ECLI:NL:RBOVE:2025:965

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
11253113 \ CV EXPL 24-2937
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor schade aan gehuurde winkelruimte na aanbrengen sticker

In deze zaak heeft de gedaagde een winkelruimte gehuurd en een sticker op de voorruit van het gehuurde aangebracht. Een dag later is er een thermische breuk ontstaan in de voorruit. De eiser, de verhuurder, stelt dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade aan de voorruit en vordert betaling van de schade en achterstallige huur. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade, maar vermindert het schadebedrag met 50% vanwege een aftrek 'nieuw voor oud'. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur tot het moment dat de huurovereenkomst is geëindigd. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser gedeeltelijk toe, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11253113 \ CV EXPL 24-2937
Vonnis van 18 februari 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. T. Waissi,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf 1],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. G.J. Hollema.

1.De zaak in het kort

[gedaagde] heeft een winkelruimte gehuurd. Een dag nadat [gedaagde] een sticker op de voorruit van het gehuurde heeft aangebracht, is er een thermische breuk ontstaan in de voorruit. De vraag is of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de voorruit. Ook is de vraag of [gedaagde] nog achterstallige huur moet betalen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de schade aan de voorruit moet vergoeden. Het bedrag aan schade wordt door de kantonrechter verminderd met een aftrek ‘nieuw voor oud’ van 50%. Daarnaast zal de kantonrechter de achterstallige huur toewijzen tot het moment dat de huurovereenkomst is geëindigd. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 25,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3,
- de aanvullende producties 4 tot en met 7 van [gedaagde],
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. T. Waissi en mr. G.J. Hollema.
2.2.
Ten slotte is - na aanhouding - vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft van [naam] een winkelruimte (hierna te noemen: het gehuurde) aan het adres [adres] gehuurd. [gedaagde] heeft aldaar een slijterij geëxploiteerd.
3.2.
De huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde duur met een looptijd van 1 juli 2022 tot 30 juni 2024. De huurprijs bedroeg € 1.175,42 per maand. Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [gedaagde] een waarborgsom van € 3.526,25 betaald.
3.3.
In de huurovereenkomst is, voor zover van belang, opgenomen:
‘‘4.2. Huurder aanvaardt het gehuurde in goede staat van onderhoud. Hij/zij zal het gehuurde als een goed huisvader gebruiken, beheren en maatregelen treffen voor zover van hem in redelijkheid kan worden verlangd, om schade aan het gehuurde te voorkomen.’’
3.4.
Op 25 augustus 2023 heeft [gedaagde] op de voorruit van het gehuurde een zwarte sticker geplakt.
3.5.
Op 26 augustus 2023 is de voorruit van het gehuurde gebarsten doordat er een thermische breuk is ontstaan als gevolg van temperatuurverschillen in het oppervlak van het glas.
3.6.
[gedaagde] heeft de schade aan de voorruit vervolgens gemeld bij haar inboedelverzekering. De verzekeraar van [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3.7.
Bij brief van 22 november 2023 heeft [eiser] de huurovereenkomst met [gedaagde] opgezegd tegen 1 mei 2024. Hiermee heeft [gedaagde] ingestemd.
3.8.
Bij separate brief van 22 november 2023 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade aan de voorruit en [gedaagde] gesommeerd om tot betaling van een bedrag van € 3.052,47 over te gaan.
3.9.
Bij e-mail van 30 januari 2024 heeft de gemachtigde van [gedaagde] de gemachtigde van [eiser] bericht dat [gedaagde] betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade en is te kennen gegeven dat [eiser] de huur over februari 2024, maart 2024 en april 2024 kan verrekenen met de waarborgsom. De gemachtigde van [eiser] heeft hiermee niet ingestemd.
3.10.
Op 24 april 2024 heeft [gedaagde] de sleutels van het gehuurde ingeleverd bij [eiser].

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 6.032,65, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% ten bedrage van
€ 410,48 tot aan de dag van algehele voldoening,
II. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten), alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 676,63, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.
4.2.
[eiser] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen door in strijd met artikel 4.2. van de huurovereenkomst een zwarte sticker op de voorruit van het gehuurde te plakken. Daardoor is de thermische breuk ontstaan en heeft zij dus schade aan de voorruit veroorzaakt. Ook was het [gedaagde] op grond van artikel 5.1. van de huurovereenkomst niet toegestaan om zonder toestemming van [eiser] de sticker op de voorruit te plakken. [gedaagde] zal de vordering uit hoofde van de schade ten bedrage van € 3.681,80 moeten betalen, aldus [eiser]. De schade heeft [eiser] verrekend met de waarborgsom op grond van artikel 4.6. van de huurovereenkomst. Verder heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] op grond van de artikelen 2.1., 2.2. en 3.1. van de huurovereenkomst de huurpenningen over de maanden februari 2024 tot en met juni 2024 ten bedrage van € 5.877,10 moet betalen.
4.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde] heeft betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade aan de voorruit. Volgens [gedaagde] is er geen causaal verband tussen de door haar aangebrachte sticker en de schade. Ook al zou dit causaal verband er wel zijn, dan is [gedaagde] van mening dat er geen tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst is. Op grond van artikel 7:215 lid 1 jo. lid 6 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) had zij geen voorafgaande toestemming nodig van [eiser] voor het aanbrengen van de sticker. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat de schade voor rekening van [eiser] moet komen. Zij mocht verwachten dat zij een sticker op de voorruit van een winkelruimte kon aanbrengen en als dit niet mogelijk zou zijn geweest, is er sprake van een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW. Ook valt de schade onder een opstalverzekering van een verhuurder, aldus [gedaagde]. Eveneens heeft [gedaagde] de hoogte van de schade betwist. Volgens [gedaagde] ging het om een oude voorruit uit 1920 die geen waarde meer vertegenwoordigde. Tot slot heeft [gedaagde] betwist dat zij de huur over mei 2024 en juni 2024 is verschuldigd omdat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 mei 2024 is beëindigd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De voorruit
Het wettelijk kader
5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat moet worden beoordeeld of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft gesteld te hebben geleden door toedoen van [gedaagde]. Daarbij wordt opgemerkt dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] als verhuurder moet worden aangemerkt. In artikel 7:218 lid 1 BW is bepaald dat een huurder aansprakelijk is voor schade aan de verhuurde zaak, als deze schade is ontstaan doordat de huurder toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst.
Causaal verband
5.2.
Allereerst is aan de orde de vraag of er causaal verband bestaat tussen het aanbrengen van de sticker door [gedaagde] op de voorruit van het gehuurde enerzijds en de schade, bestaande uit een thermische breuk in de voorruit, anderzijds.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van een causaal verband tussen het aanbrengen van de sticker en de schade. [eiser] heeft gesteld dat het niet anders kan dan dat de schade is ontstaan door de sticker omdat de sticker door [gedaagde] op 25 augustus 2023 is aangebracht op de voorruit en de schade de dag erna, op 26 augustus 2023, is ontstaan. Ter onderbouwing heeft [eiser] een verklaring van de leverancier van de ruit, adviezen van glasexperts en de camerabeelden van het gehuurde overgelegd. Daartegenover heeft [gedaagde] te weinig ingebracht. Weliswaar heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling zich op het standpunt gesteld dat werkzaamheden in de buurt mogelijk debet zouden zijn geweest aan de schade aan de voorruit, maar dit acht de kantonrechter onaannemelijk. Daarbij is van belang dat [eiser] heeft toegelicht dat de werkzaamheden niet meer plaatsvonden op het moment dat de breuk in de voorruit is ontstaan. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken. Daarmee staat vast dat de schade is veroorzaakt door toedoen van [gedaagde].
Toerekenbare tekortkoming
5.4.
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de huurovereenkomst.
5.5.
[gedaagde] heeft betoogd dat geen sprake is van een tekortkoming, omdat zij voor het aanbrengen van de sticker op de voorruit van het gehuurde geen voorafgaande toestemming nodig had van [eiser]. Of al dan niet voorafgaande toestemmimg nodig was, is niet relevant. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen, omdat zij schade aan het gehuurde had moeten voorkomen zoals is bepaald in artikel 4.2. van de huurovereenkomst. Nu hiervoor is overwogen dat de [gedaagde] wel schade heeft berokkend aan het gehuurde, is de kantonrechter van oordeel dat dit een tekortkoming van [gedaagde] oplevert in de nakoming van de huurovereenkomst.
5.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij mocht verwachten dat zij een sticker kon aanbrengen op de voorruit van een winkelruimte en als dit niet mogelijk zou zijn geweest, sprake is van een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW, zodat de schade voor rekening van [eiser] komt. Voor zover [gedaagde] hiermee heeft bedoeld zich erop te beroepen dat de tekortkoming aan haar niet kan worden toegerekend, gaat dit niet op, omdat het voor haar risico komt dat de schade en daarmee de tekortkoming is ontstaan. Uit het feit dat [eiser] geen opstalverzekering heeft die mogelijk dekking had kunnen bieden voor de schade volgt evenmin dat de tekortkoming niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
5.7.
Het vorenstaande betekent dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat zij aansprakelijk is voor de schade die zij aan het gehuurde heeft veroorzaakt.
Schade
5.8.
Tot slot is de vraag wat de omvang van de schade is. [eiser] heeft gesteld dat haar schade een bedrag van € 1.922,70 bedraagt aan kosten voor de nieuwe voorruit. Ter onderbouwing heeft [eiser] een offerte van Glaszaken van 18 september 2023 en een factuur van [bedrijf 2] van 25 januari 2024 overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met de factuur voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden zien op het vervangen van de oude voorruit door een nieuwe voorruit. [gedaagde] heeft de hoogte van de schade betwist, omdat het ging om een voorruit met enkel glas en de offerte is gebaseerd op gelaagd glas. Hieraan gaat de kantonrechter voorbij nu [eiser] de meerwerkkosten voor het HR++ glas in mindering heeft gebracht op het schadebedrag, zodat in beginsel [gedaagde] deze schade moet betalen aan [eiser].
5.9.
Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat haar schade een bedrag van € 1.759,10 bedraagt aan kosten onderzoek schade, plaatsen nieuwe voorruit, verven en betimmeren voorruit. Daarbij heeft [eiser] gesteld dat zij enkel de kosten van het daadwerkelijke herstel heeft gevorderd. Ter onderbouwing heeft [eiser] een factuur van Energie Servicebedrijf Nederland (hierna: ESN) van 31 januari 2024 overgelegd. Als verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] en ESN dezelfde aandeelhouder en bestuurder hebben en er sprake is van mogelijk financieel voordeel. Dit verweer slaagt naar het oordeel van de kantonrechter niet. Op de factuur en de door [eiser] overgelegde werkbonnen van ESN staat gespecificeerd vermeld welke werkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel ook deze schade moet betalen aan [eiser].
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat een aftrek van ‘nieuw voor oud’ in dit geval gerechtvaardigd is. [gedaagde] heeft betoogd dat het ging om een winkelruit uit 1920 die al moest worden vervangen nu voor (enkel) glas moet worden uitgegaan van een levensduur van 20 jaar. Bovendien had het schilderen van de kozijnen volgens [gedaagde] ook moeten gebeuren als er geen sprake was geweest van een breuk in de voorruit. Dit heeft [eiser] niet weersproken. Daarom wordt ervan uitgegaan dat [eiser] voordeel heeft gehad bij de werkzaamheden die zijn uitgevoerd en is het niet redelijk om het volledige bedrag aan schade in rekening te brengen bij [gedaagde]. De kantonrechter acht een verdeling bij helfte redelijk, zodat 50% van het gevorderde bedrag, te weten € 1.840,90, zal worden toegewezen. Daarbij merkt de kantonrechter alvast op dat [eiser] deze schade op grond van de huurovereenkomst kan verrekenen met de waarborgsom, zoals hierna in r.o. 5.13. zal worden gespecificeerd.
Huurachterstand
5.11.
[eiser] heeft betaling gevorderd van de achterstallige huurtermijnen over de maanden februari 2024 tot en met juni 2024.
5.12.
Vast staat dat [eiser] de huurovereenkomst bij brief van 22 november 2023 heeft opgezegd per 1 mei 2024 en [gedaagde] op 24 april 2024 de sleutels van het gehuurde heeft ingeleverd bij [eiser]. Naar het oordeel van de kantonrechter is op het moment van het inleveren van de sleutels de huurovereenkomst ten einde gekomen (artikel 7:224 lid 1 BW). Dit maakt dat er voor [eiser] geen grond bestaat om de maanden mei 2024 en juni 2024 in rekening te brengen bij [gedaagde], zodat dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen. De gevorderde huurtermijnen over de maanden februari 2024, maart 2024 en april 2024 zijn door [gedaagde] niet betwist en zullen door de kantonrechter worden toegewezen. Het gaat daarbij om een bedrag van € 1.175,42 x 3 = € 3.526,26.
Toewijsbaarheid van de vorderingen
5.13.
Dit vorenstaande betekent dat de kantonrechter zal toewijzen een bedrag van
€ 1.840,90 aan schade aan de voorruit - € 3.526,25 aan waarborgsom + € 3.526,26 aan huurachterstand = € 1.840,91. De gevorderde contractuele rente hierover zal de kantonrechter toewijzen met ingang van de datum van de dagvaarding.
5.14.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bestaat indien daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in handelsovereenkomsten is niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht. Een enkele brief is in beginsel voldoende. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat
buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 676,63 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief van € 276,14 bij € 1.840,91 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 276,14 toe.
5.15.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.840,91, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% hierover, met ingang van 26 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 276,14 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.