ECLI:NL:RBROE:2000:AA9381

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/235 WET K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.J.A.M. Bakermans
  • B.W.P.M. Corbey-Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschillen met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Arrondissementsrechtbank te Roermond, heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Justitie, vertegenwoordigd door het College van procureurs-generaal. De behandeling vond plaats op 12 september 2000. De rechtbank heeft overwogen dat, op basis van artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet bij de rechtbank, maar bij de kantonrechter moet worden ingediend. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat beroep bij de kantonrechter openstaat voor besluiten over schadevergoeding die voortvloeien uit onrechtmatige besluiten van de officier van justitie.

De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. Tevens heeft de rechtbank, op basis van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht door de Staat der Nederlanden moet worden vergoed. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van eiser zijn begroot op ƒ 154,40.

De uitspraak biedt inzicht in de bevoegdheidsverdeling tussen de rechtbank en de kantonrechter in bestuursrechtelijke zaken, en benadrukt het belang van het juiste rechtsmiddel bij geschillen over administratieve sancties. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken na deze uitspraak. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de procedurele aspecten van bestuursrechtelijke geschillen en de rol van de verschillende rechtscolleges verduidelijkt.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 00/235 WET K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : de Minister van Justitie, namens deze het College van procureurs-generaal, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 14 februari 2000,
kenmerk: 2000020536.
Datum van behandeling ter zitting: 12 september 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 14 februari 2000 is namens de minister het bezwaar van eiser tegen het schrijven van 21 oktober 1999 ten aanzien van de kosten gemaakt tijdens de procedure bij de officier van justitie ongegrond verklaard en ten aanzien van de kosten gemaakt vanaf voorlegging aan de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van het bepaalde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 september 2000, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is, zoals van te voren aangekondigd, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN.
Op 17 maart 1998 is in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aan eiser een beschikking (nr. 20238474) gezonden waarbij een administratieve sanctie van ƒ60,- werd opgelegd. Tegen de oplegging van de administratieve sanctie heeft eiser bij schrijven van 28 maart 1998 beroep ingesteld bij de officier van justitie te 's-Hertogenbosch. Bij beschikking van 12 juni 1998 heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard. Bij brief van 18 juni 1998 heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie bij het kantongerecht. Bij beslissing van 18 september 1998 heeft de kantonrechter het beroep gegrond verklaard. De officier van justitie heeft tegen de beslissing van het kantongerecht beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 13 juli 1999 heeft de Hoge Raad der Nederlanden, doende wat de kantonrechter had behoren te doen, de bestreden beslissing - behalve voorzover het beroep gegrond is verklaard - de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd. Bij brief van 19 juli 1999 heeft eiser een verzoek ingediend om vergoeding van de in de hierboven beschreven procedures gemaakte proceskosten.
Bij schrijven van 21 oktober 1999 is namens verweerder aan eiser bericht dat het verzoek niet in behandeling kan worden genomen nu de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is verklaard een partij te veroordelen in de proceskosten van de andere partij. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 21 oktober voornoemd. Op dat bezwaar heeft verweerder beslist zoals aangegeven in rubriek I.
Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Bij het verweerschrift heeft verweerder te kennen gegeven dat het hem bij nadere bestudering van het dossier voorkomt dat niet de rechtbank maar de kantonrechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 9 Wahv kan tegen de beslissing van de officier van justitie beroep worden ingesteld bij het kantongerecht. Gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 6 mei 1997 (AB 1997, 296) volgt uit het openstaan van beroep tegen de beslissing van de officier justitie bij de kantonrechter dat eveneens beroep bij de kantonrechter openstaat tegen een besluit ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding ten gevolge van de gestelde onrechtmatigheid van genoemd besluit. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet bevoegd is van het door eiser ingestelde beroep kennis te nemen.
Ter zitting heeft eiser vergoeding van de door hem in het kader van de behandeling van het beroep gemaakte reis- en verletkosten gevorderd.
In het feit dat verweerder eiser op het verkeerde been heeft gezet ten aanzien van zijn rechtsmogelijkheden met betrekking tot het in dit geschil voorliggende besluit acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep. Overeenkomstig de normen van het besluit proceskosten heeft de rechtbank de door eiser gevorderde reiskosten bepaald op ƒ 54,50 en de verletkosten op ƒ 100,-.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank tevens termen aanwezig om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb te bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht door de Staat der Nederlanden wordt vergoed.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart zich onbevoegd;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op ƒ 154,40 te vergoeden door de Staat der Nederlanden;
bepaalt dat deze rechtspersoon aan eiser het door deze gestorte griffierecht volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.J.A.M. Bakermans in tegenwoordigheid van
mr. B.W.P.M. Corbey-Smits als griffier en in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2000.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden:
AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.