Uitspraak: 13 december 2001
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
De besloten vennootschap MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN ONROERENDE GOEDEREN VERZICHT B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
procureur mr. J.A.W.M. Vogels;
mr. O.J.H.M. van EIJNDHOVEN Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
ROWI PARKET B.V.
wonende te Roermond,
procureur mr. Ph .W. Schreurs.
Partijen worden hierna aangeduid als volgt:
eiseres: Verzicht
gedaagde: de curator
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 13 november 2000;
- de conclusie van eis met bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen;
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 22 maart 2001;
- het proces-verbaal van comparitie d.d. 17 augustus 2001;
- de conclusie van repliek met bijlagen;
- de conclusie van dupliek.
De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel niet voldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van overgelegde bijlagen, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd.
Begin maart 1994 heeft Rowi destijds nog niet in staat van faillissement verkerend, Verzicht gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Verzicht zou als verhuurder nalatig geweest zijn met betrekking tot het plegen van onderhoud aan de door Rowi gehuurde bedrijfsruimte. Meer concreet had Verzicht verzuimd de hemelwaterafvoer deugdelijk te onderhouden. Rowi heeft in september 1993 aanzienlijke waterschade geleden en achtte Verzicht gehouden deze schade te moeten vergoeden. Omdat Verzicht dat weigerde, heeft Rowi Verzicht in rechte aangesproken. De Kantonrechter heeft bij vonnis van 5 april 1995 Verzicht veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 70.175,70, te vermeerderen met rente en kosten.
Van het oordeel van de Kantonrechter is Verzicht in hoger beroep gekomen.
Gedurende het appèl is Rowi in staat van faillissement komen te verkeren. De Curator heeft vervolgens de procedure overgenomen. Na het vonnis van de Kantonrechter heeft Rowi, althans de Curator, aanspraak gemaakt op voldoening door Verzicht van de door de Kantonrechter toegewezen schadevergoeding. Teneinde executie te vermijden heeft Verzicht uiteindelijk aangeboden zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie, groot ƒ 95.000,=. De Curator heeft daarin bewilligd en de bankgarantie is op 29 mei 1995 verstrekt.
De Arrondissementsrechtbank te Rotterdam heeft op 27 augustus 1998 het vonnis van de Kantonrechter te Rotterdam vernietigd voor zover Verzicht daarbij was veroordeeld tot betaling van ƒ 70.175,70 met rente en kosten, en opnieuw rechtdoende Verzicht veroordeeld om aan Rowi te betalen ƒ 35.633,70 te vermeerderen met rente en kosten. Verzicht kon zich ook toen nog niet verenigen met dit oordeel en heeft cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. Het cassatieberoep is verworpen bij arrest van 6 oktober 2000 (RvdW 2000/200).
De Curator heeft zich vervolgens gewend tot de bank teneinde verhaal onder de bankgarantie uit te oefenen. De bank heeft zich vervolgens tot Verzicht gewend. Verzicht heeft daarop - op aangeven van de bank - beslag onder haarzelf en beslag onder het onder de garantie aan de boedel verschuldigde bedrag laten leggen teneinde verhaal door de Curator alsnog te voorkomen.
3. De vordering(en) en de stellingen van eiseres
Verzicht heeft na eiswijziging bij conclusie van repliek gevorderd de curator te veroordelen bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad ook ten aanzien van de proceskosten - om aan eiseres tegen kwijting te voldoen de sornma van Zeventien Duizend Vijf Honderd Gulden (ƒ 17.500,--) en van Zeventien Duizend Een Honderd Drie en Veertig Gulden en Zes en Tachtig Cents (ƒ 17.143,86), ter zake van de twee boedelschulden; met de wettelijke renten van af 9 november 1995, ten aanzien van de vordering ad. ƒ 17.143,86, SUBSIDIAIR, van af 31 januari 1996. Kosten rechtens.
Eiseres heeft daartoe het navolgende gesteld.
Het faillissement van Rowi is uitgesproken op 14 juni 1995 bij vonnis van de rechtbank te Utrecht. Verzicht had aan gefailleerde verhuurd een bedrijfspand te Rotterdam.
De curator heeft de huur van dit pand pas beëindigd en het pand vrijgegeven op 30 november 1995. Hij heeft in die periode gepoogd een in de plaatsstelling van een derde in de huur te bewerkstelligen waarin hij niet is geslaagd.
De over die periode verschenen huurpenningen bedragen, van af 1 juli 1995 tot en met 30 november 1995, zijnde 5 x ƒ 3.500,-- = ƒ 17.500,-- zijn tot nu toe onbetaald gebleven en als boedelschuld te beschouwen.
Voorts bleek het pand bij de oplevering in beschadigde en verwaarloosde staat te verkeren. De curator heeft ter zake een rapportage doen opmaken van Mulder B.V
Hoewel de schade feitelijk hoger is, conformeert Verzicht B.V. zich aan de rapportage om het geschil te vereenvoudigen.
Haar vordering terzake bedraagt volgens dit rapport ƒ 17.143,86.
Daarentegen heeft de curator tegen Verzicht een veroordeling verkregen. Ter zake maakt de curator aanspraak op betaling door verzoekster van in totaal ƒ 59.900,63. Verzicht B.V. heeft terzake destijds een bankgarantie doen stellen door Staal Bankiers N.V. te 's-Gravenhage, waarbij zij zich garant stelt "bij wijze van een zelfstandige verbintenis jegens Rowi... voor de betaling van al hetgeen Verzicht B.V. verplicht is te voldoen uit hoofde van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing".
De curator heeft Staal Bankiers N.V. aangeschreven om het gehele bedrag ad ƒ 59.900,63 te voldoen zonder rekening te houden met de boedelschuld.
Verzicht heeft na daartoe verkregen verlof beslag onder zich zelve doen leggen
Verzicht vreest dat bij voldoening aan de aanspraak van de curator verhaal voor de boedelschuld illusoir zal worden omdat het faillissement verder zal worden afgewikkeld.
Het verlof uit kracht waarvan Verzicht op 3 november 2000 beslag onder zich zelve heeft doen leggen is verleend op 2 november 2000.
Daarbij is bepaald dat de vordering in de hoofdzaak binnen 14 dagen na beslaglegging dient te worden ingesteld.
De vordering in de hoofdzaak wordt hierbij, tegelijk met de betekening van het derdenbeslag onder Staal Bankiers N.V., ingesteld. Zij berust op dezelfde gronden als waarvoor het conservatoire beslag onder de derde, Staal Bankiers N.V., is gelegd.
Verzicht B.V. verlangt erkenning van haar vorderingen als boedelschulden en derhalve betaling daarvan door de curator via verrekening met de schuld welke zij aan de curator heeft.
Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de processtukken.
4. Het verweer van de curator
Gedaagde heeft geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen, althans tot niet-ontvankelijk-verklaring van eiseres in dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding.
De curator heeft het navolgende aangevoerd.
Exceptie van onbevoegdheid
De Curator acht de rechtbank niet bevoegd van de gestelde vorderingen kennis te nemen, omdat deze betrekking hebben op huur van bedrijfsruimte en ertoe strekt de huurder de gevolgen van niet-nakoming te doen dragen. Artikel 39 sub 4 RO wijst de Kantonrechter als absoluut bevoegde rechter aan. Uit de inhoud der dagvaarding volgt immers dat hetgeen gevorderd wordt geen rechtsvordering betreft die in het faillissement haar aanleiding of oorsprong vindt. Ook in de aard en de omvang van de vordering wordt door het faillissement geen enkele wijziging gebracht. De absolute competentie blijft derhalve gehandhaafd en volgt de gewone regeling.
Weren ten principale
1. Verhaal van de gepretendeerde boedelvorderingen is niet zoals Verzicht stelt illusoir. In het faillissement is voldoende actief aanwezig om deze schulden te voldoen. Verzicht heeft derhalve geen enkel rechtens te respecteren belang bij haar actie en behoort hierom niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vorderingen.
2. De door Verzicht gepretendeerde vorderingen zijn verjaard. De curator beroept zich op de artikel 3:308 BW, welke een verjaringstermijn kent van 5 jaren voor huurschulden. De laatst verschuldigde huur werd opeisbaar op 1 november 1995. Pas bij inleidende dagvaarding van 13 november 2000 werd aanspraak op betaling gesteld. Daarvoor heeft geen stuiting plaatsgevonden.
De gepretendeerde vordering terzake van oplevering in beschadigde staat werd bij brief van 12 oktober 1955 kenbaar gemaakt aan de curator. Ook voor deze vordering werd pas aanspraak op betaling gemaakt bij inleidende dagvaarding van 13 november 2000. Ook hier heeft geen stuiting plaatsgevonden. Derhalve is deze vordering op grond van artikel 3:307 BW verjaard.
3. Voorzover de verjaring niet zou opgaan wordt een beroep gedaan op rechtsverwerking. Er is het gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt dat een vorderingsrecht niet meer zal worden uitgeoefend, dan wel dat door het alsnog uitoefenen van haar rechten gebruik de curator onredelijk wordt benmadeeld in zijn bewijspositie.
4. De curator betwist de stelling dat het gehuurde niet in oorspronkelijke staat zou zijn opgeleverd. Er is dus geen schade.
Ook hier verwijst de rechtbank voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan naar de processtukken.
5. Het oordeel van de rechtbank
Gesteld noch gebleken is dat door Verzicht op enig tijdstip voorafgaand aan het uitbrengen van de inleidende dagvaarding een beroep op verrekening is gedaan. De ingestelde vorderingen zijn derhalve door verrekening voorafgaand aan dit geding niet teniet gegaan.
Bevoegdheid rechtbank
Ingevolge het bepaalde in artikel 39, lid 4, RO neemt de kantonrechter kennis van:
4°. van alle rechtsvorderingen betrekkelijk tot huur van woonruimte of tot huur
van bedrijfsruimte, de vordering tot ontruiming daaronder begrepen.
Dit geldt ook in het geval de huur beëindigd is.
De door Verzicht ingestelde vorderingen (1) tot betaling van de huur en (2) tot schadevergoeding in verband met gebrekkige oplevering bij het einde van de huur van de door Rowi gehuurde bedrijfsruimte te Rotterdam zijn rechtsvorderingen betrekkelijk tot huur van bedrijfsruimte als in voren geciteerde bepaling bedoeld.
De rechtbank is derhalve onbevoegd van deze vorderingen kennis te nemen.
De rechtbank dient de zaak op die grond te verwijzen naar de bevoegde kantonrechter te Rotterdam.
Het is echter de vraag of deze verwijzing zinvol is en niet in strijd is met de goede procesorde, indien het door de curator gedane beroep op verjaring gehonoreerd kan worden. In dat geval dient geen verwijzing plaats te vinden en kan de rechtbank de zaak afdoen.
De rechtbank zal dan ook eerst het beroep op verjaring in haar beoordeling betrekken.
De verjaring
Voor beide vorderingen van Verzicht geldt een verjaringstermijn van 5 jaren.
De laats verschuldigde huur werd opeisbaar op 1 november 1995, terwijl de het geding inleidende dagvaarding dateert van 13 november 2000. Tussen deze tijdstippen ligt een periode van meer dan 5 jaren.
Aanspraak op betaling wegens gebrekkige oplevering is door Verzicht gemaakt bij brief van 12 oktober 1995, aangevuld bij brief van 9 november 1995, beiden gericht aan de curator. Tussen deze tijdstippen en de dagvaarding van 13 november 2000 ligt eveneens een periode van meer dan 5 jaren.
Stuiting?
De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt (artikel 3:316 BW).
De woorden "een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt" moeten worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard, welke neerkomt op een - voldoende duidelijke - waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
Een dusdanige stuitingshandeling is de rechtbank niet gebleken. De door Verzicht overgelegde correspondentie met de curator zijn bevatten telkenmale regelingsvoorstellen en nimmer een uitdrukkelijke waarschuwing in de zin als hier voren is aangegeven.
Een beroep op een verjaringstermijn kan in uitzonderlijke gevallen buiten toepassing blijven omdat er sprake is van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:2 lid 2 BW.
Een dergelijk uitzonderlijk geval is niet het Door Verzicht gestelde dat partijen met elkaar in onderhandelingen waren omtrent een mogelijke regeling. Verzicht had haar belangen ook in dat geval veilig dienen te stellen door een stuitingshandeling
Het beroep op verjaring dien dan ook gehonoreerd te worden.
Slotsom
Nu het beroep op verjaring gehonoreerd kan worden zal de rechtbank zich niet onbevoegd achten doch de vordering zelve afdoen.
De vordering van Verzicht dient te worden afgewezen.
Verzicht dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding veroordeeld te worden.
wijst af de vordering van Verzicht;
veroordeelt Verzicht in de kosten van dit geding aan de zijde van de curator gevallen, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op ƒ 2.580,-- (EUR 1.170,75) aan salaris procureur en op ƒ 400,-- (EUR 181,51) aan griffierechten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.M. Schrickx en ter openbare civiele terechtzitting van 13 december 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.