ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de president van de rechtbank inzake een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr.: 2000/669 BESLU V1
De verzoekster:
BAA [vergunninghouder] UK Limited en [verzoeker].
Het bestuursorgaan ter zake van wiens besluit een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, te Roermond.
Datum en aanduiding van het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het besluit van 30 mei 2000.
Datum van behandeling ter zitting: 15 augustus 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Op 17 juli 2000 is door mr. M.M. van den Boomen, advocaat te Roermond, namens [bezwaarde] Holding BV, gevestigd te [vestigingsplaats], alsmede (een aantal van) haar werkmaatschappijen, hierna tezamen aan te duiden als [bezwaarde], bezwaar gemaakt tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 30 mei 2000 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, hierna aan te duiden als B en W.
Bij dit besluit is aan BAA [vergunninghouder] UK Limited, gevestigd in Groot-Brittannië, hierna aan te duiden als [vergunninghouder], vergunning verleend als bedoeld in artikel 11, tweede lid, Monumentenwet voor het wijzigen van het beschermde rijksmonument Ernst Casimirkazerne te Roermond.
Op 24 juli 2000 heeft mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, zich namens [vergunninghouder] en [verzoeker], gevestigd te [plaats], hierna aan te duiden als [verzoeker], gewend tot de president van de rechtbank met het verzoek om opheffing van de schorsing als bedoeld in artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988.
Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn B en W en [bezwaarde] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De door B en W ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de overige partijen gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 15 augustus 2000, alwaar [vergunninghouder] is vertegenwoordigd door haar direkteur de heer Roid en [verzoeker] is vertegenwoordigd door haar directeur. [verzoeker]. Zij zijn bijgestaan door mr. A.R. Klijn, voornoemd. B en W heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.L.E. Caris. [bezwaarde] is niet verschenen.
Ter zitting is het namens [verzoeker] gedane verzoek ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
De president gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Aan de Wilhelminasingel 10 te Roermond is gelegen de Ernst Casimirkazerne. Van het in 1938-1939 gebouwde complex zijn het exercitieterrein, het gedenkteken, het poortgebouw en het legeringsgebouw aangewezen als beschermd monument in de zin van artikel 3 Monumentenwet 1988. [Vergunninghouder] is voornemens op het kazerneterrein een Designer Outlet Center te vestigen en heeft in verband daarmee op 30 maart 2000 bij B en W een bouwplan ingediend en een vergunning aangevraagd als bedoeld in artikel 11, tweede lid, Monumentenwet 1988 voor het wijzigen van het poort- en legeringsgebouw. Naar aanleiding van de terinzagelegging van de vergunningaanvraag zijn door de Stichting Ruimte en [bezwaarde] zienswijzen ingediend. Op 22 mei en 5 juni 2000 heeft de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg van de gemeente Roermond B en W in het kader van de Monumentenwet geadviseerd. Op 25 mei 2000 heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg B en W geadviseerd en geconcludeerd dat er in grote lijnen met de voorgenomen plannen kan worden ingestemd. Rekening houdend met de gemaakte op- en aanmerkingen betreffende de structuur en architectuur, kan een positief advies worden gegeven om voor de uitvoering van het werk een vergunning te verlenen. B en W hebben de monumentenvergunning bij besluit van 30 mei 2000 verleend. Tegen dit besluit is door [bezwaarde] op 17 juli 2000 bezwaar gemaakt. Voor het overige zijn er geen bezwaarschriften ingediend. Bij besluit van 8 augustus 2000 hebben B en W het bezwaar van [bezwaarde] ongegrond verklaard.
De president overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument in enig opzicht te wijzigen. In artikel 16, zevende lid van de Monumentenwet 1988 is bepaald:
'De werking van de vergunning wordt opgeschort tot de beroepstermijn is verstreken, of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de president van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.'
Ingevolge titel 8:3 van de Awb, meer in het bijzonder artikel 8:81, dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen het treffen van een voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te treffen belang. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
[vergunninghouder] is vergunninghouder als bedoeld in artikel 16, zevende lid van de Monumentenwet 1988. Dat in het onderhavige geval aan het vereiste van een spoedeisend belang is voldaan, acht de president voldoende aannemelijk gemaakt. Nu ook voor het overige niet van belemmeringen is gebleken, dient [vergunninghouder] in haar verzoek ontvankelijk te worden geacht.
In beginsel bestaat slechts aanleiding om de schorsende werking van artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 te doorbreken, indien aan de opheffing van de schorsing geen onherstelbare gevolgen zijn verbonden, danwel er voldoende aanknopingspunten zijn te om te oordelen dat het besluit tot vergunningverlening stand zal houden en ook overigens is gebleken dat degene die om opheffing van de schorsing heeft verzocht door handhaving van de schorsing onevenredig nadeel lijdt.
Bij het door [bezwaarde] in bezwaar bestreden besluit is een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, Monumentenwet 1988 verleend. Verder dan dat een beschermd monument mag worden gewijzigd, strekt het besluit niet. Aan de ontvankelijkheid in bezwaar is onder meer de eis gesteld dat de indiener van het bezwaar als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb kan worden aangemerkt. Om als zodanig te kunnen worden aangemerkt, is een materiële betrokkenheid bij de aangelegenheid waarop het besluit betrekking heeft, vereist (JB 1998/53). Dit alles in aanmerking nemend is in het onderhavige geval de kring van mogelijke belanghebbenden in de zin van de Awb beperkt tot de natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens belang betrokken is bij het monument. Of men daadwerkelijk kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb hangt verder af van de beantwoording van de vraag of er sprake is van een eigen belang, een persoonlijk belang, een objectief bepaalbaar belang en een rechtstreeks belang. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [bezwaarde] modewinkels exploiteert, onder meer in diverse plaatsen in de omgeving van Roermond. Niet goed valt in te zien dat een dergelijke onderneming belang heeft bij het monument in kwestie. Uit de stukken heeft de president een dergelijk belang niet kunnen afleiden. Het had op de weg van [bezwaarde] gelegen, temeer daar zij wordt bijgestaan door een raadsman, in het bezwaarschrift of ter hoorzitting aan te geven dat en waarom zij een dergelijk belang heeft. [bezwaarde] is ter hoorzitting niet verschenen en is ook in dit geding niet verschenen. Dit dient voor rekening en risico van [bezwaarde] te worden gelaten, in die zin dat er thans vanuit zal worden gegaan dat [bezwaarde] geen belang heeft als hiervoor bedoeld en daarom in haar bezwaar niet zal kunnen worden ontvangen. Nu enkel door [bezwaarde] bezwaar is gemaakt, zal het besluit tot vergunningverlening reeds daarom stand houden. Aan een (voorlopig) inhoudelijk oordeel van dat besluit zal de president dan ook niet toekomen. Dat [vergunninghouder] door handhaving van de schorsing onevenredig nadeel lijdt, acht de president voldoende aannemelijk.
De slotsom luidt dat het verzoek zal worden toegewezen.
De president overweegt ten overvloede dat de werking van de thans te treffen voorziening niet ongedaan wordt gemaakt indien [bezwaarde] beroep bij deze rechtbank zal instellen tegen het inmiddels genomen besluit op bezwaar. Het wettelijk systeem brengt immers met zich mee dat in het onderhavige geval hangende beroep bij de rechtbank de werking van de getroffen voorziening enkel op de in artikel 8:87 van de Awb aangegeven wijze ongedaan kan worden gemaakt.
De president van de arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 16, zevende lid van de Monumentenwet en artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst het verzoek van [vergunninghouder] om opheffing van de schorsing toe.
Aldus gedaan door mr. W.M. Callemeijn in tegenwoordigheid van H.J.M. Dahlmans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2000.
Voor eensluitend afschrift :
de wnd. griffier :
verzonden op : 17 augustus 2000
RG
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.