ECLI:NL:RBROE:2001:AB1864

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
43625/JERK 01-192 en 43672/JERK 01-199
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling minderjarigen in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de kinderrechter in de Rechtbank Roermond op 12 april 2001 uitspraak gedaan naar aanleiding van verzoekschriften van Bureau Jeugdzorg Limburg, ingediend op 8 maart 2001. De verzoekschriften betroffen de wijziging van de omgangsregeling tussen de minderjarigen Melissa en Kevin en hun vader. De ouders van de kinderen, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, waren gescheiden en de omgangsregeling was eerder vastgesteld. Bureau Jeugdzorg verzocht om de regeling te wijzigen zodat de kinderen om de twee weken een weekend bij hun vader zouden verblijven en dat er tijdens schoolvakanties ook omgang zou plaatsvinden. De ouders waren het niet eens over de omgangsregeling; de moeder was terughoudend vanwege haar gezondheidstoestand en de vader was voorstander van een duidelijke regeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2001 waren de ouders, hun advocaten, een vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De kinderrechter heeft de feiten en standpunten van de betrokken partijen in overweging genomen. De kinderrechter oordeelde dat op basis van artikel 1:263b BW de verzoeken van Bureau Jeugdzorg moesten worden afgewezen. De kinderrechter merkte op dat de ondertoezichtstelling van de kinderen op 12 april 2001 zou eindigen, waardoor de gezinsvoogdij-instelling geen belang meer had bij de wijziging van de omgangsregeling. De kinderrechter benadrukte dat de verzoeken van Bureau Jeugdzorg voor afwijzing in aanmerking kwamen, omdat de ondertoezichtstelling niet meer van toepassing was en de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.

De beschikking werd uitgesproken door mr. P.C.G. Brants en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen twee maanden beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Zaaknummer: 43625/JERK 01-192 en 43672/JERK 01-199
Uitspraak : 12 april 2001
B E S C H I K K I N G
van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond
op de op 8 maart 2001 ingediende verzoekschriften van
Bureau Jeugdzorg Limburg, Bureau Venlo, gevestigd te 5900 AE Venlo, Postbus 219,
hierna te noemen Bureau Jeugdzorg;
Als belanghebbende merkt de kinderrechter - naast de betreffende minderjarigen:
1. Melissa, geboren te [geboorteplaats] op 15 oktober 1993,
2. Kevin, geboren te [geboorteplaats] op 23 december 1995,
- aan:
[vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
en
[moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de moeder,
raadsman mr J. Wissing.
[vader] en [moeder] hierna ook te noemen de ouders.
1. Ontstaan en verloop van de procedure.
Bureau Jeugdzorg heeft op 8 maart 2001 bij de kinderrechter ten aanzien van elk van voornoemde minderjarigen een verzoekschrift ingediend om op grond van artikel 1:263b BW de vastgestelde omgangsregeling van Melissa en Kevin met vader aldus te wijzigen dat:
Melissa en Kevin een keer per twee weken een weekend naar vader gaan van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
Melissa en Kevin gedurende de schoolvakanties de helft van deze periodes naar vader gaan;
vader en moeder behoudens de momenten van halen en brengen geen rechtstreeks contact (zowel face to face als telefonisch) met elkaar hebben;
vader en moeder uitsluitend contact hebben met de kinderen tijdens de vastgestelde omgangsmomenten;
beide ouders zich in hun onderlinge bejegening aan de regels van goed fatsoen houden (zich onthouden van bedreiging dan wel andere vormen van agressie);
vader en moeder zich strikt aan genoemde tijdstippen houden.
De kinderrechter verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.
Bij het verzoekschrift is overgelegd de rapportage Gezinsvoogdij betreffende Melissa gedateerd 21 februari 2001 en betreffende Kevin gedateerd 27 februari 2001.
Bij brief van 22 maart 2001 heeft het Bureau Jeugdzorg de schriftelijke reactie van moeder aan de kinderrechter doen toekomen.
Op 5 april 20001 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
de ouders, bijgestaan door hun advocaten;
een vertegenwoordiger van het Bureau Jeugdzorg;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
Ter zitting van 5 april 2001 heeft het Bureau Jeugdzorg de gelijktijdig met de onderhavige verzoeken ingediende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de betreffende minderjarigen ingetrokken.
2. Vaststellingen en overwegingen:
2.1. De feiten:
Bij uitspraak van deze rechtbank van 30 september 1999 zijn de ouders gescheiden van echt verklaard, welke uitspraak nadien is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij uitspraak van de kinderrechter van 13 april 2000 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van het Bureau Jeugdzorg Venlo. De ondertoezichtstelling loopt tot 13 april 2001.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 12 oktober 2000 is een omgangsregeling vastgesteld in die zin dat de omgang tussen de minderjarigen en vader in samenspraak met de met de uitvoering van de ondertoezichtstelling belaste gezinsvoogd gefaseerd en onder begeleiding van de gezinsvoogd zal worden opgebouwd.
2.2. Het standpunt van de ouders.
Moeder stelt dat zij niet negatief staat tegenover een omgangsregeling. Gelet op de slechte verhouding tussen de ouders en haar persoonlijke gezondheidstoestand in verband met haar zwangerschap wil zij pas na de bevalling weer beginnen met een begeleide omgangsregeling tussen vader en de betreffende minderjarigen mits vader bereid is zich aan de afspraken te houden.
De raadsman van moeder stelt dat artikel 1:263b BW, waarop het Bureau Jeugdzorg het onderhavige verzoek heeft gestoeld, niet is bedoeld voor een situatie als de onderhavige, waarin de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag.
Vader stelt dat hij zich grotendeels kan vinden in de door het Bureau Jeugzorg voorgestelde omgangsregeling. Vader acht het in het belang van de minderjarigen dat zij omgang hebben met hem en verzoekt een omgangsregeling vast te stellen. Volgens vader is het probleem gelegen in het feit dat de ouders niet met elkaar kunnen overleggen. Als de rechter een duidelijke omgangsregeling vaststelt, eventueel met een dwangmaatregel, is overleggen niet meer nodig en zijn de ouders gehouden de opgelegde regeling uit te voeren.
2.3 Het standpunt van het Bureau Jeugdzorg.
Het Bureau Jeugdzorg is van oordeel dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft, nu de kinderen op zich goed verzorgd worden bij moeder en het niet lukt enige verbetering te krijgen in de onderlinge verhouding en de communicatie tussen de ouders. Gelet op het op korte termijn aflopen van de ondertoezichtstelling acht het Bureau Jeugdzorg het in het belang van de minderjarigen de door de rechter vastgestelde omgangsregeling te wijzigen in de verzochte regeling.
2.4 Het advies van de raad voor de kinderbescherming.
De vertegenwoordiger van de raad stelt dat de raad van oordeel is dat het wegvallen van de ondertoezichtstelling een bedreiging voor de verdere ontwikkeling van de minderjarigen vormt. De raad is dan ook van mening dat de door het Bureau Jeugdzorg aanvankelijk gekozen optie om de ondertoezichtstelling met een half jaar te verlengen de aangewezen weg was, om met enige voortvarendheid aan het opstarten van een omgangsregeling tussen vader en de minderjarigen te kunnen werken.
3. Het oordeel van de kinderrechter.
Op grond van artikel 1:263b BW kan de kinderrechter op verzoek van de gezinsvoogdij-instelling een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht wijzigen voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling. Zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, geldt een ingevolge deze bepaling vastgestelde regeling als een regeling bedoeld in artikel 377a dan wel 377f.
Artikel 1:377a heeft betrekking op het recht op omgang tussen de niet met het gezag belaste ouder en het kind, terwijl artikel 1:377f betrekking heeft op het recht op omgang tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
In de onderhavige situatie is sprake van gezamenlijk ouderlijk gezag. Los van de vraag of in casu sprake is van een wijzigingsverzoek danwel een verzoek tot nadere invulling van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling en los van de vraag of artikel 1:263b lid 1 BW ziet op de situatie van gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders, zal inwilliging van het verzoek van de gezinsvoogdij-instelling slechts geldingskracht hebben gedurende de duur van de ondertoezichtstelling zulks gelet op het bepaalde in artikel 1:263b lid 3 BW.
Nu de ondertoezichtstelling een einde krijgt op 12 april 2001 heeft de gezinsvoogdij-instelling geen belang meer bij het verzoek.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat in een situatie als de onderhavige de rechtbank op basis van artikel 1:377h BW een omgangsregeling kan vaststellen inzake de omgang tussen het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft, zulks op verzoek van de ouders of een van hen.
Op grond van het vorenstaande komen de verzoeken van het Bureau Jeugdzorg voor afwijzing in aanmerking.
B E S L I S S I N G
De kinderrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.C.G. Brants en ter openbare terechtzitting van 12 april 2001 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
HMui
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen twee maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen twee maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.