Uitspraak: 22 november 2001
van de president
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
rechtsprekende in kort geding
eiseres in kort geding bij exploot van dagvaarding d.d. 5 november 2001
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Concell B.V.,
gevestigd te Venlo,
procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen,
advocaat mr. F.H.J. Hunscheid;
gedaagde in kort geding bij voormeld exploot van dagvaarding:
De besloten vennootschap MCS Diagnostics B.V.,
gevestigd te 6071 JL Swalmen, Veldpoort 28,
procureur mr. H.A.W. van Wel.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de navolgende processtukken:
-de inleidende dagvaarding met 3 bijlagen;
-de brief van eiseres d.d. 7 november 2001;
-de brief van gedaagde d.d. 12 november 2001;
-de pleitnotitie van mr. Hunscheid met 2 door eiser in het geding gebrachte bijlagen;
-de pleitnotitie van mr. van Wel met een vordering in reconventie en 11 door
gedaagde in het geding gebrachte bijlagen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2002.
2. De vaststaande feiten in conventie als in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of ongenoegzaam gemotiveerd weersproken, ofwel blijkend uit overgelegde en in zoverre niet betwiste bijlagen, staat het volgende tussen partijen in rechte vast:
- eiseres en gedaagde hebben op 17 januari 2000 een "marketing en sales-agreement" gesloten waarbij overeengekomen wordt dat gedaagde de verkooprechten in Duitsland krijgt van door eiseres vervaardigde reagentia, accessoires en aanver- wante apparatuur voor de melkindustrie;
- in artikel 2 van de overeenkomst is opgenomen dat het gedaagde niet is toegestaan om gedurende de looptijd van de overeenkomst en in het jaar dat volgt na beëindiging van de overeenkomst, direct of indirect concurrerende producten te verkopen, tenzij eiseres hiervoor schriftelijk haar toestemming verleent;
- bij brief van 4 oktober 2001 wordt de overeenkomst door eiseres, met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn, tegen 10 januari 2002 opgezegd.
3. De vorderingen en stellingen van partijen zowel in conventie als in reconventie
3.1 De stellingen en de vorderingen van eiseres in conventie
Eiseres heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de aangehechte dagvaarding.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van eiseres een nadere toelichting op de dagvaarding gegeven, van welk betoog een pleitnotitie is overgelegd. Het betoog komt, kort samengevat, neer op het volgende.
Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst is het gedaagde verboden om tot 10 januari 2003 producten te verkopen concurrerend aan de producten waarvoor zij van eiseres de verkooprechten heeft gekregen. Nadat de overeenkomst door eiseres was opgezegd heeft gedaagde op 22 oktober 2001 een brief naar haar afnemers laten uitgaan, waarin medegedeeld wordt dat vanaf januari 2002 de ver-koop van producten van eiseres gestaakt zal worden omdat eiseres gedaagde er niet van heeft kunnen overtuigen op lange termijn in staat te zijn "wirtschaftlich" te kunnen blijven produceren. In deze brief biedt gedaagde vervolgens, zonder dat eiseres hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend, haar afnemers vervangende pro-ducten aan van een concurrent van eiseres, hetgeen in strijd is met artikel 2 van de overeenkomst tussen partijen. Aldus pleegt gedaagde wanprestatie tengevolge waarvan eiseres schade lijdt. Aan deze wanprestatie moet, op straffe van het verbeuren van een dwangsom, een halt worden toegeroepen.
Eiseres vordert in conventie dan ook dat de president bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal bevelen dat gedaagde aan eiseres een volledige opgave doet toekomen van alle afnemers aan wie zij brieven heeft gestuurd gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan de brief van 22 oktober 2001, overgelegd als bijlage 3 bij de dagvaarding;
2. zal bevelen dat gedaagde binnen één dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis staakt met het aanbieden, hetzij direct, hetzij indirect, aan afnemers in Duitsland van producten die concurrerend zijn aan de producten van eiseres, en deze activiteiten vervolgens ook gestaakt houdt;
3. zal bevelen dat gedaagde de afnemers onder 1 genoemd schriftelijk informeert dat haar stelling dat eiseres op langere termijn niet in staat is om zakelijk ATP-producten te produceren niet juist is en door de president in kort geding onrechtmatig is geacht, met de mededeling dat het verzenden van deze brief op last van de president geschiedt en met bepaling dat gedaagde aan eiseres ter beschikking stelt een copie van deze correspondentie;
4. zal bepalen dat gedaagde ten behoeve van eiseres een dwangsom verbeurt van f. 10.000,-- voor iedere dag dat gedaagde, nadat het in dezen te wijzen vonnis aan haar is betekend, in gebreke blijft aan één van de veroordelingen, als bedoeld onder 1,2 en 3, te voldoen, zulks tot een maximun van f. 500.000,--.
3.2 Het verweer van gedaagde in conventie en de vordering in reconventie
De raadsman van gedaagde heeft het door eiseres gevorderde bestreden en tevens een vordering in reconventie ingesteld. Zijn betoog is eveneens neergelegd in een pleitnotitie, welke is overgelegd. Het betoog komt, kort samengevat, neer op het volgende.
In maart 2001 zijn alle aandelen van eiseres verkocht aan Celsis, marktleider op het gebied van reagentia voor de melkindustrie, met een marktaandeel van 85% op de Duitse markt. Gedaagde hoort van de ene op de andere dag van deze verkoop. Na de overname wordt gedaagde geconfronteerd met veel hogere inkoopprijzen dan voorheen. Omdat gedaagde inmiddels op basis van de condities met eiseres de Duitse markt bewerkt heeft, kan zij haar klanten natuurlijk niet opeens confronteren met veel hogere prijzen. Ondanks diverse gesprekken komen partijen niet tot een oplossing. Vervolgens wordt bij brief van 4 oktober 2001 door eiseres de overeen-komst tussen partijen opgezegd. Op 9 oktober 2001 laat eiseres een brief uitgaan naar de Duitse afnemers waarin medegedeeld wordt dat gedaagde op lange termijn niet meer in staat zal zijn de door eiseres vervaardigde producten te leveren. Om haar belangen na de einddatum van de overeenkomst veilig te stellen, maakt gedaagde afspraken voor de toekomst met een concurrent van eiseres/Celsis. De brief die gedaagde op 22 oktober 2001 naar haar Duitse klanten laat uit gaan is een reactie op de brief van eiseres van 9 oktober 2001 en is voor wat betreft de inhoud gewoon juist.
Eiseres stelt dat op grond van het mededingingsrecht, gebaseerd op artikel 81 van het EG-Verdrag, het in artikel 2 van de overeenkomst opgenomen non-concurren-tiebeding zowel tijdens de duur van de overeenkomst als daarna nietig is.
Omdat de overeenkomst tussen eiseres en gedaagde nog gewoon doorloopt tot 10 januari 2002 vordert gedaagde in reconventie dat gedaagde haar in staat stelt om de bestaande en voor 10 januari 2002 nog te sluiten tweejarige overeenkomsten met haar Duitse klanten, na te komen tegen de condities zoals die tussen eiseres en gedaagde steeds gegolden hebben voorafgaande aan de opzegging van de overeenkomst, op straffe van een dwangsom van f. 5.000,--per overtreding van dit gebod.
3.3 Het verweer van eiseres in reconventie
Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres uitdrukkelijk verklaard nakoming van de overeenkomst te garanderen. Dit betekent volgens eiseres echter ook dat gedaagde de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen dient na te komen, zoals het tijdig betalen van de facturen van eiseres.
4. Het voorlopig oordeel van de president van de rechtbank in conventie en in
reconventie
4.1 De vorderingen in conventie sub 1 en sub 3
Naar het oordeel van de president dienen de vorderingen genoemd onder 1 en 3 van het petitum van de dagvaarding te worden afgewezen. Nadat op 4 oktober 2001 de overeenkomst door eiseres is opgezegd, gaat op 9 oktober 2001 een brief naar de Duitse klanten waarin eiseres, ondanks dat de overeenkomst met gedaagde pas eindigt op 10 januari 2002, al melding maakt van het feit dat gedaagde op langere ter-mijn geen door eiseres geproduceerde reagentia voor de melkindustrie meer zal leveren. Eiseres biedt deze producten voortaan direct en zonder tussenkomst van gedaagde aan. Door deze handelwijze is het eiseres die als eerste de onvoor- waardelijke nakoming van de overeenkomst frustreert. Gezien de inhoud van de brief van 9 oktober 2001 zal het voor gedaagde immers uiterst moeilijk worden om in de periode tot 10 januari 2002, Duitse klanten er van te overtuigen dat het nog opportuun is om, zoals artikel 5 van de overeenkomst voorschrijft, met gedaagde nieuwe tweejarige overeenkomsten te sluiten. De brief die gedaagde vervolgens op 22 oktober 2001 laat uitgaan, en die door eiseres gekwalificeerd wordt als wanpre-statie, is naar het oordeel van de president het directe gevolg van de eigen handel-wijze van eiseres. Hierbij wordt nog opgemerkt dat gedaagde in haar brief van 22 oktober 2001 aangeeft pas vanaf januari 2002, dus na beëindiging van de overeenkomst tussen partijen, de verkoop van door eiseres geproduceerde producten te staken.
De brief van eiseres van 9 oktober 2001 daarentegen suggereert onmiddellijke beëindiging van de samenwerking tussen partijen.
4.2 De vorderingen in conventie sub 2 en sub 4 en de vordering in reconventie
Gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering sub 2 te ruim is geformuleerd. Gezien de overeenkomst tussen partijen betreft het verbod van non-concurrentie alleen de verkoop in Duitsland van reagentia, accessoires en aanverwante apparatuur voor de melkindustrie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres haar vordering dienovereenkomstig aangepast.
De vraag die, gezien de vordering sub 2, als eerste beantwoord moet moet worden is of de overeenkomst in strijd is met het verbod van artikel 81 lid 1 van het EG-Ver-drag. De president is, na beoordeling van de overeenkomst, voorshands van oordeel dat niet de gehele overeenkomst maar slechts het in artikel 2 geformuleerde verbod van non-concurrentie onverenigbaar is met artikel 81 lid 1. Artikel 2 heeft immers tot gevolg dat de concurrentie op de gemeenschappelijke markt wordt beperkt, hetgeen een ongunstig effect zal hebben op de tussenstaatse handel.
Het verbod van artikel 81 lid 1 kan echter buiten toepassing worden verklaard wanneer aan de twee positieve en aan de twee negatieve eisen van artikel 81 lid 3 EG-Verdrag wordt voldaan. Voor een aantal overeenkomsten, die geacht worden te voldoen aan de voorwaarden van artikel 81 lid 3, zijn vrijstellingsverordeningen van kracht. Voor deze overeenkomst is allereerst van belang vrijstellingsverordening 2790/1999 die sedert 1 juni 2000 in werking is getreden voor verticale overeen-komsten die mededingingsbeperkingen bevatten. Uit artikel 3 juncto artikel 11 lid 1 van deze verordening volgt echter dat de vrijstelling niet van toepassing is omdat het marktaandeel van eiseres en het met haar verbonden Celsis op de Duitse markt, waar de producten waarvoor de mededingingsbeperking geldt verkocht worden, meer dan 30% bedraagt.
Artikel 12 lid 2 van verordening 2790/1999 bepaalt echter dat een aantal eerdere vrijstellingsverordeningen tot en met 31 december 2001 blijven gelden voor over-eenkomsten die op 31 mei 2000 reeds van kracht waren, en die niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling geformuleerd in verordening 2790/1999. In deze zaak is relevant vrijstellingsverordening 1984/83 die geldt voor exclusieve afnameovereen-komsten in alle sectoren van de economie met een looptijd van niet meer dan vijf jaar. Naar het oordeel van de president voldoet de overeenkomst tussen eiseres en gedaagde, met name vanwege het in artikel 2 geformuleerde verbod van non-con-currentie, aan de in artikel 1 van verordening 1984/83 genoemde voorwaarden. Uit artikel 2 in samenhang met overweging 8 van de verordening volgt dat voor concurrentie-beperkingen alleen maar plaats is gedurende de looptijd van de overeen-komst.
Dit brengt naar het oordeel van de president met zich mee dat op grond van het Europese mededingingsrecht het in artikel 2 van de overeenkomst tussen partijen geformuleerde verbod van non-concurrentie slechts geldig is tot 10 januari 2002.
De vordering sub 2 zal dan ook slechts worden toegwezen voor de periode tot 10 januari 2002.
Uit het vorenstaande volgt dat de overeenkomst in al haar onderdelen voor partijen verbindend is tot 10 januari 2002. Dit betekent dat de vordering in reconventie ook kan worden toegewezen. Voor toewijzing van de in conventie en in reconventie gevorderde dwangsommen is echter geen plaats. Dit zou de relatie tussen partijen alleen maar verharden en een extra druk leggen op de laatste maanden van samen-werking.
De president zal eiseres als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in 3/4e deel van de proceskosten.
De president van de rechtbank in conventie en in reconventie:
beveelt dat gedaagde binnen één dag na betekening van dit vonnis tot 10 januari 2002 staakt met het aanbieden, hetzij direct, hetzij indirect aan afnemers in Duits-land van reagentia, accessoires en aanverwante apparatuur voor de melkindustrie, die concurrerend zijn, althans concurrerend te achten zijn aan de producten van eiseres;
veroordeelt eiseres om gedaagde in staat te stellen om de door haar gesloten en te sluiten overeenkomsten met Duitse afnemers, gesloten in de periode tot 10 januari 2002, op behoorlijke wijze na te komen, zulks tegen dezelfde inkoopprijzen en tevens met dezelfde betalings- en overige condities, als tussen eiseres en gedaagde steeds gegolden hebben voorafgaande aan de opzegging van de overeenkomst;
veroordeelt eiseres in de 3/4 van de kosten van dit geding, welk 3/4e deel aan de zijde van gedaagde tot aan deze uitspraak wordt begroot op een bedrag van f. 1.162,50 (EUR 527.52) aan salaris procureur en een bedrag van f. 320,25 (EUR 145,32) aan griffierechten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.M. Schrickx als president en door deze ter openbare civiele terechtzitting van 22 november 2001 uitgesproken in tegen-woordigheid van mr. M.E. Weijzen als griffier.