ECLI:NL:RBROE:2002:AE1644

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
45404 / HA ZA 01-532
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en tegenvordering in het kader van een co-productieovereenkomst

Op 18 april 2002 heeft de Rechtbank Roermond uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen de vennootschap onder firma P.J.P. A.V. STUDIO'S (hierna: PJP) en Stichting HALL OF SCIENCE (hierna: de Stichting). PJP vorderde betaling van facturen die verband hielden met een overeenkomst voor de productie van een populair wetenschappelijk programma, waarin de Stichting als co-producent zou optreden. PJP stelde dat de facturen verschuldigd waren op basis van de tussen partijen bestaande overeenkomst, die onder andere de productie van afleveringen van het programma 'Kinjerkraom' regelde. De Stichting verweerde zich tegen de vordering en stelde dat zij niet verplicht was de facturen te betalen, omdat PJP tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de Stichting niet als co-producent op de aftiteling te vermelden.

In reconventie vorderde de Stichting een bedrag van f 169.910,- van PJP, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, en stelde dat de overeenkomst was ontbonden vanwege de tekortkomingen van PJP. De rechtbank oordeelde dat PJP inderdaad toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, wat de Stichting het recht gaf om de overeenkomst te ontbinden. De rechtbank wees de vordering van PJP tot betaling van de facturen gedeeltelijk toe, maar compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De rechtbank concludeerde dat de Stichting een bedrag van € 2861,99 aan PJP moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op de openbare civiele terechtzitting.

Uitspraak

Uitspraak: 18 april 2002.
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie:
De vennootschap onder firma P.J.P. A.V. STUDIO'S,
gevestigd te Kessel,
procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen;
tegen:
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie:
Stichting STICHTING HALL OF SCIENCE,
gevestigd te 5916 PJ Venlo, Noorderpoort 21,
procureur mr. R.A.J.C. Huijs.
Partijen worden aangeduid als:
eiseres in conventie: PJP;
gedaagde in conventie: de Stichting.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van eis met bijlagen / akte inbreng bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen;
- het vonnis van deze rechtbank van 18 oktober 2001;
- het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2002.
2. Vaststaande feiten in conventie en in reconventie
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
-Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen, neergelegd in een schriftelijke overeenkomst d.d. 18 februari 2000.
-In deze overeenkomst is geregeld dat twee wekelijks in de weekendeditie van het programma "Kinjerkraom" een populair wetenschappelijk programma-onderdeel wordt opgenomen, waarvoor de Stichting optreedt als co-producent en financier.
-De overeenkomst is gesloten voor een periode van twee jaar. Jaarlijks zouden er 26 nieuwe afleveringen worden geproduceerd en opgenomen in "Kinjerkraom".
-Voorts staat in de overeenkomst dat de stichting als bijdrage in de productiekosten van het programma-onderdeel f 4.200,- per veertiendaagse aflevering aan PJP betaald. Partijen zijn later overeengekomen dat dit f 5300,- zal zijn.
- Tevens is opgenomen dat de stichting als co-producent op de algemene eindaftiteling van de weekendeditie van het programma " Kinderkraom" zal worden vermeld.
3. Vordering en stellingen van PJP in conventie
PJP vordert de stichting te veroordelen tot betaling van een viertal facturen, te weten,
-factuur 1098 van 22-08-2000;
-factuur 1114 van 27-11-2000;
-factuur 1119 van 31-12-2000;
-factuur 0002 van 01-01-2001,
vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
PJP stelt dat de facturen verschuldigd zijn op grond van de tussen partijen bestaande overeenkomst. Het betreffen de kosten van drie proefopnamen en voorts drie uitzendingen, waarvan er twee nog niet zijn uitgezonden.
4. Verweer van de stichting in conventie
De stichting concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van PJP in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
De stichting betwist factuurbedragen verschuldigd te zijn voor niet uitgezonden opnames en de proefopnames. Voorts zijn de eerste vier afleveringen niet correct uitgezonden, aangezien de stichting daarbij niet als co-producent is opgenomen. De stichting stelt voorts een tegenvordering te hebben op PJP en uit dien hoofde de factuur niet te willen betalen.
5. Vordering en stellingen van de stichting in reconventie
De stichting vordert PJP te veroordelen tot betaling van een bedrag van f 169.910,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
De stichting stelt daartoe het volgende.
Voor de eerste vier afleveringen heeft de stichting aan PJP een bedrag van f 5300,- per aflevering betaald, terwijl de stichting niet als co-producent op de aftiteling is vermeld. De overeenkomst is door de stichting op grond van deze toerekenbare tekortkoming aan de zijde van PJP ontbonden en de stichting vordert de reeds betaalde bedragen als onverschuldigd terug.
Voorts vordert de stichting f 60.000,- voor door haar gemaakte kosten en gedane investeringen terug.
Tenslotte vordert de stichting nog een bedrag van f 85.000,- voor misgelopen subsidies en sponsering terug.
6. Het verweer van PJP in reconventie
PJP betwist dat het mislopen van subsidie aan haar te wijten is. PJP stelt zich op het standpunt dat de stichting niet heeft gepresteerd, zoals van een co-producent kon worden verwacht.
7. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
7.1 Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst blijkt dat het de bedoeling van partijen was dat de stichting als financier en co-producent zou optreden voor een programmaonderdeel met een wetenschappelijke inslag voor een kinderprogramma.
Naar aanleiding van de eerste drie opnamen bleek het programmaonderdeel in de uitvoering niet te voldoen aan de verwachtingen van PJP. In overleg zijn er wijzigingen doorgevoerd, zoals een andere presentatrice en een tweede cameraman, waartegenover een verhoging van de door de stichting te betalen bijdrage stond.
Vervolgens bleek PJP op eigen houtje, zonder overleg de stichting niet als co-producent op de aftiteling te hebben vermeld, omdat de stichting de titel co-producent niet zou verdienen. Daarmee heeft PJP eenzijdig een contractsbepaling genegeerd. Het doel van die contractsbepaling is -onweersproken- geweest om de stichting meer naamsbekendheid te geven, hetgeen mede aanleiding is geweest voor de stichting om als financier op te treden.
Uit deze handelswijze van PJP blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat PJP toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Deze tekortkoming is voldoende grond voor een ontbinding van de overeenkomst, nu de correcte nakoming ten aanzien van de eerste vier afleveringen blijvend onmogelijk is geworden.
De vraag is welke gevolgen de ontbinding van de overeenkomt heeft ten aanzien van de reeds nagekomen verbintenissen. In beginsel ontstaan er ongedaanmakingsverplichtingen, die indien de reeds nagekomen verbintenissen niet feitelijk ongedaan gemaakt kunnen worden worden vervangen door de waarde van de verbintenis. De beantwoording van deze vraag hangt zozeer samen met de beantwoording van de in het geding zijnde geschilpunten, dat de rechtbank de vraag aan de hand van geschilpunten zal bespreken.
7.2 Het gevorderde bedrag van f 3000,- exclusief BTW voor de proefopnamen.
Dit bedrag is in rekening gebracht voor de eerste drie opnamen die niet voor uitzending geschikt waren. De vraag is of partijen zijn overeengekomen dat dit bedrag door de stichting zou moeten worden voldaan. De tekst uit de brief van 15 juni 2000 biedt daarvoor onvoldoende duidelijkheid, met name gelet op de uitleg die de stichting aan het in die brief gestelde geeft. De vraag is dan of uit de overeenkomst volgt, dat voor proefopnamen tevens een vergoeding verschuldigd zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich mee dat er per uitgezonden aflevering zou worden gefinancierd. De tussen partijen gesloten overeenkomst ziet niet op vooraf gemaakte kosten, noch is er gesproken over kosten voor proefopnamen of opnamen die niet worden uitgezonden. Nu niet is gebleken dat er anderszins is overeengekomen, dat de kosten van de proefopnamen voor rekening van de stichting zouden komen, dient de vordering op dit punt te worden afgewezen.
7.3 De bedragen voor de afleveringen 6 en 7.
Beide partijen beroepen zich op een opschortingsrecht. De stichting ten aanzien van de betaling, PJP ten aanzien van de uitzending van de afleveringen.
Nu niet gemotiveerd weersproken is, dat de afleveringen voor uitzending gereed liggen is de rechtbank van oordeel, dat er geen grond is betaling ten aanzien van deze afleveringen op te schorten, immers in artikel 3.1 is vermeld dat de bijdrage maandelijks per vooruitbetaling dient te geschieden. Dit zou slechts dan anders zijn, indien PJP zou hebben medegedeeld, niet voornemens te zijn de afleveringen uit te zenden. Na ontbinding van de overeenkomst ligt dit naar het oordeel van de rechtbank feitelijk niet anders, nu uit het oogpunt van beperking van de schade de uitzending doorgang zou moeten vinden, na ontvangst van de betaling.
De vordering van PJP is op dit punt is toewijsbaar.
7.4 De bijdrage voor aflevering 5.
Dit betreft een correct uitgezonden aflevering. Deze kan niet meer ongedaan gemaakt worden, het bedrag van f 5300,- exclusief BTW is de reële waarde voor de uitzending. In beginsel is dit bedrag dan ook verschuldigd en de vordering op dit punt toewijsbaar.
7.5 Onverschuldigde betaling van een bedrag van f 24.910,-.
De stellingen van de stichting ten aanzien van dit punt houden in dat de bijdragen voor de eerste vier afleveringen ten onrechte zijn betaald, nu de stichting niet, zoals overeengekomen als co-producent op de aftiteling is vermeld. De in de conclusie van eis in reconventie aangevoerde grondslag van onverschuldigde betaling kan echter de vordering niet dragen, immers anders dan bij de vernietiging van een overeenkomst, werkt de ontbinding niet terug. Nu de uitzendingen reeds hebben plaatsgevonden en niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden strandt de terugvordering van de reeds betaalde bedragen op die grond. De stichting heeft echter tevens gesteld schade te hebben geleden. Het gevolg van de toerekenbare tekortkoming ten aanzien van het niet vermelden van de stichting op de titelrol is dat schadevergoeding kan worden gevorderd. In dien zin zal de rechtbank de rechtsgronden aanvullen.
Het gaat echter te ver om het volledige voor de vier afleveringen voldane bedrag als schadevergoeding toe te kennen. Per aflevering was de stichting, gelet op de, ter comparitie erkende, nader tussen partijen gemaakte afspraak een bedrag van
f 5300,- verschuldigd. De geleden schade voor het niet juist uitzenden wordt door de rechtbank begroot op f 12.455,- exclusief BTW.
7.6 Misgelopen subsidie en sponsoring.
Naar het oordeel van de rechtbank is het causaal verband tussen de gestelde toerekenbare tekortkoming en deze schadepost onvoldoende onderbouwd.
Reeds hierom dient de vordering te worden afgewezen op dit punt.
7.7 Gemaakte kosten
Ten aanzien van de gemaakte kosten en gedane investeringen is door de stichting niet gespecificeerd aangegeven welke investeringen en welke kosten het zou betreffen. Los daarvan is de rechtbank echter van oordeel, dat de kosten die voorafgaand aan de overeenkomst zijn gemaakt om de uitvoering van de overeenkomst mogelijk te maken, niet achteraf als schade kunnen worden teruggevorderd.
7.8 Conclusie
Per saldo resteert er voor de stichting een bedrag van f 6.307,00 te voldoen aan PJP. Nu er in elk geval deels tegenvorderingen van de stichting zijn toegewezen,
heeft de stichting zich terecht op een opschortingsrecht beroepen. De wettelijke rente zal derhalve worden toegewezen vanaf de datum van het vonnis.
7.9 De rechtbank zal de proceskosten compenseren in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
In conventie en reconventie:
veroordeelt de stichting om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PJP te voldoen de somma van € 2861,99 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Oelmeijer en op de openbare civiele terechtzitting van 18 april 2002 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Type: fo