11.2De
bijzondere overwegingen
De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste norm handhaving;
- de mate waarin het bewezenverklaarde feit persoonlijk leed en psychische schade bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht;
- de inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers die door de bewezenverklaarde feiten wordt veroorzaakt;
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld;
- het voorlichtingsrapport van de Gezinsvoogdij-instelling de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening in Limburg, Buro Venlo, d.d. 19 november 1996;
- het psychologisch rapport van de psycholoog/psychotherapeut [Naam 1] d.d. 10 januari 1997;
- het psychiatrisch rapport van de psychiater [Naam 2]
d.d. 10 januari 1997;
De rechtbank is van oordeel dat, nu de feiten zijn gepleegd voor de invoering van het nieuwe jeugdstrafrecht, ingevolge artikel 1 Sr. - inhoudende dat de voor verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast bij verandering in wetgeving - artikel 77k Sr., zoals deze luidde voor de inwerkingtreding per 1 september 1995, van de Wet van 7 juli 1994, Stb. 1994, 528, dient te worden toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling zou dienen te worden opgelegd, nu het door verdachte begane feit een misdrijf betreft, en bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en de persoonlijkheid van de verdachte de oplegging van de maatregel bepaaldelijk vordert terwijl de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Nu bij Wet van 7 juli 1994 de maatregel van buitengewone behandeling is vervangen door de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en ook aan de criteria voor oplegging van deze maatregel wordt voldaan, zal de rechtbank de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen
Bij het opleggen van de maatregel let de rechtbank in het bijzonder op de inhoud van de rapporten, die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht.
1. Het psychiatrisch rapport van de psychiater [Naam 2]
d.d. 10 januari 1997, welk rapport onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven-:
Beschrijving van de persoonlijkheid:
Reageert primair. Gebrekkig empatisch vermogen. Heeft weinig idee hoe hij overkomt of wat hij anderen aandoet(deed).
Taxeert situaties slecht. Het gevoelsleven is primitief.
Zwak regulerend vermogen t.a.v. impulsen i.h.a. dit kan gerelateerd worden aan zijn zwakbegaafdheid en een pedagogische verwaarlozing, resulterend in een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling.
Bovenop de gebrekkige impulsregulatie was er een gestoorde ontwikkeling van sexueel normbesef ten gevolge van het sexueel
misbruik door z1Jn oom, wat geresulteerd heeft in sexueel delinquent gedrag.
Uit de hulpverleningsgeschiedenis blijkt dat met ambulante hulp onvoldoende structuur opgelegd kan worden. Het gedrag van verdachte zette zich zonder meer verder. Hij leert niet, kan niet geheel open zijn en heeft onvoldoende normbesef. In de thuissituatie kan niet met deze complexe problematiek worden omgegaan.
Kans op recidive schat ik in als groot, indien geen behandeling zal volgen.
Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen acht ik noodzakelijk Een passend hulpaanbod dient gezocht te worden in een rijksinrichting welke zich richt op de behandeling van op zwakbegaafd niveau functionerende jongens. Bij rijksinrichting " [Rijksinrichting] " in [Locatie 2] lijken hiervoor mogelijkheden aanwezig.
2. Het psychologisch rapport van de psycholoog/psychotherapeut
[Naam 1] d.d. 10 januari 1997, welk rapport onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven-:
Onderzochte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van z1Jn persoonlijkheid, zulks grotendeels gebaseerd op zijn geringe intellectuele en integratieve vermogens, in combinatie met een uit de overige informatie naar voren komende pedagogisch zwakke opvoeding.
De problematiek van onderzochte moet vooral worden begrepen vanuit zijn licht verstandelijke handicap, zodat een daarin gespecialiseerde setting noodzakelijk is. Zonder behandeling is het te verwachten dat onderzochte in de toekomst toch zal vervallen tot ongepast sexueel gedrag.
3. De brief van 16 januari 1997 van de psycholoog/psychotherapeut
[Naam 1] d.d. 10 januari 1997, welk rapport onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven-:
Ik ben van mening dat de criteria om te komen tot de maatregel van behandeling in een internaat voor jeugdigen aanwezig zijn, met name het gevaar voor herhaling van een soortgelijk delict.
Ik ben van mening dat onderzochte orthopedagogische behandeling behoeft en begeleiding in het opnemen van bij zijn leeftijd behorende verantwoordelijkheden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ten bezware van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder aan de dagvaarding ad informandum gevoegde feit, te weten:
parketnummer, omschrijving feit, pleegdatum, pleegplaats 054165-96, ontucht, 31 mei 1995, Venlo,