ECLI:NL:RBROE:2001:AE3902

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/910 GEMWT K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.J.A.M. Bakermans
  • W.M. Callemeijn
  • D.C.M. Bomans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift inzake bouwvergunning en planschadevergoeding

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Roermond op 22 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert. Eiseres, buur van vergunninghouder, had bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning voor het vernieuwen van een berging/paardenstal, die volgens haar in strijd met het bestemmingsplan was verleend. Het college had het bezwaarschrift van eiseres deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder en zijn echtgenote aanwezig waren tijdens de zitting, terwijl eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die onder andere stelde dat de bouwvergunning onterecht was verleend en dat er sprake was van planschade, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de bouwvergunning onherroepelijk was en dat er geen sprake was van een illegale situatie, waardoor het verzoek om bestuursdwang niet kon worden toegewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor wat betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift, omdat het college eiseres niet de gelegenheid had geboden om het verzuim te herstellen. De rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit zijn in stand gelaten, en het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het college van B&W veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op ƒ 710,=, en het griffierecht van ƒ 225,= dient door de gemeente te worden vergoed.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 00/910 GEMWT K1
Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, gevestigd te Weert, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 19 september 2000,
Datum van behandeling ter zitting: 18 april 2001
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 19 september 2000, verzonden 21 september 2000, heeft verweerder, verder ook B&W te noemen, het bezwaarschrift van eiseres tegen verweerders besluit van 8 juni 2000 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiseres, heeft tegen dat besluit beroep laten instellen.
B&W hebben de stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alsmede hun verweerschrift aan de rechtbank doen toekomen.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb heeft de rechtbank de vergunninghouder, [vergunninghouder], in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Van elk door een partij aan het dossier toegevoegd stuk is door de zorg van de griffier afschrift gezonden aan de wederpartijen.
Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 april 2001. Aldaar zijn verschenen vergunninghouder [vergunninghouder] en zijn echtgenote alsmede mw. M. Beeren als gemachtigde van verweerder.
Eiseres en haar gemachtigde zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.
2. OVERWEGINGEN.
2.1. Op diens verzoek van 24 juni 1998 verlenen B&W op 14 oktober 1998 in strijd met het ter plaatse geldende planologische regime bouwvergunning aan [vergunninghouder] tot het geheel vernieuwen van een berging/paardenstalling. De bouwaanvraag is zowel op 15 juli 1998 als 23 september 1998 gepubliceerd. Bezwaren zijn niet ingediend.
2.2. Bij schrijven aan B&W, ontvangen op 27 augustus 1999, maakt eiseres, buur van [vergunninghouder], aanspraak op planschade, omdat , zo schrijft ze, "[vergunninghouder] bezig is, mijn inziens, met ontoelaatbare bouwactiviteiten".
De raad van de gemeente Weert wijst dit verzoek om planschadevergoeding af bij besluit van 28 oktober 1999. Het daartegen gerichte bezwaarschrift wordt door de raad op 24 februari 2000 ongegrond verklaard en bij brief van 8 maart 2000 aan eiseres bekend gemaakt. In die brief erkennen B&W, dat sprake is van een onrechtmatig verleende bouwvergunning en zij nodigen eiseres uit kenbaar te maken waaruit de schade bestaat en hoe hoog het schadebedrag is, waarna B&W het verzoek zullen voorleggen aan een schadebeoordelingscommissie als ware het een verzoek om planschade.
2.3. Na opgemerkt te hebben, dat de publicaties van de bouwaanvraag misleidend waren, de bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan nooit verleend had mogen worden en het verzoek om planschade aanleiding had moeten zijn de verleende bouwvergunning nog eens nader te bezien, verzoekt eiseresses gemachtigde:
1. de bouwvergunning in te trekken op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Woningwet (Ww);
2. de reeds begonnen bouw onmiddellijk stil te leggen;
3. de afbraak van het reeds gebouwde te bevelen;
4. vergoeding van de door de onrechtmatig verleende bouwvergunning veroorzaakte schade.
2.4. In hun besluit van 8 juni 2000 wijzen B&W de verzoeken 1, 2 en 3 af, omdat:
ad 1. er geen sprake van is, dat de vergunning is verleend tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave; van nalatigheid van de zijde van vergunninghouder is in deze geen sprake;
ad 2 en 3. stillegging van bouw- en sloopwerkzaamheden op grond van artikel 100, derde lid, van de Woningwet alleen plaatsvindt in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschrift.
Bij bestuursdwang wordt uitgegaan van strijdigheid met de wet, met algemene maatregelen van bestuur dan wel provinciale of gemeentelijke verordeningen. Van dergelijke strijdigheid is hier geen sprake, omdat er een onherroepelijke bouwvergunning ligt op basis waarvan gebouwd mag worden. Tegen die bouwvergunning heeft eiseres geen bezwaar en beroep ingesteld.
Het verzoek om schadevergoeding wordt aangehouden in afwachting van de reactie van de verzekeringsmaatschappij van verweerder. Op het aanbod in de brief van 8 maart 2000 (zie 2.2.) is geen inhoudelijke reactie gevolgd.
2.5. In zijn op 16 juni 2000 door verweerder ontvangen bezwaarschrift voert de gemachtigde van eiseres de volgende grieven aan:
1. de vergunning is verleend voor het geheel vernieuwen van de bestaande berging/paardenstal. Dat betekent, dat op de plaats van de oude berging/paardenstal de nieuwe moest worden opgericht. De nieuwe berging/paardenstal is op een geheel andere plaats opgericht.
In de aanvraag is sprake van onjuiste of onvolledige opgave, omdat op de bouwtekening de bestaande berging niet is aangegeven.
De nieuwe berging/paardenstal is een illegaal bouwwerk, omdat het hier niet gaat om vernieuwen van de reeds bestaande berging/paardenstal.
2. Het "onmogelijke" verzoek om planschade had B&W ertoe moeten brengen bij eiseres te informeren naar wat haar voor ogen stond.
Eiseres concludeert tot vernietiging en uitvoering alsnog van het verzochte.
2.6. Tijdens de op 16 augustus 2000 gehouden hoorzitting benadrukt de gemachtigde van eiseres, dat de nieuwe berging paardenstal op de plaats van de oude opgericht had moeten worden. Bovendien moet een ten onrechte verleende bouwvergunning ingetrokken kunnen worden.
2.7. B&W besluiten op 19 september 2000 als volgt op het bezwaarschrift.
1. Aangezien er geen bezwaren zijn geuit tegen de weigering om bestuursdwang toe te passen, is het bezwaarschrift op dit punt niet gemotiveerd en derhalve niet-ontvankelijk.
2a. Ten aanzien van de weigering de bouwvergunning in te trekken wijzen B&W erop, dat de opsomming in artikel 59 Ww limitatief is.
Intrekking, omdat de bouwvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend, is dan ook niet mogelijk.
B&W stellen verder, dat zij door de vergunningaanvrager niet zijn misleid, omdat in de brief van 24 juni 1998 bij de bouwaanvrage is vermeld, dat de bestaande berging/paardenstal zal worden afgebroken na het bouwen van de nieuwe. Op de bouwtekening is de plaats van de nieuwe berging/paardenstal duidelijk aangegeven.
2b. Het verzoek om planschade is na telefonisch contact tussen eiseres en verweerder op 15 juli 1999 neergelegd in een op 27 augustus 2000 ontvangen brief. Het verzoek is gebaseerd op ontoelaatbare bouwactiviteiten en het ontbreken van een hinderwetvergunning. Dat er geen sprake is van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is geen reden om te onderzoeken of de aanvrager misschien iets anders heeft beoogd te vragen.
Op deze beide onderdelen is het bezwaarschrift ongegrond.
2.8. In zijn beroepschrift herhaalt de gemachtigde van eiseres de eerder betrokken stellingen. Met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring is de gemachtigde van oordeel, dat het op de weg van verweerder had gelegen om hem naar zijn bezwaren tegen de weigering om bestuursdwang toe te passen te vragen. Hij concludeert tot vernietiging van het aangevallen besluit met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding en met vergoeding door verweerder van het betaalde griffierecht.
2.9. Ook B&W herhalen in hun verweerschrift hun eerder ingenomen standpunt en concluderen tot deels niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en voor het overige tot ongegrondverklaring.
Het oordeel van de rechtbank
2.10. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring treft doel. De rechtbank verwijst hierbij naar het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb, dat luidt: "Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn". Ten onrechte hebben B&W eiseres daartoe niet de gelegenheid geboden.
Dat betekent, dat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging gereed ligt. De rechtbank zal echter de rechtsgevolgen in stand laten, omdat B&W niet anders kunnen beslissen dan het bezwaar ongegrond verklaren, omdat zij geen bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang in deze hebben, aangezien er geen sprake is van een illegale situatie. De bouwvergunning op basis waarvan gebouwd is, is immers onherroepelijk.
Ter informatie van verweerder moge dienen, dat niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 6:6 van de Awb eerst aan de orde komt, indien het bestuursorgaan een termijn voor herstel van het verzuim heeft gesteld en deze termijn ongebruikt is verstreken.
2.11. Wat die bouwvergunning betreft staat dus niet alleen vast, dat die onherroepelijk is, maar ook dat die vanwege strijd met het bestemmingsplan ten onrechte is verleend.
Het beroep van eiseres op het eerste lid onder a van artikel 59 Ww heeft verweerder op juiste gronden verworpen. Artikel 59 Ww geeft een limitatieve opsomming van de intrekkingsmogelijkheden en van de hier in aanmerking komende grond "onjuiste of onvolledige opgave" is geen sprake. Verweerder wist, dat de nieuw te bouwen berging/paardenstal niet op de plaats van de oude zou worden opgericht. Dat bleek immers uit de begeleidende brief en de bij de aanvraag behorende bouwtekening.
Dat had eiseres ook geweten, indien zij zich de moeite had getroost de gepubliceerde aanvraag om bouwvergunning voor het geheel vernieuwen van een berging/paardenstal te gaan bekijken.
De ter inzagelegging strekt er immers toe derden de gelegenheid te bieden kennis te nemen van de volledige aanvrage en vervolgens naar bevind van zaken al dan niet te handelen.
Met de publicatie van de aanvraag zoals die in het onderhavige geval is geschied, heeft verweerder voldaan aan de in artikel 41 van de Ww voorgeschreven publicatieplicht.
Uit de publicatie was volstrekt duidelijk, dat [vergunninghouder] de bestaande berging/paardenstal geheel wilde vernieuwen. Indien men meer informatie wenste, kon iedereen, dus ook eiseres, die verkrijgen door de bouwaanvraag in te zien. Dan had eiseres gezien, dat de nieuw te bouwen berging/paardenstal tegen de gemeenschappelijke erfafscheiding zou worden opgericht en had zij daartegen bezwaar kunnen maken. Uit de stukken is duidelijk geworden, dat in geval van bezwaar B&W de bouwvergunning niet zouden hebben verleend. Door geen kennis te nemen van de gepubliceerde bouwaanvraag heeft eiseres zichzelf buiten spel gemanoevreerd. Ook het bijna een jaar later vragen om planschadevergoeding en, als dan blijkt dat dat verzoek tot mislukken gedoemd is, het omgezet willen zien in een verzoek tot intrekking van de bouwvergunning, kan eiseres niet baten. Er is immers tevoren met verweerder telefonisch contact geweest en er is een hoorzitting gehouden. Daarbij is niet gebleken, dat eiseres iets anders beoogde dan gebruik te willen maken van de planschaderegeling "wegens ontoelaatbare bouwactiviteiten en het ontbreken van een hinderwetvergunning".
2.12. De gemachtigde van eiseres heeft nog gesteld, dat een onrechtmatig verleende bouwvergunning ingetrokken moet kunnen worden. Daarin kan de rechtbank deze gemachtigde niet volgen.
Zodra de bouwvergunning onherroepelijk is, brengt het rechtszekerheidsbeginsel mee, dat de vergunninghouder in principe van de bouwvergunning gebruik moet kunnen maken. Indien blijkt, dat de bouwvergunning ten onrechte is verleend, verzetten de rechtszekerheid en het belang van de vergunninghouder zich in beginsel tegen ongedaanmaking van de vergunning en het op grond daarvan gebouwde. De onrechtmatigheid lost zich dan op in schadevergoeding. In dit licht bezien is het merkwaardig, dat eiseres niet is ingegaan op het aanbod van B&W in hun brief van 8 maart 2000. In die brief erkennen B&W immers de onrechtmatigheid van de bouwvergunningverlening. Dat behoeft in rechte niet meer te worden vastgesteld, zoals de gemachtigde van eiseres wil; dat staat namelijk al vast. Uit de opmerkingen van verweerders gemachtigde ter zitting heeft de rechtbank begrepen, dat na deze uitspraak verweerder de besluitvorming zal starten op het verzoek van eiseres om schadevergoeding.
Met betrekking tot die onrechtmatige bouwvergunningverlening heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd verklaard, dat het bestendige praktijk bij de gemeente Weert was/is om bouwvergunningen in strijd met het bestemmingsplan te verlenen, indien tegen de bouwaanvrage geen bezwaren waren/zijn ingediend. Aan deze -uiterst bedenkelijke- praktijk zou de Inspecteur voor de ruimtelijke ordening, aldus voornoemde gemachtigde, inmiddels een einde gemaakt hebben. Deze ernstige vorm van normvervaging bij een gemeente verontrust de rechtbank zeer en baart haar grote zorgen.
2.13. Het beroep van eiseres ligt gereed voor gegrondverklaring ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring en is voor het overige ongegrond.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 1 punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. BESLISSING.
De Arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard;
bepaalt, dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op ƒ 710,= (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door verweerders gemeente;
bepaalt dat verweerders gemeente aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ad ƒ 225,= volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. E.J.A.M. Bakermans (voorzitter), W.M. Callemeijn en D.C.M. Bomans, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:
KS
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.