ECLI:NL:RBOVE:2025:883

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
11189570 \ CV EXPL 24-2545
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling na ontbinding van een vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om een vordering van eiser tegen gedaagde na de ontbinding van hun vennootschap onder firma. De vennootschap, genaamd [bedrijf] V.O.F., is per 31 december 2022 opgeheven. Gedaagde heeft aan eiser een bedrag van € 79.318,= betaald in verband met de uitkoop van eiser. Eiser stelt echter dat hij nog recht heeft op een aanvullend bedrag van € 17.365,=, omdat er volgens hem een onjuiste afschrijving in de jaarrekening van 2022 heeft plaatsgevonden. Eiser baseert zijn vordering op een e-mailcorrespondentie waarin hij meent dat er afspraken zijn gemaakt over de aanpassing van de jaarrekening. Gedaagde betwist echter dat er een onvoorwaardelijke afspraak is gemaakt en stelt dat er nog geen definitieve overeenstemming is bereikt. De kantonrechter oordeelt dat er geen grondslag is voor de vordering van eiser, omdat er geen bindende afspraak is gemaakt over de aanpassing van de jaarrekening. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11189570 \ CV EXPL 24-2545
Vonnis van 11 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: [gemachtigde], Bill Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.A. Camphuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juni 2024 met bijbehorende producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Partijen hebben samen een vennootschap onder firma gehad. Deze vennootschap is ontbonden. In verband daarmee heeft gedaagde aan eiser een bedrag betaald. Volgens eiser heeft hij nog recht op meer. Daarvan vordert hij nu betaling. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. In dit vonnis wordt uitgelegd waarop dat oordeel is gebaseerd.

3.De feiten

3.1.
Partijen hadden samen een onderneming, namelijk een vennootschap onder firma genaamd [bedrijf] V.O.F. De onderneming was gevestigd te [plaats].
3.2.
De vennootschap onder firma is opgeheven met ingang van 31 december 2022. [gedaagde] heeft de bedrijfsactiviteiten voortgezet in een nieuwe onderneming (nu) in de vorm van een besloten vennootschap en met een andere (mede)aandeelhouder. De (concept)jaarrekening over 2022 vermeldt als kapitaal van [eiser] per 31-12-2022 een bedrag van € 79.183,=.
3.3.
In verband met de uitkoop van [eiser] heeft [gedaagde] aan hem betalingen gedaan van in totaal € 79.318,=.
3.4.
In een e-mailbericht van 17 juli 2023 schrijft [naam 1] (adviseur van [gedaagde]) namens [gedaagde] aan [naam 2] (fiscaal adviseur van [eiser]) onder andere het volgende:
(…) Het is voor [gedaagde] [[gedaagde]] geen enkel probleem om de 20% weer toe te passen,maar wel nadat [eiser] [[eiser]] heeft aangegeven hoe dan de door hem beloofde compensatie boekhoudkundig wordt verwerkt (aanpassing winstverhouding tussen de vennoten?[onderstreping – kantonrechter]
Andere manier?). Ook wil [gedaagde] alles in het jaar 2022 afwerken, aangezien de VOF eind december is gestopt. Corrigeren in 2023 is dus geen optie.
Wij hebben samen telefonisch afgesproken dat we eind augustus eruit willen zijn.[onderstreping – kantonrechter]
[gedaagde] heeft aangegeven begrip te hebben voor de mentale toestand van [eiser] en best nog tot eind augustus te willen wachten. Wanneer er dan geen bevredigende oplossing is, zal hij [naam 3] vragen de aangifte volgens de huidige cijfers in te dienen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat – veroordeling van [gedaagde], om tegen behoorlijke bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een hoofdsom van € 17.365,= te vermeerderen met wettelijke handelsrente (tot aan dagvaarding berekend op € 184,35) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 984,65), met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij wil dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Beëindiging van de vof
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat uit het vennootschapscontract volgt dat [gedaagde] bij de beëindiging van de onderneming aan [eiser] het bedrag betaalt van het aandeel van [eiser] in de vennootschap, zoals dat kan worden afgeleid uit de jaarrekening van de vof van 2022. Volgens [gedaagde] heeft hij aan die verplichting voldaan door aan [eiser] in totaal een bedrag van € 79.318,= te voldoen.
5.2.
Volgens [eiser] is die betaling niet voldoende. [eiser] stelt dat er in de jaarrekening van 2022, waar [gedaagde] vanuit is gegaan, sprake is van een ongebruikelijk hoge afschrijving van materialen. Het gaat om een afschrijving van 50% terwijl 20% gebruikelijk zou zijn. Volgens [eiser] is afgesproken dat de jaarrekening over 2022 op dat punt gecorrigeerd zal worden. Die correctie zal er dan toe leiden dat het eigen vermogen van [eiser] op de jaarrekening toeneemt. Dat brengt mee, zo stelt [eiser], dat aan hem nog een betaling toekomt van € 17.365,=. Volgens [eiser] blijkt uit een e-mailbericht van 17 juli 2023 (zie hiervoor onder 3.4) dat tussen partijen is afgesproken dat de jaarrekening op deze wijze zou worden aangepast en dat [eiser] in het verlengde daarvan nog recht heeft op een aanvullende betaling. De kantonrechter volgt dat betoog van [eiser] niet en legt hierna uit waarom dat zo is.
Het e-mailbericht van 17 juli 2023
5.3.
In het betreffende e-mailbericht wordt gesproken over de aanpassing van het afschrijvingspercentage naar 20% in de jaarrekening van de vof. Volgens [eiser] wordt daarover in dit stuk een onvoorwaardelijke afspraak gemaakt. [gedaagde] betwist echter dat sprake is van een onvoorwaardelijke afspraak. [gedaagde] voert aan dat hij naar aanleiding van het e-mailbericht van 17 juli 2023 nog niet gebonden was aan een nadere afspraak met [eiser] over de jaarrekening van de vof. Volgens [gedaagde] ging het om een voorwaardelijke afspraak omdat [eiser] eerst zou moeten komen met een ander voorstel om [gedaagde] te compenseren. De kantonrechter zal daarom moeten beoordelen wat partijen over en weer in redelijkheid van elkaar mochten verwachten naar aanleiding van dit e-mailbericht (Haviltex maatstaf).
5.4.
Voor die beoordeling is het volgende van belang. Uit het hiervoor onder 3.4 weergegeven eerste onderstreepte gedeelte van het citaat uit het betreffende e-mailbericht blijkt dat partijen nog in overleg zijn. Er wordt namelijk geschreven dat [gedaagde] wel een aanpassing van het percentage wil doen, maar dat [eiser] dan eerst met een ander voorstel voor compensatie (ten behoeve van [gedaagde]) moet komen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat er pas sprake kan zijn van een afspraak van partijen als [eiser] met een voorstel is gekomen en als [gedaagde] dat voorstel heeft geaccepteerd. Tussen partijen staat echter wel vast dat aan die voorwaarde niet is voldaan. Een voorstel van [eiser] is er namelijk niet gekomen. Ook het tweede onderstreepte gedeelte van het citaat uit 3.4 is in deze beoordeling van belang. Daaruit blijkt namelijk dat de wens wordt uitgesproken dat partijen eind augustus tot overeenstemming komen. Daaruit volgt dus dat partijen er op het moment van schrijven van het e-mailbericht nog niet uit zijn. Een afspraak staat dus nog niet vast.
5.5.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat er in het e-mailbericht van 17 juli 2023 geen grondslag is gelegen voor toewijzing van de vordering van [eiser]. Aangezien [eiser] ook geen andere grondslagen heeft genoemd is de eindconclusie van dit vonnis dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
5.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025. (ap)