van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
De naamloze vennootschap CENTRAAL BEHEER SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
procureur mr. J.A. Wolter;
[gedaagde],
wonende te [adres], [adres],
procureur mr. G.J.C. van Buuren.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van eis met producties en akte;
- de conclusie van antwoord;
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 12 oktober 2000;
- het proces-verbaal van comparitie d.d. 4 december 2000;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
Partijen zullen hierna genoemd worden Centraal Beheer en [gedaagde].
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel niet voldoende weersproken en/of op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van overgelegde producties, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd.
op 21 februari 2000 werd onder [gedaagde] een Mercedes personenauto, 190 D, kenteken LX-90-HL, chassisnummer WDB2011221F076490, kleur groen strafvorderlijk in beslag genomen;
deze auto is op 27 april 2000 door een medewerker van Tracer b.v. onderzocht ter vaststelling van de identiteit;
op 3 mei 2000 is door Centraal Beheer conservatoir beslag gelegd op de betreffende auto;
[gedaagde] kan geen factuur overleggen van de aankoop van de betreffende auto;
3. De vordering(en) en de stellingen van eiseres
Centraal Beheer heeft de rechtbank verzocht een verklaring voor recht te verstrekken dat zij door subrogatie eigenares is van de Mercedes-Benz personenauto type 190 D, kenteken FL-JG-23, chassisnummer WDB2011221268.
Voorts heeft Centraal Beheer gevorderd [gedaagde] te veroordelen bij vonnis voornoemde personenauto binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis af te geven aan Centraal Beheer, danwel een afstandverklaring te ondertekenen met betrekking tot deze auto, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 1.000,00 (EUR 453,78) per dag.
Verder vordert Centraal Beheer [gedaagde] te veroordelen de wettelijke rente vanaf 3 mei 2000 tot aan de dag der algehele voldoening te betalen en de buitengerechtelijke incassokosten ad ƒ 2.017,00 (EUR 915,27).
Bovendien vordert Centraal Beheer betaling van een aanvullende schadevergoeding, indien mocht blijken dat de waarde van de personenauto minder bedraagt dan
ƒ 17.900,00 (EUR 8.122,67). Ook over dit bedrag vordert Centraal Beheer de wettelijke rente.
Tevens wordt veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten verzocht.
Eiseres heeft daartoe gesteld dat de Mercedes nadat deze op 21 februari 2000 in beslag was genomen is onderzocht om de identiteit van de auto te achterhalen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de auto is 'omgekat' en dat het in werkelijkheid gaat om een voertuig met het kenteken FL-JG-23, chassisnummer WDB2011221G001268, welk voertuig in oktober 1998 in Hapert is gestolen. Dit voertuig was in eigendom van Baetsen Internationaal Transport en verzekerd bij Centraal Beheer. Centraal Beheer heeft de schade uitgekeerd aan de eigenaar en is door subrogatie eigenares geworden van de bedoelde auto.
Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de processtukken.
4. Het verweer van gedaagde
Gedaagde heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van eiseres in dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding.
Gedaagde heeft gesteld dat Centraal Beheer geen gebruik had mogen maken van het rapport van deskundige [naam] waarin geconcludeerd wordt dat de auto is omgekat, daar dit bewijsmiddel onrechtmatig tot stand is gekomen omdat de Officier van Justitie zijn bevoegdheid heeft misbruikt danwel overschreden. [gedaagde] betwist de juistheid van de conclusie van dit rapport ook, bij gebrek aan wetenschap. Hij ontkent dat de Mercedes in oktober 1998 is gestolen in Hapert.
Verder stelt [gedaagde] dat Centraal Beheer geen eigenares kan zijn geworden van de auto door subrogatie, daar dit geen wijze van eigendomsverkrijging is.
Ook hier verwijst de rechtbank voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan naar de processtukken.
5. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat door Centraal Beheer middels het rapport van Tracer b.v. voldoende is aangetoond dat de onder [gedaagde] op 21 februari 2000 in beslag genomen auto is 'omgekat' en dat het in werkelijkheid gaat om de auto met kenteken FL-JG-23, chassisnummer WDB2011221G001268 die op 11 of 12 oktober 1998 is gestolen in Hapert en eigendom was van Baetsen Internationaal Transport. [gedaagde] heeft om het tegendeel aan te tonen een onvoldoende specifiek bewijsaanbod gedaan, zodat de rechtbank dit bewijsaanbod passeert en als vaststaand aanneemt dat het om genoemde auto gaat.
[gedaagde] voert aan dat Centraal Beheer onrechtmatig heeft gehandeld door zich te beroepen op het rapport van Tracer b.v. daar er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de Officier van Justitie misbruik zou hebben gemaakt van zijn bevoegdheid danwel zijn bevoegdheid zou hebben overschreden en derhalve niet rechtmatig over gedaagdes auto heeft beschikt.
De rechtbank verstaat dit verweer zo, dat [gedaagde] de rechtbank vraagt het rapport uit te sluiten van het bewijs, daar het onrechtmatig verkregen zou zijn.
De rechtbank is echter van oordeel dat, wat er ook zij van de vermeende onrechtmatigheid van de bewijsvergaring, een algemene regel dat onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal te allen tijde buiten beschouwing moet blijven, niet in het civiele proces kan worden aanvaard. Een dergelijke verplichte bewijsuitsluiting zou niet te verenigen zijn met het in de wet verankerde beginsel, dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd. In het civiele proces heeft de rechter grote vrijheid waar het gaat om de toelating en waardering van het bewijs. Nu niet is gebleken dat zwaarwegende belangen aan de zijde van gedaagde door de bewijsvergaring zijn geschonden is de rechtbank van oordeel dat het rapport van Tracer b.v. ter identificatie van het voertuig, ongeacht de handelingen van de Officier van Justitie, kan meewegen tot het bewijs.
Voorts stelt de rechtbank vast dat voldoende aannemelijk is dat het voertuig verzekerd was bij Centraal Beheer en dat door Centraal Beheer ƒ 17.750,00
(EUR 8.054,60) aan verzekeringspenningen aan de verzekeringnemer is betaald, daar hiertoe een akkoordverklaring tussen Centraal Beheer en de verzekeringnemer opgemaakt.
Voorts overweegt de rechtbank dat subrogatie in geval van verzekering tegen het risico van verlies door diefstal zich niet uitstrekt tot de vordering tot revindicatie van de ontvreemde zaak, daar deze vordering onverbrekelijk verbonden blijft met de eigendom van de ontvreemde zaak en men door subrogatie geen eigenaar wordt. Echter in het onderhavige geval is het eigendomsrecht van de Mercedes aan Centraal Beheer overgedragen zodat deze alsnog eigenares is geworden en derhalve kan revindiceren. Daaraan staat niet in de weg dat de zaak op het tijdstip van de overdracht niet meer in het bezit van de eigenaar is, daar de levering is geschied bij een daartoe bestemde akte. De rechtbank concludeert derhalve dat Centraal Beheer eigenares is van de onderhavige auto.
Nu Centraal Beheer eigenares is van de Mercedes is de rechtbank van oordeel dat Centraal Beheer deze bij [gedaagde] op kan eisen. Nu [gedaagde] niet de bescherming geniet van lid 3 sub a van artikel 86 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, daar [gedaagde] de Mercedes heeft gekocht van een particulier, doet hierbij niet ter zake of [gedaagde] bij de verkrijging van de Mercedes te goeder trouw was.
De rechtbank zal de vordering van Centraal Beheer dan ook toewijzen voor zover het betreft de verklaring voor recht dat eiseres eigenares is van de Mercedes-Benz, type 190 D, kenteken FL-JG-23, chassisnummer WDB2011221G001268, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij de vordering van Centraal Beheer aldus heeft verstaan dat zij bedoeld heeft door overdracht eigenares te zijn geworden.
Tevens zal de rechtbank de vordering tot afgifte van de personenauto door [gedaagde] aan Centraal Beheer toewijzen.
Met betrekking tot de vordering van Centraal Beheer tot toekenning van aanvullende schadevergoeding, indien mocht blijken dat de waarde van de desbetreffende personenauto minder is dan ƒ 17.900,00, (EUR 8.122,67) overweegt de rechtbank dat deze vordering thans onvoldoende is onderbouwd en dat er in dit stadium geen grond is om vast te stellen dat eventuele waardevermindering aan [gedaagde] te wijten is, daar het een feit van algemene bekendheid is dat auto's reeds door het enkele tijdsverloop in waarde verminderen.
De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
Eisende partij heeft een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso)kosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Nu eisende partij niet heeft gesteld dat de bedongen buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, zal de rechtbank deze afwijzen.
verklaart voor recht dat Centraal Beheer eigenares is van de Mercedes Benz personenauto type 190 D, kenteken FL-JG-23, chassisnummer SDB2011221G001268;
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van bedoelde Mercedes aan eiseres binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, danwel een afstandsverklaring te ondertekenen met betrekking tot voornoemde auto;
veroordeelt gedaagde tot betaling van een dwangsom ten bedrage van ƒ 1.000,00 (EUR 453,78) voor iedere dag dat door gedaagde niet wordt voldaan aan deze veroordeling, te betalen aan eiseres;
bepaalt het bedrag waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, op
ƒ 20.000,00 (EUR 9.075,60);
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiseres tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van ƒ 652,66 (EUR 296,16) aan verschotten, de kosten van de beslaglegging daaronder begrepen, en op ƒ 2.555,00 (EUR 1.159,41) aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Oelmeijer en ter openbare civiele terechtzitting van 21 juni 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.