ECLI:NL:RBROE:2001:AE2687

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
14 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2001/986 WW44 V1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwvergunning en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te Roermond op 19 september 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helden, waarbij aan [vergunninghouder] op 15 mei 2001 een bouwvergunning was verleend voor de bouw van een opslagruimte. Verzoeker had op 31 augustus 2001 verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat het bouwplan niet voldeed aan het vigerende bestemmingsplan.

Tijdens de behandeling ter zitting op 14 september 2001 werd duidelijk dat de verweerder niet had gezorgd voor de medebrenging van het complete, originele bestemmingsplan, wat de integrale toetsing van het bouwplan bemoeilijkte. De president concludeerde dat, hoewel er mogelijk een spoedeisend belang aanwezig was, het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen omdat verzoeker zonder enig nadeel de beslissing in de hoofdzaak kon afwachten. De president oordeelde dat het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening niet zwaarder woog dan het belang van verweerder en vergunninghouder bij afwijzing van die voorziening.

De president heeft uiteindelijk het besluit van 15 mei 2001 geschorst, omdat het bouwplan niet voldeed aan de maximum goothoogte zoals gesteld in het bestemmingsplan. De schorsing werd niet in de tijd clausuleren, zodat deze doorloopt bij een door verweerder te nemen besluit met dezelfde strekking. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op f. 1420,- werden begroot, en diende verweerder het door verzoeker gestorte griffierecht volledig te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de president van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr. : 2001/986 WW44 V1
Inzake : [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helden, te Helden, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het besluit van verweerder d.d. 15 mei 2001,
kenmerk: registratie no. 2000/0362.
Datum van behandeling ter zitting: 14 september 2001
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 15 mei 2001 is aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor de bouw van een opslagruimte te [woonplaats]. Tegen dat besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 25 juni 2001. Tevens is bij verzoekschrift van 31 augustus 2001 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is [vergunninghouder] voornoemd (hierna: vergunninghouder) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in afschrift aan de overige partijen gezonden.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 14 september 2001. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. Haak van ARAG-Rechtsbijstand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.M. Janssen bc. Vergunninghouder is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN.
Bij bouwaanvraag van 16 maart 2001 heeft vergunninghouder vergunning gevraagd voor het veranderen/vergroten van een bedrijfsruimte aan de [adres] te [woonplaats]. De uitbreiding heeft een bruto-vloeroppervlakte van 345 m2 en een bruto-inhoud van 2223 m3. Bij besluit van 15 mei 2001 is de bouwvergunning verleend. Bij bezwaarschrift van 15 mei 2001 is daar bezwaar tegen gemaakt, aangevuld bij brieven van 13 juli 2001, 27 juli 2001 en 10 augustus 2001. Voorts is op 31 augustus 2001 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de president aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder en met name vergunninghouder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de president over het geschil in de hoofdzaak.
De president concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
Thans zal dan ook worden toegekomen aan een voorlopig oordeel over de hoofdzaak.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan, en dat ook overigens geen der weigeringsgronden van artikel 44 Woningwet aan de orde zijn, zodat de bouwvergunning verleend moest worden.
Ter terechtzitting is getracht na te gaan of het bouwplan inderdaad niet in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Dit is bij een poging gebleven omdat van verweerders kant niet was zorg gedragen voor medebrenging van het complete, originele exemplaar van het vigerende bestemmingsplan en bijbehorende plankaart en Bedrijvenstaat. Evenwel is ter terechtzitting afgesproken dat daaraan alsnog zou worden voldaan door toezending ervan naar de rechtbank, waarna de president mede op basis van die gegevens uitspraak zou doen zonder nadere terechtzitting.
Op 17 september 2001 zijn bij deze rechtbank enige stukken ontvangen. Daaronder bevond zich echter niet het complete, originele bestemmingsplan, zodat ook op basis van die stukken geen integrale toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan heeft kunnen plaatsvinden. Uit het zich onder die stukken wel bevindende artikel 1.02, aanhef en sub 2, waarin is omschreven op welke wijze de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten, blijkt wel aanstonds dat het bouwplan niet voldoet aan de in artikel 2.25, lid 3. A aanhef en sub 2 gestelde maximum goothoogte van 6.00 m. Dat voor die afwijking -mogelijk- binnenplanse vrijstellng zou kunnen worden verleend, doet daar niet aan af, nu deze niet (kenbaar) is verleend. Gelet op deze strijdigheid, alsmede in aanmerking genomen dat -als gezegd- de voorhanden gedingstukken het thans niet mogelijk maken integraal te beoordelen of het bouwplan voldoet aan het vigerende bestemmingsplan (zo is -bijvoorbeeld- niet na te gaan of de door vergunninghouder met het bouwplan beoogde activiteiten vallen onder de bestemming "Ambachtelijke en verzorgende bedrijven" en of het bouwplan is gelegen binnen een -eventueel- bouwvlak dan wel of de bouwgrens in acht wordt genomen) acht de president termen aanwezig om het aangevochten besluit te schorsen. De president zal deze schorsing niet in de tijd clausuleren, zodat de thans uitgesproken schorsing bij een door verweerder op bezwaar te nemen besluit met dezelfde strekking zal blijven doorlopen, een en ander -uit de aard der zaak- onverminderd het bepaalde in artikel 8:85, lid 2 van de Awb, en onverminderd de mogelijkheid van opheffing van de schorsing als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb.
De president acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
III. BESLISSING.
De president van de arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
schorst het besluit van 15 mei 2001;
veroordeelt verweerders gemeente in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op f. 1420,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand te vergoeden door verweerders gemeente;
bepaalt dat verweerders gemeente aan verzoeker het door deze gestorte griffierecht volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.A. Gruiters in tegenwoordigheid van H.J.M. Dahlmans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2001.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 19 september 2001
RG
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.