Uitspraak: 7 februari 2002.
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
De besloten vennootschap DOLS ACCOUNTANCY B.V.,
gevestigd te Valkenburg a/d Geul,
De besloten vennootschap SAVELKOUL B.V.,
gevestigd te Grevenbicht,
De besloten vennootschap BISSCHOF B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
[eiser],
wonende te [woonplaats],
De besloten vennootschap VENMANS B.V.,
gevestigd te Tilburg,
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MOBEL HOLDING B.V.,
gevestigd te Susteren,
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WALTMANS B.V.,
gevestigd te Beek,
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN MOURIK B.V.,
gevestigd te Vlijmen,
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN DIJK B.V.,
gevestigd te De Mortel,
[eiser],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. O.J.H.M. van Eijndhoven;
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ACCOUNTANTSKANTOOR LEMMENS B.V.,
gevestigd te 6104 BH Koningsbosch, Prinsenbaan 12,
procureur mr. J.A. Wolter,
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BEEKMANS B.V.,
gevestigd te 5051 BA Goirle, Wermenbossestraat,
procureur mr. R.A.J. Delescen.
1. Het verloop van de procedure
In conventie en in reconventie
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 14 juli 2000 en de akte houdende rectificatie van 27 juli 2000;
- de conclusie van eis met 9 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie van gedaagde sub 1, tevens conclusie van eis in reconventie, met 2 producties;
- de conclusie van antwoord tot referte van gedaagde sub 2;
- de conclusie van re-pliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met 6 producties;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, met 5 producties;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
In conventie en in reconventie
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende (gemotiveerd) weersproken dan wel genoegzaam blijkend uit de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde stukken, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd:
Gedaagde sub1 in conventie en eiseres in reconventie, (verder ook: Lemmens BV) heeft tot 1 januari 1999 met eisers sub 1 a t/m 1d en Beekmans BV onder de naam : [namen] Registeraccountants (verder ook:de maatschap ZGL) een maatschap van registeraccountants gevormd. Eisers in conventie en gedaagden in reconventie sub 2a t/m 2f vormen een maatschap van belastingadviseurs onder de naam : [namen] Belastingadviseurs (verder ook: de maatschap RBR).
De beide maatschappen fungeren als één maatschap en hebben, laatstelijk vastgelegd in 1992, een potovereenkomst gesloten.
Per 1 januari 1999 is Lemmens BV uit de maatschap ZGL getreden. Tussen de beide maatschappen en Lemmens BV is een geschil ontstaan over de hoogte van de aan Lemmens BV toekomende uittreedsom.
Overeenkomstig de geschillenclausule van de beide maatschappen heeft een deskundigencommissie van drie over het geschil op 13 december 1999 bindend geadviseerd.
Gedaagde sub 2 in conventie, Drs. E. Beekmans BV, heeft in de bindendadvies procedure geen eigen standpunt ingenomen en heeft zich in het onderhavige geschil gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3. In conventie en in reconventie
De stellingen en de vordering van eisers in conventie
Eisers in conventie hebben gevorderd het bindend advies van 13 december 1999 te vernietigen en de aan Lemmens BV op grond van artikel 14 van het maatschapcontract toekomende uittreedsom te bepalen op fl 1.033.000,00, kosten rech-tens, althans voor wat betreft gedaagde sub 1.
Eisers hebben daartoe gesteld dat de inhoud van het bindend advies in verband met de inhoud in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Gedaagden in reconventie hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkver-klaring van Lemmens BV in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen, kosten rech-tens.
Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing verwijst de rechtbank naar de processtukken.
De stellingen en de vordering van Lemmens BV
Lemmens BV heeft in conventie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverkla-ring van eisers in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen, kosten rech-tens.
Lemmens BV heeft daartoe gesteld dat de stellingen van eisers niet tot de conclusie kunnen leiden dat het bindend advies van 13 december 1999 zou kunnen worden vernietigd.
In reconventie heeft Lemmens BV gevorderd dat het bindend advies van 13 december 1999 bij vonnis zal worden vernietigd en dat de aan eiseres toekomende uittreedsom zal worden bepaald op fl 2.589.565,00 althans op fl 2.100.000,00, althans bij het bepalen van de uittreedsom mede in aanmerking te nemen de post stille reserves ad fl 150.000,00, de bedragen telkens te vermeerderen met de overeengekomen rente overeenkomstig het maatschapcontract, kosten rechtens.
Ook hier verwijst de rechtbank voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing naar de processtukken.
4. Het oordeel van de rechtbank
In conventie en in reconventie
De beslissing, welke door middel van een bindend advies is gegeven, is een beslissing zoals bedoeld in artikel 7:900 lid 2 BW.
Een dergelijke beslissing is op grond van artikel 7:904 eerste lid BW vernietigbaar indien gebondenheid aan deze beslissing, in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de concrete omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Vernietiging van een dergelijke beslissing kan alleen dan plaats vinden indien, rekening houdende met alle relevante omstandigheden van het geval, geoordeeld zou moeten worden dat deskundigen in redelijkheid niet de gewraakte beslissing hadden kunnen komen of dat aan de wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat de beslissing op die gronden niet instand kan blijven. Voor de rechter is hier niet meer dan een marginale toetsingsruimte weggelegd.
Anders gezegd, niet elk gebrek aan de beslissing of elk gevoel van onvrede over de beslissing bij een der partijen, kan een grond voor vernietiging opleveren. Er dient evident iets ernstigs mis te zijn met de beslissing. De onderhavige procedure is naar zijn aard geen hoger beroep van de bindend adviesprocedure.
Partijen hebben in het onderhavige geval niet gesteld dat er gebreken kleven aan de wijze van totstandkoming van de beslissing, zodat uitsluitend ter beoordeling openstaat de vraag of de beslissing naar de inhoud voor vernietiging in aanmerking komt.
Rekening houdende met het hiervoor ter zake opgemerkte zal de rechtbank de wederzijdse vorderingen tot vernietiging van de beslissing onderzoeken.
In conventie en reconventie
In de bindend adviesprocedure stond de vraag centraal of de aan Lemmens BV toekomende uittreedsom moest worden berekend aan de hand van de formule zoals deze bij besluit van 4 november 1992 in een gecombineerde vergadering van beide maatschappen is vastgesteld ter uitvoering van het bepaalde in artikel 14 van de maatschapovereenkomsten van november 1992 en welke besluit erop neer komt dat -jaarlijks bij het vaststellen van de jaarstukken- de waarde van de goodwill en stille reserves wordt bepaald volgens de formule : 50 % van de omzet gedeeld door het aantal maatschapsleden.
Adviseurs stellen vast dat vanaf november 1992 tot en met juni 1997 de formule de grondslag is geweest voor de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van de bedragen voor goodwill en stille reserves en dat er geen besluit in de maatschappen is genomen deze formule te wijzigen. Dit leidt tot het oordeel van adviseurs in punt 35 van hun bindend advies, dat bij het vaststellen van de aan Lemmens BV bij haar uittreding toekomende vergoeding ter zake goodwill en stille reserves de formule als vastgesteld bij besluit van 4 november 1992, in beginsel tot uitgangspunt dient te worden genomen.
Adviseurs voegen daaraan toe dat dit slechts anders kan zijn indien toepassing van de tussen partijen als gevolg van het onderhavige besluit geldende regel naar maatsstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede gelet op hetgeen heden ten dage op dit punt gebruikelijk is in de accountancywereld.
In punt 44 van hun beslissing betrekken adviseurs artikel 3:196 BW bij de beantwoording van de vraag of onverkorte toepassing van de formule, zoals vastgesteld bij besluit van 4 november 1992, bij het vaststellen van de aan Lemmens BV toekomende uittreedvergoeding voor goodwill en stille reserves, leidt tot een resultaat dat in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
In artikel 3:196 BW lid 1 wordt als vernietigingsgrond, naast de algemene gronden voor vernietiging, ook als grond bepaald dat de verdeling vernietigbaar is indien een der deelgenoten gedwaald heeft over de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
Adviseurs stellen vast dat artikel 3:196 BW in het onderhavige geschil directe toepassing mist nu niet gesteld kan worden dat Lemmens omtrent de waarde heeft gedwaald, nu hij in de jaren 1992 tot en met 1997 heeft ingestemd met de uitkomst van de formule van 4 november 1992 en steeds als voorzitter van de maatschap met een daartoe strekkend voorstel is gekomen.
Wel trekken adviseurs uit artikel 3:196 BW de conclusie dat de wetgever voor het "openbreken" van een overeenkomst als de verdeling van een deelgenootschap de grens legt bij het voor meer of minder dan een vierde gedeelte benadeeld zijn.
In punt 45 van hun beslissing stellen adviseurs vast dat toepassing van de formule van 4 november 1992 er toe leidt dat de vergoeding voor goodwill en stille reserves 39,9 % van de werkelijke waarde bedraagt, zoals die door een toetreder in datzelfde jaar zou moeten worden betaald. Zij stellen tevens vast dat de werkelijke marktwaarde van de maatschap, en derhalve het goodwillaandeel van Lemmens BV, aanzienlijk hoger is door investeringen van de maatschap ZGL, waaraan ook Lemmens heeft bijgedragen. Om die redenen zijn adviseurs dan ook van mening, mede met inachtneming van de achterliggende gedachte van artikel 3:196 BW, dat onverkorte toepassing van de formule van 4 november 1992 bij het vaststellen van de aan Lemmens BV met betrekking tot zijn uittreding toekomende vergoeding voor goodwill en stille reserves zou leiden tot een resultaat dat in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Adviseurs stellen vast dat :
daar waar de formule leidt tot een intreedsom of een uittreedsom die meer van 25 % van de werkelijke waarde afwijkt wordt de grens van hetgeen redelijk en billijk is overschreden.
Adviseurs vervolgen in punt 46 van hun beslissing dat, nu adviseurs van mening zijn dat de aan Lemmens BV toe te kennen vergoeding voor goodwill niet voor meer dan een vierde mag afwijken van hetgeen door een intreder voor goodwill wordt betaald, zij aansluiting hebben gezocht bij de in 1997 door de laatste toetreder betaalde vergoeding voor goodwill die destijds is vastgesteld op fl 1.950.000,00.
Aldus komt aan Lemmens BV derhalve een bedrag toe van fl 1.1462.500,00 te vermeerderen met de overeengekomen rente als bedoeld in artikel 14 lid 5 van de maatschapovereenkomst.
Eisers in conventie hebben tegen de beslissing van het bindend advies in hoofdzaak drie bezwaren aangevoerd (pt. 15 t/, 17 van de conclusie van eis in conventie).
De rechtbank zal bij haar toets of de beslissing van bindend adviseurs in stand kan blijven deze bezwaren behandelen.
De rechtbank merkt vooreerst op dat adviseurs niet volledig consequent zijn in het toe passen van het toetsingscriterium. Het ene moment wordt getoetst aan het criterium: een resultaat dat in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld in punt 44 en 45 van de beslissing, terwijl adviseurs in hun oordeel, zoals gegeven in punt 35 het criterium, dat toepassing van de formule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn hanteren.
Nar het oordeel van de rechtbank is het criterium zoals gehanteerd in pt 35 van de beslissing de juiste maatstaf
Adviseurs zoeken bij het beantwoorden van de vraag of onverkorte toepassing van de formule van 4 november 1992 bij de bepaling van de uittreedsom voor Lemmens BV per 1 januari 1998 leidt tot een resultaat dat gemeten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, aansluiting bij het bepaalde in artikel 3:196 BW.
In artikel 3:189 BW is bepaald dat titel 7 van Boek 3 onder meer niet van toepassing is op niet ontbonden maatschappen. Rechtstreekse toepassing van artikel 3:196 BW op het onderhavige geschil komt alleen al daarom niet in aanmerking.
Daarnaast bevat artikel 3:196 BW een bijzondere dwalingregeling voor een deelgenoot.
Zoals adviseurs terecht opmerken is er geen sprake van dwaling aan de zijde van Lemmens BV.
Naar het oordeel van de rechtbank leent artikel 3:196BW zich niet voor toepassing op het geschil waarover adviseurs dienen te beslissen, ook niet bij wijze van analogie.
Adviseurs ontlenen aan artikel 3:196 BW een grens welke de wetgever heeft gelegd, ingeval van benadeling op grond van dwaling bij de verdeling van een deelgenootschap. Deze grens is in hun visie 25 %.
Opvolgend hanteren adviseurs deze 25 % grens in het concrete geval aan de hand waarvan beoordeeld wordt of de toepassing van de formule van 4 november 1992 leidt tot een uittreedsom die meer dan 25 % afwijkt van de werkelijke waarde. Doordat adviseurs constateren dat zulks het geval is, oordelen ze op grond daarvan dat de grens van wat redelijk en billijk is overschreden is. Op basis van deze conclusie wordt de afwijking van de vergoeding voor goodwill, toe te kennen aan Lemmens BV getoetst aan de inbreng voor goodwill voor een intreder, welke in 1997 is ingetreden, waarbij de onderlinge afwijking van deze twee bedragen niet meer dan 25 % mag bedragen. Tot slot bepalen adviseurs hierop voortbouwend dat de aan Lemmens BV toekomende vergoeding 75 % van de door de laatste intreder in 1997 betaalde goodwill.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze redenering van adviseurs, welke redenering het hart van de gegeven beslissing vormt, onbegrijpelijk en feitelijk een cirkelredenering.
De 25 % grens van artikel 3:196 BW is een ondergrens, beneden welke de deelgenoot die gedwaald heeft over de waarde van de te verdelen goederen, zo hij door deze dwaling is benadeeld, toch geen vorderingsrecht tot vernietiging van de verdeling toekomt. Deze ondergrens voor een vorderingsrecht zegt niets over de waarde van de benadeling, anders dan dat deze tenminste een vierde dient te zijn, en derhalve ook niets werkelijke verhouding tussen zijn benadeling -en dus niet de waarde van zijn inmiddels verkregen aandeel en de waarde waarop hij na eventuele vernietiging recht heeft. Deze verhouding zou in voorkomend geval kunnen liggen tussen 25 % en 100 %.
Arbiters hebben met hun beslissing, de waarde van de aan Lemmens BV toekomende vergoeding voor goodwill te berekenen op de wijze zoals zij gedaan hebben, de tussen partijen overeengekomen en gedurende een ruim aantal jaren in de praktijk gebrachte formule vervangen door een niet-objectieve, willekeurige berekeningswijze.
Een dergelijke beslissing dient ook bij terughoudende toetsing, gemeten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, als onaanvaardbaar te worden beoordeeld.
Het bindend advies kan derhalve niet in stand blijven.
Lemmens VB heeft gesteld dat de wijze waarop adviseurs de waarde van de haar toekomende vergoeding hebben berekend in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Onder verwijzing naar het procesdossier van de bindend adviesprocedure, stelt Lemmens BV een geheel andere berekeningswijze voor dan de formule van 4 november 1992. Lemmens BV stelt daarbij dat haar berekeningswijze in de wereld van de accountancy geen ongebruikelijke is en is van oordeel dat deze daarom toegepast dient te worden.
Adviseurs stellen vast dat de formule van 4 november 1992 geen gebruikelijke is. Anderzijds stellen adviseurs vast, deels gebaseerd op eigen wetenschap, dat in de accountancy wereld zoveel verschillende regels in zwang zijn ten aanzien van de vaststelling van de waarde van goodwill en stille reserves en de vergoeding daarvan bij uittreding, dat niet van één bestendig gebruik kan worden gesproken en wijzen daarmede de vordering van Lemmens BV af.
Dit oordeel van adviseurs is niet onjuist , zodat op de door Lemmens BV aangevoerde grond de beslissing niet voor vernietiging in aanmerking komt.
Dat de beslissing toch vernietigd dient te worden is in conventie reeds aangegeven.
In conventie en reconventie
Nu vast staat dat de beslissing van bindend adviseurs niet in stand kan blijven, dient nog beslist te worden welke berekeningsgrondslag voor de bepaling van de waarde van de uittreedsom voor Lemmens BV gehanteerd dient te worden.
Eisers in conventie hebben het standpunt ingenomen dat de formule van 4 november 1992 hiervoor de grondslag dient te vormen.
Lemmens BV heeft in de bindend adviesprocedure in de bijlage 5 bij haar memorie van eis een alternatieve berekeningswijze opgevoerd en gesteld dat deze berekeningswijze geen ongebruikelijke is.
Adviseurs hebben vast gesteld dat er in de wereld van de accountancy een grote verscheidenheid aan regels is aan de hand waarvan de waarde van goodwill, stille reserves en de vergoeding daarvan bij uittreding wordt berekend, maar dat de door partijen gehanteerde berekeningswijze, de formule van 4 november 1992, niet zeer gebruikelijk is.
Anderzijds hebben adviseurs vastgesteld dat deze formule als door hen vastgesteld partijen in beginsel bindt.
Ook dit oordeel is niet onjuist.
Hierbij moet in het oog gehouden worden dat partijen welke een maatschapovereenkomst aangaan, hierbij een zeer grote mate van vrijheid toekomt op welhaast elk onderdeel van de overeenkomst, met inbegrip van de keuze voor de wijze waarop bepaalde geschillen opgelost dienen te worden.
De vordering van Lemmens BV is door adviseurs niet gehonoreerd, mede op grond van het oordeel dat Lemmens BV in maatschappelijk verband eerder de door haar thans voorgestane of een gelijksoortige wijze van berekening van de waarde van goodwill en stille reserves aan de maten heeft voorgelegd en deze volgens de in de maatschap geldende regels het voorstel van Lemmens BV hebben afgewezen, zodat de formule van 4 november 1992 in de maatschap gelding bleef houden.
Dat adviseurs opvolgend op andere gronden tot een afwijking van de formule van 4 november 1992 zijn gekomen, is hiervoor in conventie reeds als onjuist en vernietigbaar beoordeeld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen redenen zijn om de aan Lemmens BV toekomende vergoeding te berekenen op een andere wijze dan in de formule van 4 november 1992 is vastgesteld.
Nu beide partijen terecht de vernietiging van het bindend advies hebben gevorderd, zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
De rechtbank zal aldus beslissen.
In conventie en in reconventie
vernietigt het tussen partijen gewezen bindend advies van 13 december 1999;
bepaalt de aan Accountantskantoor Lemmens BV op grond van artikel 14 van het maatschapcontract toekomende uittreedsom op fl 1.033.000,00 te vermeerderen met de overeengekomen rente;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van deze procedure zo dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.R. Soutendijk en ter openbare civiele te-recht-zitting van 7 februari 2002 uitgespro-ken in tegenwoordig-heid van de griffier.