ECLI:NL:RBROE:2001:AD6906

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
6 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37872 / HA ZA 00-196
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.M.L.M. Magnée
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over elektriciteitslevering en navordering door Mega Limburg aan Limburgse Mineraalbrekerij

In deze zaak, uitgesproken op 6 december 2001 door de Arrondissementsrechtbank te Roermond, staat de vordering van Mega Limburg centraal. Mega Limburg heeft de Limburgse Mineraalbrekerij aangesproken voor een bedrag van f 179.368,81, dat voortvloeit uit een administratieve fout in de elektriciteitsafrekeningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Mineraalbrekerij, ondanks een aanzienlijke verlaging van het energieverbruik na een installatie-uitbreiding in maart 1988, niet heeft gereageerd op de onjuiste afrekeningen die door Mega Limburg zijn verzonden. De rechtbank oordeelt dat de Mineraalbrekerij als redelijk deskundige afnemer van elektriciteit had moeten opmerken dat de afrekeningen niet klopten en dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen bestond in de juistheid van de afrekeningen.

De rechtbank heeft de vordering van Mega Limburg toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, en de Mineraalbrekerij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank overweegt dat de Mineraalbrekerij door de administratieve fout van Mega Limburg gedurende een lange periode onterecht heeft geprofiteerd van lagere kosten voor elektriciteit. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het controleren van afrekeningen en de verantwoordelijkheden van partijen in een contractuele relatie.

De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.L.M. Magnée en ter openbare civiele terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 6 december 2001.
V O N N I S
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
eiseres:
De naamloze vennootschap MAATSCHAPPIJ VOOR ELEKTRICITEIT EN GAS LIMBURG NV,
gevestigd te Maastricht,
procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen;
tegen:
gedaagde:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LIMBURGSE MINERAALBREKERIJ B.V.,
gevestigd te 6101 AT Echt, Diepstraat 1,
procureur mr. J.R.G. Smulders.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 13 maart 2000;
- de conclusie van eis;
- de conclusie van antwoord met zes producties;
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 8 juni 2000;
- het proces-verbaal van comparitie d.d. 13 februari 2001;
- de conclusie van repliek met vier producties;
- de akte zijdens Mega Limburg;
- de conclusie van dupliek met een productie;
- de ten pleidooie van 6 november 2001 zijdens Mega Limburg in het geding
gebrachte pleitnota en akte;
- de ten pleidooie van 6 november 2001 zijdens de Mineraalbrekerij in het geding
gebrachte pleitnota.
De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel niet voldoende weersproken en/of op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van overgelegde producties, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd.
· Mega Limburg heeft onder toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden electriciteit geleverd en levert deze nog steeds aan de Mineraalbrekerij;
· In verband met een geplande uitbreiding van het bedrijf heeft de Mineraalbrekerij aan Mega Limburg, conform de door Mega Limburg aan haar gedane offerte van 6 januari 1988, op 18 januari 1988 opdracht gegeven aan Mega Limburg de noodzakelijke uitbreiding, overeenkomstig alternatief B in de offerte, uit te voeren; de aanwezige transformator van 160 kVA is vervangen door een transformator van 630 kVA en tevens is de hoogspanningschakelinrichting vervangen;
· Het energieverbruik van grootverbruikers als de Mineraalbrekerij wordt vastgesteld aan de hand van de maandelijkse begin- en eindstanden van de door Mega Limburg geplaatste meetinrichting, waarop - afhankelijk van de soort meetinrichtng - een vermenigvuldigingsfactor (verder te noemen: x-factor) dient te worden toegepast; voor de tot april 1988 gebruikte meter diende een x-factor van 40 te worden gehanteerd en vanaf april 1988 had dit de x-factor 200 moeten zijn.
3. De vordering(en) en de stellingen van Mega Limburg
Mega Limburg heeft gevorderd de Mineraalbrekerij te veroordelen bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad ook ten aanzien van de proceskosten - te betalen aan Mega Limburg een bedrag van f 185.042,22 exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 augustus 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, en voorts met betaling van de buitengerechtelijke kosten ad f 5.564,50 exclusief BTW, te vermeerderen met de rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening, met veroordeling van de Mineraalbrekerij in de kosten van het geding.
Bij pleidooi heeft Mega Limburg het nagevorderde bedrag in hoofdsom beperkt tot het bedrag van f 179.368,81 welk bedrag wordt genoemd in het schrijven d.d. 16 oktober 1998 (prod.IV bij conclusie van antwoord) aan de raadsman van de Mineraalbrekerij.
Mega Limburg heeft daartoe gesteld dat op 29 juni 1998 een vertegenwoordiger van Mega Limburg bij een bezoek aan het bedrijf van de Mineraalbrekerij heeft geconstateerd, dat door Mega Limburg is nagelaten de overzetverhouding van 1000/5A (factor 200) toe te passen en dat in de sedert 1988 aan de Mineraalbrekerij toegezonden facturen abusievelijk is afgerekend op basis van de overzetverhouding van 200/5A (factor 40).
Een en ander betekent dat vanaf april 1988 aan de Mineraalbrekerij vijfmaal meer aan kosten voor wat betreft het energieverbruik en de belasting in rekening gebracht had dienen te worden ofwel in geld uitgedrukt dat in de periode april 1988 tot 1 juli 1998 een bedragf van f 344.000,-- exclusief BTW te weinig is berekend.
Na een bespreking tussen partijen heeft Mega Limburg een voorstel gedaan aan gedaagde, inhoudende dat de Mineraalbrekerij te beginnen met de nota over de maand juni 1993 het over de periode daarna aan Mega Limburg te weinig betaalde bedrag aanzuivert, zijnde een bedrag van f 185.042,22 exclusief BTW.
Vanaf 1 juli 1998 betaalt de Mineraalbrekerij, zij het onder protest, de inmiddels door Mega Limburg op basis van de juiste overzetverhouding (factor 200) toegezonden facturen.
Mega Limburg stelt zich op het standpunt dat gezien de uitbreiding, in casu de verzwaring/vermeerdering van de brekerinstallaties en het daarbij behorende meer-electriciteitsverbruik vergeleken met de niet hoger uitvallende electriciteitsnota's de Mineraalbrekerij redelijkerwijs de berekeningsfout had kunnen constateren, althans in ieder geval had kunnen constateren dat er kennelijk met betrekking tot het meten van de gegevens en de berekening daarvan iets niet in orde was.
Daarbij speelt een rol dat de vertegenwoordiger van de Mineraalbrekerij, de heer Van Emmerloot, een technisch ingenieur is die geacht mag worden voldoende deskundig te zijn voor het constateren van dergelijke verschillen.
Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de processtukken.
4. Het verweer van de Mineraalbrekerij
De Mineraalbrekerj heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van Mega Limburg in dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Mega Limburg in de kosten van het geding.
De Mineraalbrekerij heeft gesteld dat na installatie van de nieuwe transformator en de hoogspanningschakelinrichting in het electriciteitsverbruik van de Mineraalbrekerij geen noemenswaardige wijzigingen zijn opgetreden. Het lag voor de Mineraalbrekerij ook niet in de lijn der verwachting, dat bedoelde verzwaring zou leiden tot hogere electriciteitsnota's.
Specifieke deskundigheid met betrekking tot electriciteit of electriciteitsleveranties
heeft de Mineraalbrekerij niet, evenmin als haar vertegenwoordiger, de heer van Emmerloot.
Primair stelt de Mineraalbrekerij zich op het standpunt dat het door Mega Limburg ingeroepen artikel 14 van haar Algemene Voorwaarden toepassing mist, nu van een niet of gebrekkig functionerende meetinrichting geen sprake is. Het gaat immers om een administratieve fout en/of vergissing van Mega Limburg.
Subsidiair is de Mineraalbrekerij van oordeel, dat navordering van Mega Limburg slechts kan plaatsvinden over een tijdvak van 24 maanden in plaats van een periode van vijf jaar, zulks naar analogie van het gestelde in voormeld artikel 14, doch dat zelfs de tot dat tijdvak te beperken navordering zal moeten worden afgewezen vanwege strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid, waartoe de Mineraalbrekerij nadrukkelijk een beroep doet op de uitspraak van het besproken arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 1994 (RvdW 1994/223).
Ook hier verwijst de rechtbank voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan naar de processtukken.
5. Het oordeel van de rechtbank
De vordering van Mega Limburg dient te worden behandeld aan de hand van de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde criteria.
Vooropgesteld moet worden dat Mega Limburg, die uiteraard bevoegd is betaling te verlangen voor alle door haar aan de Mineraalbrekerij geleverde electriciteit, in beginsel ook betaling kan verlangen voor nog niet afgerekende electriciteit indien op afrekeningen een geringere hoeveelheid electriciteit is vermeld dan daadwerkelijk werd afgenomen.
Door de Mineraalbrekerij is niet betwist dat zij de energie heeft ontvangen, zoals die uiteindelijk door Mega Limburg met correcties is nagevorderd.
Kern van het geschil is of de Mineraalbrekerij in de gegeven omstandigheden erop heeft mogen vertrouwen dat de haar door Mega Limburg gezonden maandelijkse afrekeningen eindafrekeningen waren, waarin definitieve opgave werd gedaan van de hoeveelheid geleverde electriciteit, zodat zij geen rekening ermee behoefde te houden dat haar nog nadere afrekeningen zouden worden gezonden en dat Mega Limburg alsdan in strijd zou handelen met de eisen van redelijkheid en billijkheid door alsnog betaling te verlangen voor geleverde electriciteit, die als gevolg van een administratieve vergissing van Mega Limburg niet in rekening is gebracht.
Bij de beantwoording van de vraag of zodanig geval zich voordoet, moet volgens de door de Hoge Raad ontwikkelde criteria met alle omstandigheden van het geval worden rekening gehouden.
Blijkens het proces-verbaal van comparitie zijn partijen het er over eens dat de stroommeters, zowel voor als na de vervanging van de transformator, juist hebben gefunctioneerd en dat de capaciteit van de electrische stroom verbruikende installaties bij de Mineraalbrekerij in de periode volgend op de vervanging van de transformator niet is gewijzigd ten opzichte van die in de periode voorafgaand aan die vervanging. Destijds werkte er maar één breker op stroom.
Desgevraagd heeft de Mineraalbrekerij ter zitting voor het houden van een pleidooi medegedeeld dat er geen sprake is geweest van energiebesparende maatregelen.
Bij conclusie van antwoord heeft de Mineraalbrekerij gesteld, dat er na installatie van de nieuwe transformator en de hoogspanningschakelinrichting in het electriciteitsverbruik van de Mineraalbrekerij geen noemenswaardige wijzigingen zijn opgetreden.
Indien de rechtbank er derhalve veronderstellenderwijze van uitgaat dat in feite alles bij het oude is gebleven voor wat betreft het electriciteitsverbruik bij de Mineraalbrekerij, dan zou het energieverbruik ook na het aanbrengen van die electrotechnische voorzieningen op zijn minst genomen ongeveer gelijk moeten zijn gebleven. Daarbij wordt dan uitgegaan van de stelling van de Mineraalbrekerij, dat zij in feite eerst in een later stadium gebruik is gaan maken van de uitbreiding van de capaciteit.
Zou worden uitgegaan van de veronderstelling dat de Mineraalbrekerij meer energie is gaan verbruiken na de uitbreiding - waarvoor die immers bedoeld was - dan zou het energieverbruik toegenomen moeten zijn en zouden de maandbedragen hoger moeten zijn dan bijvoorbeeld in januari en februari 1988 - vóór de uitbreiding - het geval was.
Uit het bij repliek geproduceerde en niet weersproken overzicht van de Mineraalbrekerij betreffende het energieverbruik en nota's over de periode januari 1988 t/m september 1988 blijkt evenwel dat het verbruik met ingang van 1 maart 1988 (toen de installatie was uitgebreid) aanzienlijk lager - in de orde van grootte van ca 50% - is geweest.
Voor de Mineraalbrekerij, die op de hoogte was althans kon zijn van het electriciteitsverbruik binnen het bedrijf in voorgaande jaren had in de gegeven omstandigheden zonder meer duidelijk moeten zijn dat de op de afrekeningen vermelde hoeveelheid afgenomen electriciteit geen juiste weergave kon zijn van de werkelijk geleverde electriciteit. Waar electriciteitsleveringen volgens de eigen stellingname van de Mineraalbrekerij bedrijfskosten zijn die aan klanten in rekening worden gebracht en dus van wezenlijk belang zijn bij de bedrijfsvoering had de Mineraalbrekerij als redelijk deskundig afneemster van electriciteit de administratieve fout kunnen en moeten ontdekken en in ieder geval had de hoogte van de door Mega Limburg in rekening gebrachte electriciteitsnota's vanaf 1 maart 1988 tot vragen aan Mega Limburg aanleiding moeten geven.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er aan de kant van de Mineraalbrekerij geen sprake is geweest van gerechtvaardigd vertrouwen in die zin dat de afrekeningen van Mega Limburg eindafrekeningen waren.
De rechtbank ziet geen aanleiding de navordering van Mega Limburg te beperken tot een tijdvak van 24 maanden, zulks naar analogie van het gestelde in artikel 14 van de leveringsvoorwaarden, nu enerzijds Mega Limburg haar vordering reeds heeft beperkt tot een periode van vijf jaar, terwijl anderzijds niet gemotiveerd weersproken is dat de Mineraalbrekerij door de administratieve fout van Mega Limburg gedurende een groot aantal jaren een extra winst heeft gegenereerd.
De slotsom is dat het in hoofdsom beperkte bedrag ad f 179.368,81 toewijsbaar is evenals de niet weersproken buitengerechtelijke incassokosten die ingevolge het rapport "voorwerk" gematigd worden tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde een bedrag van f 3.400,--, een en ander te vermeerderen met rente als gevorderd.
De Mineraalbrekerij moet als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van deze procedure.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
veroordeelt de Mineraalbrekerij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Mega Limburg te betalen een bedrag van f 179.368,81 (Euro 81.394,02) exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 augustus 1998 tot de dag der algehele voldoening,
en voorts te betalen een bedrag van f 3.400,-- (Euro 1.542,85) exclusief BTW terzake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 13 maart 2000, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de Mineraalbrekerij in de kosten van deze procedure, tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van Mega Limburg begroot op f 12.185,95 (Euro 5.529,74), te weten f 55,95 exploitkosten, f 3.630,-- vastrecht en f 8.500,-- salaris voor de procureur.;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.L.M. Magnée en ter openbare civiele terechtzitting van 6 december 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.