nageleefd, zodat geen sprake is van een voldoende betrouwbaar onderzoek voor artikel 8 lid 5 WVW 1994. Gelet daarop moet verdachte worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘het in de toestand als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 verkeren’, zoals onder feit 1 primair is tenlastegelegd en van feit 2 primair. Feit 1 primair voor het overige en feit 2 subsidiair kunnen wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de verdediging wat betreft de mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 bepleit dat geen sprake is van roekeloos rijgedrag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Het ongeval
Verdachte was op 29 september 2023 ’s avonds bij getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) in diens woning boven de plaatselijke kroeg genaamd [café] in Dalfsen. Verdachte dronk daar bier en snoof wit poeder dat hij uit een wit envelopje had gehaald. Op een gegeven moment ging verdachte naar beneden naar de kroeg [café] . Daar waren onder andere ook [naam 3] (hierna: [naam 3] ), het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en
[naam 4] (hierna: [naam 4] ). Zowel verdachte, als [naam 3] , [slachtoffer] en [naam 4] hebben die avond alcoholische drankjes gedronken.
Omstreeks 00.30 uur – op 30 september 2023 – verlieten [naam 3] , [slachtoffer] en [naam 4] [café] en fietsten in de richting van Oudleusden naar het huis van [naam 3] . Kort daarna verliet verdachte ook de kroeg en stapte in zijn auto, een BMW 5-serie, om ook naar huis te gaan. Hij reed dezelfde kant op als [naam 3] , [naam 4] en [slachtoffer] .
Op enig moment reed verdachte op de Welsummerweg in de richting van Oudleusen. Verdachte is daar naar eigen zeggen ter plaatse goed bekend. [naam 3] met [naam 4] achterop de bagagedrager van de fiets en [slachtoffer] op een eigen fiets reden voor verdachte uit op de Welsummerweg. Vlak voor de t-splitsing met De Stokte kwam verdachte in aanrijding met [slachtoffer] , die vervolgens samen met een gedeelte van zijn fiets 70 meter verderop terecht kwam. Verdachte kwam met zijn auto zo’n 165 meter na de aanrijding met [slachtoffer] aan de linkerkant van de weg in botsing met een boom waarna de auto enkele meters verder tot stilstand kwam. Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer] ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Onderzoek door de politie ter plaatse en reconstructie
Op 30 september 2023 omstreeks 01.03 uur stelde de politie een onderzoek in op de plaats van het ongeval. Door de politie is vastgesteld dat de rijbaan een recht verloop had en dat het zicht van verdachte niet belemmerd werd door de wegsituatie of de inrichting van de weg.
De ter plaatse vastgestelde maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur (hierna: km/u).
De berekende indicatieve snelheid van verdachte in zijn auto betrof minimaal 126 km/u en maximaal 169 km/u.
Op 4 december 2023 heeft een reconstructie plaatsgevonden. Uit die reconstructie komt onder meer naar voren dat [slachtoffer] voor verdachte op een afstand van 105 meter vrij goed zichtbaar was en op 70 meter afstand goed zichtbaar. Als verdachte zich aan de maximum toegestane snelheid had gehouden, had hij bijna vijf seconden reactie- en uitwijktijd, terwijl hij er maar twee nodig gehad zou hoeven hebben om [slachtoffer] te kunnen passeren.
Ook is door de politie tijdens de reconstructie geprobeerd verdachtes snelheid voorafgaand en ten tijde van het ongeval te benaderen. Daaruit kwam naar voren dat de maximale snelheid die qua weersomstandigheden, gevoel en veiligheid haalbaar was, een snelheid was van 110 km/u. Gezien het wegverloop, de breedte van de weg, de (verhoogde) gelijkwaardige kruisingen en de aangrenzende percelen met daarop woningen leent de weg zich niet voor een grove overschrijding van de maximum toegestane snelheid van 50 km/u.
Verdachte en het bloedonderzoek
Op 30 september 2023 omstreeks 00.45 uur kregen de verbalisanten de melding dat op de Welsummerweg in Dalfsen een aanrijding had plaatsgevonden. Ter plaatse zagen de verbalisanten dat verdachte in zijn auto met zijn benen vast zat bij het portier en met zijn bovenlichaam uit het voertuig lag. Om 00.59 uur hadden de verbalisanten het eerste contact met verdachte. De verbalisant rook een alcohollucht en hoorde dat verdachte praatte met dubbele tong op het moment dat verdachte zijn voornaam zei, waarop de verdenking van overtreding van artikel 8 WVW1994 ontstond. Verdachte werd in verband met zijn verwondingen per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. Om 03.10 uur werd in het ziekenhuis bij verdachte door een arts in aanwezigheid van een verbalisant bloed afgenomen ten behoeve van een toxicologisch onderzoek (alcohol en drugs).
De afgenomen buisjes bloed werden door de verbalisant in de voorgeschreven verpakking in de daartoe bestemde vriezer geplaatst, liggend op het grootste oppervlak. Op 23 januari 2024 werden de afgenomen buisjes bloed ontvangen in het Maasstad Ziekenhuis en bewaard in de vriezer bij -20 graden Celsius.
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank bespreekt hierna allereerst het tweeledige verweer van de verdediging met betrekking tot het bloedonderzoek van verdachte.
-
Het bloedonderzoek
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Van een 'onderzoek' zoals bedoeld in artikel 8, leden 2, 3 en 5 WVW1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat een bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat in beginsel ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
(art. 12 lid 3 Besluit: termijn bloedafname)
Kort gezegd ziet het verweer van de verdediging er op dat de bloedafname bij verdachte vanwege tijdsoverschrijding is geschied in strijd met het Besluit, zodat de strikte waarborgen van het onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW1994 niet zijn nageleefd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 12, derde lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer bepaalt de termijn binnen welke bloedafname plaatsvindt. Dat voorschrift staat echter niet rechtstreeks in verband met de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het verrichte onderzoek. Aan die termijnstelling ligt immers – blijkens de toelichting daarop - ten grondslag dat door tijdsverloop de concentratie van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen in het bloed vermindert, waardoor een langer durend tijdsverloop ertoe kan leiden dat de in het afgenomen bloed gemeten concentratie onder de toegestane grenswaarde komt. Daarmee wordt “het risico steeds groter (...) dat de bestuurder (…) vrijuit gaat". Dat betekent echter niet dat een onderzoek waarbij eerst na het verstrijken van het tijdsbestek van anderhalf uur bloed is afgenomen, geen betrouwbaar resultaat geeft van de – voor de bewezenverklaring beslissende – op dat moment in het afgenomen bloed aanwezige concentratie van die stoffen. [1]
Dat betekent dat ondanks niet-naleving van dit voorschrift toch sprake kan zijn van een 'onderzoek' als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW1994.
(art. 13 lid 1 sub d Besluit: binnen vier weken bezorging bloedmonster bij lab)
Kort gezegd ziet het verweer van de verdediging er op dat het afgenomen bloed niet conform de voorschriften van het Besluit is bewaard en niet binnen vier weken is bezorgd bij een laboratorium. Daardoor zijn de strikte regels van het Besluit niet nageleefd, zodat de strikte waarborgen van het onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW1994 niet zijn nageleefd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 13, eerste lid aanhef en onder d. van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer bepaalt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed binnen vier weken wordt of worden bezorgd bij het laboratorium. Dit voorschrift, evenals de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster, behoren tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994 is omringd. [2] Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de op 30 september 2023 afgenomen buisjes bloed pas op 23 januari 2024 zijn ontvangen in het laboratorium van het Maasstad Ziekenhuis. De rechtbank heeft op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting echter niet kunnen vaststellen dat de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het bloedmonster zijn nageleefd. Nu dit behoort tot de strikte waarborgen is geen sprake is van een 'onderzoek' als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW1994. Dit leidt tot de slotsom dat het onderzoek aan het op 30 september 2023 afgenomen bloed en de resultaten daarvan dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Tussenconclusie
Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging opgenomen in de laatste zin onder feit 1 primair, te weten ‘terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoel in artikel 8 vijfde lid WVW 1994 en van wat aan verdachte onder feit 2 primair is tenlastegelegd.
Dat de resultaten van het bloedonderzoek zijn uitgesloten van het bewijs, betekent niet dat de rechtbank verdachte in zijn geheel vrijspreekt van het rijden onder invloed. Op grond van verdachtes eigen verklaring, de verklaring van [getuige] en hetgeen de verbalisanten daarover hebben opgemerkt tijdens het eerste contact met verdachte op de plaats van het ongeval, zoals hiervoor weergegeven onder de feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 eerste lid WVW1994, zoals aan hem is tenlastegelegd onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair.
-
De beoordeling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat er geen discussie bestaat over wat er feitelijk is gebeurd op
30 september 2023, ondanks dat verdachte zich niet alles kan herinneren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hierna uiteenzetten dat verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. Daarnaast zal zij beoordelen in welke mate er sprake is van schuld.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994. Een enkel moment van onoplettendheid, is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen gedragingen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder de feiten en omstandigheden, het ongeval hebben veroorzaakt en de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval.
Roekeloosheid
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of, zoals de officier van justitie heeft betoogd, deze schuld is aan te merken als roekeloosheid. Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW1994 in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW1994, dat de strafbepaling van artikel
6 WVW 1994 bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW1994 kan worden aangemerkt.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet1994
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, die hebben geleid tot het ongeval, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. de verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een van de in artikel 5a WVW1994 (niet limitatief) genoemde gedragingen. Hij heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid fors overschreden, terwijl hij onder invloed was. Verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, zoals bedoeld in dat artikel.
b. in ernstige mate
Artikel 5a WVW1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft gereden met een snelheid die ruim twee tot drie keer zo hoog was als ter plaatse was toegestaan, namelijk 126 tot 169 km/u waar 50 km/u is toegestaan. Dit, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol en cocaïne. Gelet op de combinatie van deze gevaarlijke verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De rechtbank betrekt bij dat oordeel tevens de door de verbalisanten ter plaatse uitgevoerde reconstructie, waarbij zij hebben geprobeerd verdachtes snelheid voorafgaand en ten tijde van het ongeval te benaderen. De rechtbank vindt het zeer zwaar wegen dat de verbalisanten tijdens die reconstructie tot de conclusie zijn gekomen dat de maximale snelheid die qua weersomstandigheden, gevoel en veiligheid haalbaar was, een snelheid van 110 km/u was. Dit ondanks dat zij wisten dat de weg voor het overige verkeer was afgesloten.
c. opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW1994 moet het opzet van de verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Indien vast komt te staan dat verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en verdachte dus onaanvaardbare risico’s heeft genomen, levert dit gedrag per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op.
De rechtbank is van oordeel dat het zo fors overschrijden van de maximum toegestane snelheid en het rijden onder invloed van zowel alcohol als cocaïne, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d. gevaar te duchten
Om te kunnen vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan door het veel te hard rijden zoals verdachte heeft gedaan in combinatie met het feit dat hij onder invloed van alcohol en cocaïne was. De rechtbank weegt hierin ook de door de verbalisanten ter plaatse uitgevoerde reconstructie mee, zoals hiervoor reeds weergegeven. Dat het gevaar voor het leven van anderen zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, blijkt uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] is overleden. Daarmee was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW1994. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
-
Conclusie
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat feit 1 primair en feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 30 september 2023 te Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van Dalfsen en gaande in de richting van Oudleusen, daarmede rijdende over de weg, de Welsummerweg, roekeloos heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij ter plaatse bekend was en
terwijl de rijbaan een recht verloop had en
terwijl het zicht voor hem, verdachte, door de wegsituatie en de inrichting van de weg niet belemmerd werd en
terwijl meerdere fietsers al enige tijd en afstand voor hem reden,
- aldaar heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 126 en 169 kilometer per uur, en
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg (de Welsummerweg) en het zich daarop bevindende verkeer en
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeerregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg (de Welsummerweg) kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij, verdachte, (met onverminderde snelheid) in aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, uit op die weg (de Welsummerweg) rijdende fiets en de bestuurder van die fiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoel in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerwet 1994;
2. subsidiair
hij op 30 september 2023 te Dalfsen als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten alcohol, waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 175 en 176 WVW1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1 primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
en
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vijf jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat alle omstandigheden in ogenschouw genomen moeten worden. Verdachte heeft zelf ook het nodige letsel opgelopen bij het ongeval waarvan hij tot op de dag van vandaag nog hinder ondervindt. Zodra verdachte vast komt te zitten, raakt zijn hele leven ontregeld; hij verliest zijn baan, hij heeft geen inkomsten meer en de kans is erg groot dat zijn partner teruggaat naar haar geboorteland Polen met hun kind. Zodra verdachte na ommekomst van de gevangenisstraf weer vrij komt, heeft hij niets. Hoe langer die periode duurt, hoe groter de belemmering om weer terug te keren naar de maatschappij. Ook het leed dat de nabestaanden hebben, moet in ogenschouw worden genomen. De verdediging heeft bepleit dat conform het advies van de reclassering een werkstraf in overweging moet worden genomen. Daarnaast heeft verdachte zijn baan nodig om de financiële gevolgen van het ongeval te kunnen voldoen. De raadsman bepleit om aan verdachte een (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een maximale werkstraf. Als dat niet mogelijk is, dient de gevangenisstraf te worden gematigd, in die zin dat een deel voorwaardelijk wordt opgelegd om verdachte door de reclassering te laten begeleiden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Wat voor de Noorse [slachtoffer] en [naam 4] een gezellig weekend bij hun Nederlandse vriend [naam 3] in Dalfsen zou moeten worden, liep uit op een verschrikkelijke nachtmerrie, veroorzaakt door verdachte.
Verdachte heeft op 30 september 2023, door roekeloos rijgedrag, een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij reed in zijn BMW 5-serie met een snelheid van minimaal 126 tot maximaal 169 km/u op een weg waar 50 km/u was toegestaan. Daarbij was hij onder invloed van alcohol en cocaïne. Op een recht stuk weg heeft verdachte de fietsende [slachtoffer] met een enorme snelheid vol van achter aangereden. [slachtoffer] is op de motorkap gevallen en meegesleurd, waarna hij uiteindelijk zo’n 70 meter verderop in de berm is terechtgekomen. Verdachte is ruim 165 meter na de aanrijding aan de linkerkant van de weg tegen een boom gebotst waarna hij uiteindelijk een aantal meter verderop tot stilstand is gekomen. [slachtoffer] had door de snelheid en de impact van de aanrijding geen schijn van kans en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. Dat [naam 3] en [naam 4] niet ook slachtoffer zijn geworden van verdachtes roekeloze rijgedrag mag een wonder heten.
Verdachte heeft met zijn handelen bij de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed teweeggebracht, zoals ook is gebleken uit de door [naam 2] , [slachtoffer] partner en
[naam 5] , de kleinzoon namens de ouders van [slachtoffer] , voorgelezen slachtofferverklaringen. Zij hebben ter terechtzitting op indrukwekkende en invoelbare wijze naar voren gebracht welke gevolgen het overlijden van [slachtoffer] heeft op het leven van [naam 2] zelf en op het leven van [slachtoffer] ouders, maar ook op de rest van de familie en iedereen die [slachtoffer] gekend heeft.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 24 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor gevaarlijk rijgedrag en het rijden onder invloed. De rechtbank houdt daarmee ten nadele van verdachte rekening; hij was immers een gewaarschuwd man.
De rechtbank heeft daarnaast ook oog voor het feit dat het verkeersongeval verdachte niet onberoerd heeft gelaten en dat hij zelf ook het nodige (ernstige) letsel heeft opgelopen waarvan hij tot op de dag van vandaag nog beperkingen ondervindt. Hij heeft zijn leven een andere wending gegeven, mede door de geboorte van zijn kind. Het baart de rechtbank echter wel zorgen dat verdachte, ondanks zijn lichamelijke beperkingen en veelal slapeloze nachten, nog steeds rijdt in een auto of busje voor zijn werk. De rechtbank ziet dat verdachte nooit opzet heeft gehad op deze gevolgen van zijn handelen en dat hij gebukt gaat onder het feit dat door zijn verkeersgedrag een ander is overleden.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het over verdachte door [naam 6] opgemaakt reclasseringsadvies van 28 januari 2025. Uit dat advies komt naar voren dat verdachte schuldbewust is en die, ondanks zijn gebrek aan herinnering aan het door hem veroorzaakte dodelijke ongeval, wel de justitiële gevolgen van het strafbare feit accepteert. Tot op heden hebben zich ook geen nieuwe incidenten voorgedaan. Verdachte leeft mee met de nabestaanden. Hij werd zelf ook getroffen door de gevolgen van het ongeval en werkt sindsdien aan zijn herstel. Verdachte is vrijwillig en op eigen initiatief hulpverlening aangegaan waar hij baat bij lijkt te hebben. Een justitieel kader kan hierin een ondersteunende functie hebben. De negatieve gevolgen van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn mogelijk groot voor verdachte. Zijn partner en kind verhuizen (mogelijk definitief) terug naar Polen, verdachte zal zijn baan kwijtraken, zijn woning wordt verkocht omdat het gezinsinkomen teveel terugloopt en de thans ingezette hulpverlening stagneert of stopt.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en het onttrekken aan voorwaarden en het risico op letsel wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt om verdachte middels een justitieel kader te ondersteunen. Het kader zou dan een lange proeftijd
behelzen met daarbij toezicht op bijzondere voorwaarden, zoals - indien nodig - gedragsinterventie of forensisch ambulante behandeling en middelencontrole, om zo de kans op recidive te verminderen. Dit, zolang als de reclassering dat nodig acht.
De straf
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW 1994. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of en, zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. Nu roekeloosheid niet als categorie voorkomt in de oriëntatiepunten, heeft de rechtbank acht geslagen op het gegeven uitgangspunt bij een ‘zeer hoge mate van schuld’. Bij een ongeval waarbij het slachtoffer is overleden en waarbij sprake is van alcoholgebruik van minder dan 570 µg/l, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaren en een rijontzegging van vier jaren.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten op zichzelf genomen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om die gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. Daarbij weegt de rechtbank mee de jonge leeftijd van verdachte, zijn open proceshouding, de omstandigheid dat hij zijn verantwoordelijkheid voor het ongeval neemt en wat verder uit het reclasseringsrapport over verdachte naar voren komt, zoals hiervoor weergegeven.
De rechtbank acht daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur op zijn plaats. De rechtbank realiseert zich dat de oplegging van de rijontzegging gevolgen kan hebben voor de werkzaamheden van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de ernst van het bewezenverklaarde echter zonder meer een onvoorwaardelijke rijontzegging van aanzienlijke duur.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarden door de reclassering is geadviseerd en hierna vermeld, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren, passend en geboden. Deze straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank is echter van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en tevens recht doet aan de persoon van verdachte.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[naam 2] ,partner van het slachtoffer, heeft zich via haar advocaat, mr. C. Jeekel, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.463,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De schade bestaat uit de volgende posten:
[afbeelding]
[naam 7] ,zus van het slachtoffer, heeft zich via haar advocaat, mr. C. Jeekel als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.019,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De schade bestaat uit de volgende posten:
[afbeelding]
[naam 1] ,moeder van het slachtoffer, heeft zich via haar advocaat, mr. C. Jeekel, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.471,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
[afbeelding]
[afbeelding]
[naam 8] ,vader van het slachtoffer heeft zich, via zijn advocaat, mr. C. Jeekel als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.471,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
[afbeelding]
[naam 1] ,broer van het slachtoffer, heeft zich via zijn advocaat, mr. C. Jeekel als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.471,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
[afbeelding]
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle civiele vorderingen in hun geheel kunnen worden toegewezen inclusief wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen over de civiele vorderingen op een punt na en dat is de aanvulling op de affectieschade. In het geval van een misdrijf wordt door een bedrag van € 20.000,-- uitgekeerd. Achmea heeft € 17.500,-- uitgekeerd en de volledige aansprakelijkheid erkend. Kennelijk heeft Achmea geoordeeld dat er geen sprake is van een misdrijf. Dan kan nu het meerdere niet door de benadeelde partijen als schade gevorderd worden, en moet die post afgewezen worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 1 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [naam 2] , [naam 1] en [naam 8] .
Aanvulling affectieschade ( [naam 2] , [naam 1] en [naam 8] )
De benadeelde partijen [naam 2] (de partner van het slachtoffer), [naam 1] (de moeder van het slachtoffer) en [naam 8] (de vader van het slachtoffer) hebben ieder vergoeding gevorderd van een aanvulling op de affectieschade ter hoogte van € 2.500,00.
De rechtbank overweegt dat de benadeelden [naam 2] , [naam 1] en [naam 8] vanwege hun relatie tot het overleden slachtoffer door het onder 1 ten laste gelegde op grond van artikel 6:108 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) recht hebben op vergoeding van een bedrag zoals dat is vastgesteld in het Besluit vergoeding affectieschade. Uit dat besluit volgt dat bij “overlijden door een misdrijf” de vergoeding, ongeacht in het Besluit genoemde relatie tot de overledene, met een bedrag van € 2.500,00 wordt vermeerderd ten opzichte van de vergoeding in het geval dat de overledene niet is komen te overlijden door een misdrijf.
Uit een brief die door de raadsvrouw van de benadeelden ter zitting is overhandigd, blijkt dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van de auto waarin verdachte reed, bij de vaststelling van de hoogte van de affectieschadevergoeding als uitgangspunt heeft genomen dat het slachtoffer niet is overleden als gevolg van een misdrijf. Nu de rechtbank van oordeel is dat de overledene wel is komen te overlijden door een misdrijf, dient de affectieschadevergoeding van de benadeelden met een bedrag van € 2.500,00 te worden vermeerderd. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023.
De raadsman van verdachte heeft ter betwisting van de vordering nog gesteld dat de overtreding van artikel 6 WVW1994 door verdachte niet als een misdrijf moet worden gezien in de zin van het Besluit vergoeding affectieschade. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 6 jo. 175 jo. 178 WVW1994 is overtreding van
artikel 6 WVW1994 een misdrijf. Uit (de toelichting) bij de Wet en het Besluit vergoeding affectieschade volgt niet dat bij de beoordeling van de hoogte van de affectieschade een onderscheid moet worden gemaakt tussen het soort misdrijf waarvan de overledene het slachtoffer is.
Reis- en verblijfskosten naast een voeging ( [naam 2] )
De benadeelde partij [naam 2] heeft naast vergoeding van affectieschade een vergoeding van haar reis-en verblijfskosten gevorderd in verband met het bijwonen van de zitting op 30 januari 2025 in deze zaak.
Ten aanzien van de reis- en verblijfskosten overweegt de rechtbank als volgt. De vordering van de benadeelde tot vergoeding van reis- en verblijfskosten komt in aanmerking voor toewijzing, voor zover zij die schade als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde hebben geleden.
De gevorderde reis- en verblijfskosten in verband met het aanwezig zijn bij de zitting, kunnen echter niet worden aangemerkt als schade die zij rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Het zijn geen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96, tweede lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor vergoeding van die kosten biedt het BW noch enige andere relevante regeling een wettelijke grondslag. Die kosten zijn in de gegeven omstandigheden evenmin aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Vooropgesteld wordt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sv met zich brengt dat bij de bepaling van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Deze proceskostenregeling is een limitatieve en exclusieve regeling, behoudens bijzondere omstandigheden (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).
Volgens artikel 238, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 239 Rv komen alleen als kosten voor vergoeding in aanmerking: reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten - zoals voor het bezoeken van leden van het Openbaar Ministerie of de advocaat - kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De kosten die - als het niet tot een gerechtelijke procedure komt - als schade voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen in de zin van artikel 6:96, tweede lid, onder b BW, zoals kosten ter vaststelling van schadeaansprakelijkheid, vormen onderdeel van en zijn begrepen in de vergoedingen die kunnen worden toegekend op grond van het wettelijk stelsel van proceskosten in civiele zaken, indien het wél tot een procedure komt (vgl. artikel 241 Rv).
Voor vergoeding van andere kosten dan de in deze regeling neergelegde is, behoudens bijzondere omstandigheden, geen plaats. Voor de voeging in het strafproces is geen procesvertegenwoordiging vereist. In dit geval is de benadeelde ter zitting bijgestaan door een advocaat.
De rechtbank is dus van oordeel dat de gevorderde reis- en verblijfskosten gemaakt voor het bijwonen van de zitting geen rechtstreekse materiële schade zijn en evenmin toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de genoemde proceskostenregeling en zal [naam 2] daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Enkel reis- en verblijfskosten ( [naam 7] en [naam 1] )
[naam 7] en [naam 1] hebben vergoeding van reis- en verblijfskosten als zijnde materiële schade gevorderd in verband met het bijwonen van de zitting.
Ook hier geldt dat de gevorderde kosten niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit als bedoeld in artikel 361 Sv, zodat de rechtbank [naam 7] en [naam 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering.
Alhoewel de rechtbank het alleszins billijk zou vinden dat de nabestaanden de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting vergoed zouden krijgen, ziet zij geen ruimte om deze kosten, evenmin als proceskosten, ten laste van de verdachte te laten komen, terwijl zij in deze strafzaak ook niet op andere wijze voor vergoeding in aanmerking komen.
Proceskosten ( [naam 2] , [naam 1] en [naam 8] )
De benadeelden [naam 2] , [naam 1] en [naam 8] hebben ieder voor zich vergoeding gevorderd van de proceskosten van hun raadsvrouw ter hoogte van telkens € 832,00 in verband met het indienen van de vordering benadeelde partij.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partijen door het inschakelen van een advocaat proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv hebben gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak worden die kosten begroot aan de hand van de zogenoemde liquidatietarieven. De rechtbank zal, gelet op de hoogte van de gevorderde bedragen, voor het opstellen van de vordering en het verlenen van rechtsbijstand in eerste aanleg, het ‘Liquidatietarief kanton’ zoals dat geldt per 1 februari 2024 toepassen. Daarmee komt voor iedere benadeelde een bedrag van € 542,00 (2 punten x € 271,00) voor toewijzing in aanmerking ten behoeve van kosten van rechtsbijstand.
Proceskosten ( [naam 1] en [naam 7] )
Benadeelden [naam 1] en [naam 7] hebben naast vergoeding van hun reis-en verblijfskosten ook om vergoeding van de proceskosten verzocht. Nu beiden in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
Kosten tolk ( [naam 2] , [naam 1] , [naam 8] , [naam 1] en [naam 7] )
De benadeelden [naam 2] , [naam 1] , [naam 8] , [naam 1] en [naam 7] hebben ieder vergoeding gevorderd van een deel van de kosten van een tolk, telkens een bedrag van € 139,15 als zijnde materiële schade. Voorop staat dat deze kosten niet als rechtstreekse schade is aan te merken als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 51c lid 5 Sv slachtoffers die de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheersen, zich kunnen laten bijstaan door een tolk. Op grond van de Aanwijzing slachtoffers in het strafproces kan het slachtoffer het Openbaar Ministerie verzoeken om een tolk op te roepen die bijstand kan verlenen. Deze mogelijkheid bestaat voor het slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv, de benadeelde partij en het spreekgerechtigde slachtoffer. Als het slachtoffer aan het Openbaar Ministerie laat weten aanwezig te willen zijn tijdens de terechtzitting, draagt de officier van justitie zorg voor het oproepen van een tolk. De rechtbank begrijpt uit deze Aanwijzing dat de benadeelden zich dan ook dienen te richten tot het Openbaar Ministerie tot het laten oproepen van een tolk. Tot het veroordelen van verdachte tot het vergoeden van de kosten van de tolk als proceskosten bestaat in ieder geval geen grond. De rechtbank zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [naam 2] , [naam 1] en [naam 8] hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens deze benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 primair is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met telkens (per benadeelde partij) 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van
feit 1
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
en
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de veroordeelde gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na de uitspraak van de rechtbank in persoon dan wel telefonisch meldt bij Reclassering Nederland op het adres Dobbe 70-74, 8032 JX te Zwolle, 088-8041403. De veroordeelde blijft zich daarna gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijltraining of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik indien de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- laat zich behandelen door een forensisch ambulante zorgverlener als Transfore of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dat nodig vindt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs (in ieder geval cocaïne) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
schadevergoeding
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag € 2.500,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 2.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023);
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de verdachte in de door benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op € 542,00;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag € 2.500,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 2.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023);
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de door benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op € 542,00;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 8]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag € 2.500,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 2.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 september 2023);
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de door benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op € 542,00;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 7]
- verklaart [naam 7] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat zowel de benadeelde partij als verdachte ieder de eigen kosten draagt;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
- verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat zowel de benadeelde partij als verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2023451831. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant, op pagina 13 e.v.
Op zaterdag 30 september 2023 omstreeks 00:45 uur, kregen wij verbalisanten van het Operationeel Centrum het verzoek te gaan naar de Welsummerweg. Aldaar zou een
aanrijding letsel gebeurd zijn waarbij een automobilist tegen een fietser gereden is.
Wij, verbalisanten, reden aan, komend vanuit de Kampmansweg kruisend met de Welsummerweg. Op de kruising zagen wij dat er rechts van ons een persoon op de grond lag met behoorlijk letsel. Links van ons zagen wij, ruim 200 meter vanaf de kruising, een voertuig staan met meerdere personen erbij. Wij, verbalisanten, liepen eerst naar het slachtoffer welke op de grond lag. Wij zagen dat het slachtoffer behoorlijk letsel had en al overleden was. Wij werden vervolgens aangesproken door één persoon welke tegen ons zei dat er verderop nog andere slachtoffers waren. Hierdoor besloten wij om naar de slachtoffers te gaan welke bij de auto waren. Ik, verbalisant [verbalisant] , zag dat het slachtoffer met zijn benen vast zat bij de portier en met zijn bovenlichaam uit het voertuig lag. Ik knielde bij de man en vroeg hoe hij heette. Ik hoorde dat de man antwoordde met: " [verdachte] ". Ik rook direct uitgeademde alcohol lucht. Ik vroeg aan [verdachte] wat zijn achternaam was. Ik hoorde dat hij antwoordde met:" [verdachte] . Ik ben de eigenaar van het voertuig".
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf van verbalisant [verbalisant] , voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant, op pagina 18 e.v.
Betrokken partijen/objecten
Betrokken 1 (voertuig)Voertuig Personenauto [kenteken 1] Bmw
Eigenaar/houder en Bestuurder [verdachte]
Betrokken 2 (voertuig)Voertuig Fiets
Bestuurder
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Betrokken 3 (voertuig)Voertuig Fiets
Bestuurder
Achternaam: [naam 3]
Voornamen: [naam 3]
Dodelijk slachtofferBij of kort na het ongeval is onderstaand persoon overleden.
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige, op pagina 30 e.v.
Op vrijdag 29 september 2023, bevond ik mij aan het kerkplein 23, te Dalfsen. Ik
bevond mij in mijn kroeg genaamd " [café] ." Boven mijn kroeg bevindt zich mijn
woning. Ik zat boven in mijn woning. Om 20.30 uur, zag ik dat er voor mij een bekend persoon naar boven kwam lopen, genaamd [verdachte] . Ik moet hem ook niet zo vanwege zijn gebruik. Ik hoorde dat [verdachte] mij begroette en ik zag dat hij op mijn bank ging zitten. Ik had het idee dat hij toen al onder invloed van alcohol was, want ik rook een alcohol lucht rondom [verdachte] . Ook heb ik gezien dat [verdachte] twee normale blikjes Heineken van 33 cl heeft opgedronken. Ik zag vervolgens dat [verdachte] een soort van klein envelopje tevoorschijn haalde. Ik zag dat [verdachte] wit poeder begon te snuiven van een lepeltje. Ik weet dat hij vaker cocaïne gebruikt.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Ik heb op 30 september 2023 de grootste fout uit mijn leven gemaakt. Ik ben onder invloed in de auto gestapt en ik heb veel te hard gereden. Dat heeft het slachtoffer zijn leven gekost.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, op pagina 67 e.v.
V: Had u (Op de dag van het verkeersongeval) alcohol gedronken.
A: Ja
V: Weet je nog wel wanneer je het gedronken had.
A: Ja vlak voor het ongeval met die beste man zelf.
V: Dan bedoel je het slachtoffer?
A: Ja.
V: Welke route heeft u gereden voordat de aanrijding ontstond?
A: Vanaf [café] ? Nee dat zal vanaf [café] Dalfsen uit en dan via de Welsummerweg. V: Waar was u op weg naar toe?
A: Naar huis.
V: Bent u bekend met de Welsummerweg?
A: Ja daar rij ik wel vaker overheen.
V: Er is een verklaring dat iemand verklaard dat jij cocaïne hebt gebruikt vlak voor de aanrijding. Wat kun je daar over verklaren?
A: Dat deed ik wel eens. Dat is heel verkeerd.
Het proces-verbaal FO verkeer van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten op pagina 105 e.v.
Op zaterdag 30 september 2023 omstreeks 00:45 uur, had op de Welsummerweg, gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Dalfsen in de gemeente Dalfsen een verkeersongeval plaatsgevonden.
Bij het verkeersongeval waren de bestuurder van een personenauto van het merk/type BMW 5 serie met kenteken [kenteken 1] en de bestuurder van een fiets van het merk Gazelle betrokken.
Wegsituatie
Wij zagen dat de Welsummerweg:
- op de plaats van het ongeval de rijbaan een recht verloop had;
Reguliere verkeersmaatregelen
Wij zagen, het volgende:
- de maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 50 km/u als gevolg van artikel 20 onder a van het RVV 1990.
Tijdelijke verkeersmaatregelen
Wij zagen, dat er, ten tijde van ons onderzoek ter plaatse, op de Welsummerweg, buiten de voor het onderzoek noodzakelijke maatregelen, geen tijdelijke verkeersmaatregelen van kracht waren.
Wegdek
Wij zagen, dat, ten tijde van ons onderzoek ter plaatse, het wegdek van de Welsummerweg verhard was en bestond uit asfaltverharding.
Zicht
Wij stelden vast dat het zicht voor de betreffende bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg niet belemmerd werd.
Vaststellen rijrichting
De rijrichtingen zijn door ons vastgesteld aan de hand van de sporen, de schades en de eind posities van de betrokken voertuigen. Deze sporen en de schades waren passend bij het scenario dat beide bestuurders over de Welsummerweg reden in de richting van de Kampmansweg.
Snelheid betrokken personenauto
Gezien de sporen en schades van de betrokken voertuigen en de afstanden tussen de botsplaats, eind positie overleden persoon, fiets en eindpositie personenauto is het zeer aannemelijk dat de bestuurder van personenauto de maximumsnelheid had overschreden. De afstand tussen de botsplaats en de overledene en fiets was ongeveer 70 meter. De afstand tussen de botsplaats en personenauto was ongeveer 165 meter.
7.
Het proces-verbaal snelheid op basis van videobeelden van verbalisanten [verbalisant] en
[verbalisant] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten op pagina 150 e.v.
Op 30 september 2022 omstreeks 00:45 uur, had op de Welsummerwerg, gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Dalfsen in de gemeente Dalfsen het verkeersongeval plaatsgevonden.
Op verzoek van [verbalisant] (IJS02272) werkzaam als Generalist Forensische Opsporing Verkeer bij de politie Eenheid Oost-Nederland, stelden wij een onderzoek in naar de gereden snelheid van het betrokken voertuig kort voor het verkeersongeval.
Uit deze berekeningen blijkt dat de personenauto, kort voordat deze in botsing kwam met de fietser, een indicatieve gemiddelde snelheid had van minimaal 126 km/u en maximaal 169 km/u.
8.
Het proces-verbaal FO verkeer uitvoering reconstructie van verbalisanten [verbalisant] ,
[verbalisant] en [verbalisant] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten, op pagina 181 e.v.
De aanleiding van deze reconstructie bestond uit meerdere onderzoeksvragen:
1. kunnen wij aan de hand van twee vergelijkbare voertuigen als de betrokken voertuigen de zichtbaarheid van de fietser onderzoeken;
2. kunnen wij aan de hand van de in beslag genomen camerabeelden een indicatieve snelheid van de betrokken personenauto bepalen;
3. kunnen wij aan de hand van rijproeven met een vergelijkbaar voertuig als de betrokken personenauto de bepaalde indicatieve berekende snelheid rijden;
Op maandag 4 december 2023 is door ons, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , een reconstructie georganiseerd op de plaats waar het ongeval had plaatsgevonden.
Op basis daarvan was de fietser op 105 meter vrij goed zichtbaar en was de fietser en met name door de witte reflectiestrepen van de fietstassen op 70 meter goed zichtbaar. Bij een snelheid van 50 km/h legt men in 1 seconde 13,89 meter af.
Uitgaande van een reactietijd van 1 seconde en een uitwijktijd van 1 seconde zou de bestuurder van de betrokken personenauto twee seconden nodig hebben gehad de betrokken fietser te ontwijken. Indien de bestuurder van de betrokken personenauto zich gehouden had aan de maximum toegestane snelheid van 50 km/uur dan had hij bijna 5 seconden reactie en uitwijktijd, als hij de fietser op 70 meter had waargenomen.
Onze interpretatie van het zichtonderzoek is dat de fietser mede door de witte reflectiestrepen op de fietstassen voorafgaand aan het ongeval goed zichtbaar geweest moet zijn om tijdig op te merken en om hem heen te sturen. Als de bestuurder van de betrokken personenauto zich gehouden had aan de ter plaatse toegestane snelheid.
2.4
Rijproeven
Tijdens de reconstructie was de Welsummerweg, de Stokte en de Kampmansweg voor het verkeer afgesloten.
Doormiddel van 3 rijproeven heb ik, verbalisant [verbalisant] , deze snelheid proberen te benaderen. Maar de maximale snelheid die qua weersomstandigheden, gevoel en veiligheid haalbaar was, was een snelheid van 110 km/h. Ook ontstond er vanaf 90 km/h tunnelzicht waardoor mijn zicht erg beperkt werd. Gezien het wegverloop, de breedte van de weg, de (verhoogde) gelijkwaardige kruisingen en de aangrenzende percelen (woningen) is mijn interpretatie van de rijproeven dat de weg zich niet leent voor een grove overschrijding van de maximale toegestane snelheid van 50 km/h.
Tijdens de reconstructie werd er met een snelheid van maximaal 110 km/u gereden. Hogere snelheden werden door de collega van Politie niet verantwoord bevonden. Dit terwijl er de
wetenschap bestond dat de weg tijdens de reconstructie was afgesloten voor overige weggebruikers.
De snelheid van de personenauto lag (ver) boven de snelheid van 110 km/u.
Het geschrift, te weten het schouwverslag betreffende [slachtoffer] , opgemaakt op 30 september 2023 door C.J. de Leeuw, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de arts.
Cliënt [slachtoffer]
Voornamen [slachtoffer]
Geslacht Man
Geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
Evaluatie
Overleden aan de gevolgen van een verkeersongeval.
10.
Het aanvullend proces-verbaal FO verkeer botspositie van verbalisant [verbalisant] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant
Op verzoek van mr. E. Heij werkzaam bij Openbaar Ministerie Oost-Nederland ben ik, verbalisant [verbalisant] , gevraagd om een scenario van een botspositie te omschrijven waarin ook de verklaring van getuige [naam 3] is meegenomen.
Scenario 4
Het is gezien de schades en sporen van het PD-onderzoek, de verklaring van getuige [naam 3] en de minimaal berekende snelheid 126 km/h van de betrokken personenauto, zeer aannemelijk dat de bestuurder van de personenauto na het passeren van getuige [naam 3] een gelijk verloop van de weg volgde. Dit betekent ook dat het zeer aannemelijk is dat de overledene circa 2 meter uit kant van de weg had gefietst. Scenario 4 is in deze het meest aannemelijke scenario qua positie tussen de personenauto en overledene met fiets ten tijde van de botsing.

Voetnoten

2.HR 12 april 2022, ECLI:NL:2022:567