ECLI:NL:RBROE:2001:AD6003

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40206 / HA ZA 00 - 593
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.F.M. Schrickx
  • W.P.C.M. Bruinsma
  • F.R. Soutendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming en ontbinding van huurovereenkomst

Op 22 november 2001 heeft de Rechtbank Roermond uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontruiming en ontbinding van een huurovereenkomst. De appellant, die in eerste aanleg als opposant was opgetreden, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Roermond. In de appeldagvaarding was de woonplaats van de appellant niet vermeld, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen nietigheid van de dagvaarding met zich meebracht, aangezien de woonplaats voldoende duidelijk was. De rechtbank behandelde de grieven van de appellant, waarbij de eerste grief betrekking had op de bevoegdheid van de kantonrechter. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat de ontbinding en ontruiming gelijktijdig door de oorspronkelijke eisende partij moesten worden gevorderd. De rechtbank verklaarde de geïntimeerde niet-ontvankelijk in zijn vordering tot ontruiming en ontbinding, omdat hij niet in één procedure had gevorderd tegen zowel de appellant als diens echtgenote, die als medehuurder werd beschouwd. De rechtbank besloot dat de grieven 2 tot en met 5 nader mondeling moesten worden toegelicht en beval een comparitie van partijen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan in afwachting van de resultaten van deze zitting. Tevens werd bepaald dat beroep in cassatie alleen kon worden ingesteld tegelijk met dat tegen het eindvonnis. De comparitie zou worden gehouden onder leiding van rechter-commissaris mr. A.F.M. Schrickx, en de zaak werd verwezen naar de rolzitting voor opgave van verhinderdata.

Uitspraak

Uitspraak: 22 november 2001
V O N N I S
I N H O G E R B E R O E P
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
appellant:
[appellant]
wonende te [woonplaats],
procureur mr. W.P. Wijers;
tegen:
geïntimeerde
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
procureur mr. W.M.J. Weijers.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- het vonnis van de kantonrechter te Roermond op 18 juli 2000 gewezen in de procedure tussen [appellant] als opposant, thans appellant en [geïntimeerde] als geopposeerde, thans geïntimeerde;
- het exploot van dagvaarding van 31 juli 2000 waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen tegen voormeld vonnis;
- de memorie van grieven, waarbij [appellant] vijf grieven heeft opgeworpen;
- het incidenteel vonnis van 22 maart 2001 waarbij voeging is bevolen.
- de akte van niet-dienen verleend aan [appellant] wegens het niet genomen zijn van de memorie van antwoord.
- de ter gelegenheid van het pleidooi door beide partijen overgelegde pleitnota's;
- de processtukken van eerste aanleg.
De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2. In eerste aanleg
De rechtbank verwijst hiervoor naar de overgelegde processtukken van eerste aanleg.
3. De procedure in hoger beroep
[appellant] heeft de 5 grieven voorzien van een toelichting.
Voorzover van belang zal hierna daarop worden ingegaan.
[appellant] als appellant heeft in de appeldagvaarding niet vermeld zijn woonplaats. Ofschoon zulks op straffe van nietigheid is voorgeschreven is toch geen nietigheid van de dagvaarding uitgesproken, nu het een hoger beroep zaak betreft en zijn woonplaats reeds daarom voldoende duidelijk was.
4. Het oordeel van de rechtbank
Grief 1: de bevoegdheid van de kantonrechter en daarmee van de rechtbank
De bevoegdheid dient beoordeeld te worden aan de hand van de inhoud van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg.
In deze dagvaarding wordt gesteld dat er een huurovereenkomst bestaat tussen partijen.
Het betreft hier derhalve, naar het oordeel van de rechtbank, een rechtsvordering betrekkelijk tot huur van woonruimte, zodat krachtens het bepaalde in artikel 39, sub 4, Wet op de rechterlijke organisatie de kantonrechter de bevoegde rechter is.
Ambtshalve: de ontvankelijkheid terzake van de gevorderde ontruiming en ontbinding
De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 1985 NJ 1986-194, waarin de Hoge Raaf het volgende heeft overwogen:
Naast de art. 1:88 en 89 strekt art. 1623g - in verbinding met art. 1623b
derde lid, tweede zin - ter verdere bescherming van de gehuwde die een woning
bewoont waarvan zijn echtgenoot huurder is: de wet verleent hem daartoe
tegenover de verhuurder een eigen recht ( van mede-huur). Dat brengt mede dat de
verhuurder die ontruiming van zulk een woning wenst te bewerkstelligen, behalve
het recht van de huurder, ook het eigen recht van diens echtgenoot zal moeten
doen eindigen. Daartoe is in het systeem van de bepalingen betrekkelijk tot huur
en verhuur van woonruimte vereist: opzegging, behoudens toestemming in de
beëindiging gevolgd door een verzoek als bedoeld in art. 1623c tweede lid. Art.
1623b derde lid, tweede zin, bepaalt voor de hier bedoelde gevallen dan ook dat
de opzegging "aan beide echtgenoten afzonderlijk'' moet worden gedaan en bij de
mondelinge behandeling van het wetsontwerp dat tot de huidige tekst van
voornoemde bepalingen heeft geleid, heeft de minister de vraag van de
afgevaardigde Tripels of "de opzegging aan en de ontruimingsmaatregelen tegen
beide echtgenoten dienen te geschieden'' (Hand. II 1979, p. 4972, l.k.),
bevestigend beantwoord (Hand. II 1979 p. 5033, m.k.). In verband met het
voorgaande en met de consequenties van het derde lid van art. 1623g waarop
hiervoor onder 3 is gewezen, moet worden aangenomen dat in genoemd artikel in
verbinding met art. 1:83 ligt besloten dat de verhuurder in het hier bedoelde
geval - behoudens indien een der echtgenoten overeenkomstig het tweede lid van
art. 1623c in de beëindiging heeft toegestemd - zijn verzoek het tijdstip vast
te stellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen, op straffe van
niet-ontvankelijkheid moet richten tegen beide echtgenoten tezamen.
Blijkens het onder 3 overwogene strekt deze regel, behalve ter bescherming van
echtgenoten, mede ter voorkoming van zinloze procedures. Een en ander wettigt de
slotsom dat indien de verhuurder van een woning als hier bedoeld in strijd
handelt met die regel, de rechter die niet ontvankelijkheid zo nodig ambtshalve
en in appel zo nodig buiten de grieven om dient uit te spreken.
In deze procedure wordt de ontruiming en de ontbinding door [appellant] van de woonruimte gevorderd. Voor een ontruiming en een ontbinding als hier bedoeld gelden vorenstaande overwegingen van de Hoge Raad evenzeer. [geïntimeerde] had ten aanzien van [appellant] en diens echtgenote dus gelijktijdig in één procedure de ontbinding en de ontruiming moeten vorderen.
De rechtbank zal [geïntimeerde] als de oorspronkelijk eisende partij op die grond niet-ontvankelijk verklaring in zijn vordering tot ontruiming en ontbinding. Hieraan doet niet af het feit dat in hoger beroep de voeging van deze procedure is toegewezen met die tegen zijn echtgenote als van rechtswege medehuurder. Het blijven ondanks voeging afzonderlijke procedures.
Het betreden vonnis dient op deze punten vernietigd te worden.
De grieven 2 tot en met 5
De rechtbank acht het wenselijk dat partijen deze grieven nader mondeling komen toelichten. De rechtbank zal daartoe een comparitie van partijen bevelen.
Met name gaat deze comparitie over de volgende punten:
1. ten titel waarvan is het bedrag van ƒ 28.000,-- voldaan;
2. op welke wijze en in welke termijnen is dit bedrag betaald;
3. welk bewijs hebben partijen ten aanzien van het bestaan van de huurovereenkomst;
4. welk bewijs heeft [geïntimeerde] ten aanzien van de overeengekomen huurprijs;
5. welke werkzaamheden zijn door [appellant] exact aan de woning verricht
6. wat is de waarde van deze werkzaamheden;
7. welk overleg tussen partijen heeft hieromtrent bestaan;
8. heeft de woning daardoor een meerwaarde;
9. is [appellant] in staat de woning te kopen en wat is dan de koopprijs;
10. is [appellant] bereid zo nodig de huurachterstand te zuiveren;
11. kunnen partijen zo nodig alsnog afspraken maken omtrent huur en betaling van de huurprijs.
De rechtbank acht de kwestie omtrent huur en dergelijke geschikt voor een minnelijke regeling tussen partijen. Zij dienen zich daarop voor te bereiden.
De rechtbank zal iedere beslissing aanhouden in afwachting van de resultaten van de zitting.
Het beroep in cassatie zal worden uitgesloten.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
In hoger beroep
beveelt een comparitie van partijen teneinde partijen gelegenheid te geven nadere inlichtingen te verstrekken als boven overwogen, welke comparitie mede dienstbaar zal worden gemaakt aan het beproeven van een minnelijke regeling;
benoemt als rechter-commissaris voor wie de comparitie gehouden zal worden mr. A.F.M. Schrickx, die daartoe zitting zal houden op een nader vast te stellen dag en uur in het gerechtsgebouw te Roermond aan de Willem II singel 67;
verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 20 december 2001 voor opgave van verhinderdata;
houdt iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat beroep in cassatie alleen ingesteld kan worden tegelijk met dat tegen het eindvonnis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.F.M. Schrickx, W.P.C.M. Bruinsma en F.R. Soutendijk ter openbare civiele terechtzitting van 22 november 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: as