De rechtbank heeft te beoordelen of verweerders besluit van 17 maart 1998, waarbij eiser niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaarschrift tegen verweerders beslissing van 16 december 1997, in overeenstemming is met de geschreven en ongeschreven rechtsregels en de algemene rechtsbeginselen. Dat betekent dat de vraag te beantwoorden is of verweerder er terecht vanuit gaat dat zijn voorstel (zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 23 december 1997) aan de raad tot aanwijzing van gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zouden zijn, niet kan worden gezien als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Die bepaling omschrijft een besluit als: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg. Een voorstel om een besluit te nemen is in beginsel geen besluit in de zin van deze bepaling, omdat een voorstel niet is gericht op rechtsgevolg.
Op grond van wettelijke bepaling kan dit uitdrukkelijk anders zijn, zoals op grond van de artikelen 6, tweede lid en 8a, tweede lid van de Wvg. Ingevolge die bepalingen krijgt een voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad tot het vestigen van voorkeursrecht onder in die artikelen genoemde voorwaarden het rechtsgevolg van het besluit dat met dat voorstel aan de raad beoogd wordt.
Uit de bewoordingen van verweerders beslissing van 16 december 1997 zoals weergegeven in de Staatscourant blijkt duidelijk dat is beoogd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8a, eerste lid van de Wvg en dat bedoeld is de gemeenteraad voor te stellen een besluit te nemen op grond van de artikelen 2 en 8 van die wet. Dat aanwijzing ingevolge artikel 8 niet mogelijk was, omdat het bestemmingsplan "Musschenberg" al goedgekeurd is, en dat verweerder dus niet bevoegd was tot toepassing van het bepaalde in artikel 8a, eerste lid is duidelijk en inmiddels tussen beide partijen niet in geschil. Het besef achteraf bij verweerder dat hij niet bevoegd was doet niet af aan het feit dat hij bij het nemen van de beslissing en bij de publicatie van het voorstel in de Staatscourant het oogmerk had tot zodanige toepassing. Hij heeft daarmee ook beoogd het (onbevoegd gebleken) voorstel het rechtsgevolg van een besluit te geven zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 8a van de Wvg. Een volgende vraag is echter of het oogmerk om -door het doen van een voorstel op grond van artikel 8a van de Wvg- het rechtsgevolg van een besluit tot stand te brengen voldoende is om te spreken van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, ook als dat rechtsgevolg feitelijk niet intreedt zoals in casu, omdat het voorstel onbevoegdelijk is gedaan. Omdat het bij een besluit -zoals hierboven al gezegd- gaat om een handeling gericht op rechtsgevolg en niet vereist is dat een rechtsgevolg is ingetreden moet volgens de rechtbank worden geconcludeerd, dat ook verweerders voorstel, gedaan met het oogmerk het rechtsgevolg van een besluit te bereiken is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 staat tegen een zodanig besluit bezwaar en beroep open, tenzij op grond van een der volgende artikelen uit hoofdstuk 8 beroep uitgezonderd zou zijn. Dat laatste is niet het geval.
Verweerder heeft eisers bezwaarschrift tegen die beslissing dan ook ten onrechte, in strijd met voormelde bepalingen, niet-ontvankelijk verklaard.
Daarom zal de rechtbank het beroep tegen dit besluit tot niet- ontvankelijkverklaring gegrond verklaren. Aangezien duidelijk is dat het besluit van 16 december 1997 onbevoegd was genomen, had verweerder in zijn besluit op het bezwaarschrift het bezwaar ontvankelijk en gegrond dienen te verklaren en dienen vast te stellen dat het primaire besluit van 16 december 1997 van rechtswege nietig is.
De rechtbank ziet aanleiding in zijn beslissing op het beroep toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid van de Awb op de wijze als aan te geven in rubriek III. Ook zal de rechtbank toepassing geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.