ECLI:NL:RBROE:2002:AE3584

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
6 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
47236 / HA ZA 01 - 821
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.P.C.M. Bruinsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de voortzetting van een overeenkomst van opdracht tussen Lance B.V. en de Kamer van Koophandel

In deze zaak vordert Lance B.V. (hierna: Lance) de Kamer van Koophandel voor Noord- en Midden Limburg (hierna: de Kamer van Koophandel) tot betaling van een bedrag van ƒ 55.000, zijnde € 24.957,91, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht die op 4 juli 1996 is gesloten voor de duur van zes maanden, met de stelling dat deze stilzwijgend is voortgezet voor onbepaalde tijd. Lance heeft in de jaren daarna werkzaamheden verricht voor de Kamer van Koophandel, maar heeft in 2001 geen opdrachten meer ontvangen. De Kamer van Koophandel heeft de overeenkomst op 4 juli 2001 opgezegd, wat Lance betwist. Lance stelt dat er een toezegging is gedaan door mevrouw M. Janssen, hoofd Public Relations bij de Kamer van Koophandel, dat de gebruikelijke opdracht voor 2001 aan Lance zou worden verstrekt. De Kamer van Koophandel ontkent deze toezegging en stelt dat er geen overeenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten. De rechtbank oordeelt dat de samenwerking tussen partijen niet kan worden gekwalificeerd als een duurovereenkomst, maar als een reeks van afzonderlijke overeenkomsten van opdracht. De rechtbank laat Lance toe te bewijzen dat de toezegging door mevrouw Janssen is gedaan en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

Zaaknummer: 47236 / HA ZA 01-821
Uitspraak: 6 juni 2002.
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lance B.V.,
gevestigd te 5855 BM Well, St. Vitusstraat 12,
procureur mr. H.J.A. Ewalds;
tegen:
gedaagde:
Kamer van Koophandel voor Noord- en Midden Limburg,
gevestigd te 5916 PJ Venlo, Noorderpoort 21,
procureur mr. J.J.M. Oehlen.
Partijen worden aangeduid als:
eiseres : Lance;
gedaagde : de Kamer van Koophandel.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 29 oktober 2001;
- de conclusie van eis met 10 bijlagen;
- de conclusie van antwoord;
- het vonnis van deze rechtbank van 17 januari 2002;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 april 2002.
2. Vaststaande feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
Op 4 juli 1996 hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten voor de duur van 6 maanden, ingaande 1 juli 1996.
Bij deze overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat Lance door de Kamer van Koophandel zal worden ingeschakeld voor en bij de coördinatie van de Kamerkrant, de interne nieuwsbrief, het mediabeleid en de huisstijl.
Lance heeft ook in de daaropvolgende jaren, te weten 1997, 1998, 1999 en 2000, werkzaamheden verricht voor de Kamer van Koophandel, welke werkzaamheden inhielden dat Lance de vormgeving en de redactie van het regionale gedeelte van de Kamerkrant verzorgde.
In 2000 is de Kamer van Koophandel zich gaan heroriënteren op de Kamerkrant.
Lance heeft vanaf februari 2001 geen werkzaamheden meer verricht voor de Kamer van Koophandel.
3. Vordering en stellingen van Lance
Lance vordert de Kamer van Koophandel te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 55.000, zijnde € 24.957,91, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2001 en de proceskosten.
Lance stelt daartoe het volgende.
Primair stelt Lance dat de overeenkomst die partijen op 4 juli 1996 met elkaar hebben gesloten, initieel voor de duur van zes maanden, na ommekomst van die zes maanden stilzwijgend is voortgezet voor onbepaalde tijd. Jaarlijks zijn tussen partijen (nadere) prijsafspraken gemaakt. Ten behoeve van deze prijsafspraken zond Lance ieder jaar aan het einde van het jaar een brief naar de Kamer van Koophandel met daarin opgenomen de prijzen voor het komende jaar. Deze brieven werden vervolgens door de Kamer van Koophandel voor akkoord ondertekend.
Eind 2000 heeft Lance via geruchten vernomen dat de toekomst van de Kamerkrant onduidelijk en onzeker was. Omdat de Kamer van Koophandel de overeenkomst van opdracht niet heeft opgezegd, is Lance er evenwel van uit gegaan dat hij ook in 2001 de overeengekomen werkzaamheden, het vervaardigen van de Kamerkrant, zou kunnen blijven verrichten.
De Kamer van Koophandel heeft Lance desondanks niet meer in de gelegenheid gesteld om de Kamerkrant te vervaardigen. Lance heeft meerdere malen bij de Kamer van Koophandel navraag gedaan naar de stand van zaken, maar omdat iedere reactie van de Kamer van Koophandel uitbleef, heeft Lance een advocaat ingeschakeld. Deze heeft op 19 juni 2001 een schrijven doen uitgaan naar de Kamer van Koophandel. De Kamer van Koophandel heeft hierop gereageerd met een brief van 4 juli 2001, waarin zij, voor zover nodig, de overeenkomst van opdracht opzegt tegen de kortst mogelijke termijn.
Subsidiair heeft Lance gesteld dat mevrouw M. Janssen, werkzaam bij de Kamer van Koophandel, in oktober 2000 aan Lance heeft toegezegd dat voor het jaar 2001 de gebruikelijke overeenkomst van opdracht aan Lance zou worden verstrekt. Deze toezegging was het resultaat van intern overleg tussen mevrouw Janssen en de voorzitter van de Kamer van Koophandel. Deze toezegging is door mevrouw Janssen gedaan tijdens een telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden omstreeks oktober 2000.
In het licht van artikel 411 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is het einde van de overeenkomst toe te rekenen aan de Kamer van Koophandel. Omdat de Kamer van Koophandel de overeenkomst pas op 4 juli 2001 heeft opgezegd, is de Kamer van Koophandel de prijs van zes uitgaven (februari tot en met juli 2001) van de Kamerkrant verschuldigd, te weten ƒ 30.000,=, zijnde € 13.613,41.
Nu de Kamer van Koophandel geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen, is de Kamer van Koophandel in verband hiermee een redelijke vergoeding verschuldigd. Deze vergoeding wordt door Lance gesteld op een bedrag van ƒ 25.000,=, zijnde € 11.344,51.
4. Verweer van de Kamer van Koophandel
De Kamer van Koophandel concludeert tot niet-ontvankelijk-verklaring van Lance in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
De Kamer van Koophandel voert daartoe het volgende verweer.
De overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten op 4 juli 1996 is nimmer, al dan niet stilzwijgend, omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De Kamer van Koophandel heeft telkens opdrachten verstrekt die uitdrukkelijk tot één jaargang waren beperkt. Lance heeft daartoe telkens aan het einde van ieder jaar geoffreerd, over welke offerte vervolgens werd onderhandeld en hetgeen tot en met 2000 resulteerde in een door de Kamer van Koophandel verstrekte schriftelijke opdracht voor de betreffende jaargang. Voor het jaar 2001 is aan Lance geen opdracht verstrekt.
Mevrouw Janssen, hoofd Public Relations bij de Kamer van Koophandel, heeft aan Lance nimmer de toezegging gedaan dat hij voor het jaar 2001 de gebruikelijke opdracht zou krijgen. Er heeft weliswaar een telefoongesprek plaatsgevonden tussen Lance en mevrouw Janssen, doch hierin heeft mevrouw Janssen aan Lance toegezegd dat de samenwerking voor het jaar 2000 niet verbroken zou worden. Dit telefoongesprek heeft plaats gevonden omstreeks augustus/september 2000.
Indien Lance de mening is toegedaan dat tussen partijen een duurovereenkomst was gesloten, had het op de weg van Lance gelegen om de Kamer van Koophandel daar op aan te spreken vóór 19 juni 2001.
Er is geen sprake van een onrechtmatige opzegging, zodat er ook geen sprake kan zijn van schadevergoedingsplicht aan de zijde van de Kamer van Koophandel. Voor zover de Kamer van Koophandel toch iets verschuldigd zou zijn aan Lance, dient rekening gehouden te worden met de door Lance verrichte werkzaamheden en het voordeel dat de Kamer van Koophandel heeft genoten. In het onderhavige geval heeft Lance in het geheel geen werkzaamheden verricht en heeft de Kamer van Koophandel ook geen enkel voordeel gehad. Overigens zou eventuele schade alleen gederfde winst en geleden verlies kunnen omvatten.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 Overeenkomst voor onbepaalde tijd
Op 4 juli 1996 hebben partijen een overeenkomst gesloten voor de duur van minimaal 6 maanden, namelijk van 1 juli 1996 tot en met tenminste 31 december 1996. Tussen partijen is na ommekomst van deze termijn van zes maanden niet expliciet overeen gekomen op welke wijze de samenwerking zou worden voortgezet. Vast staat wel dat partijen ook in 1997, 1998, 1999 en 2000 hebben samengewerkt en dat er over die samenwerking tenminste jaarlijks nader contact is geweest tussen partijen. Zulks blijkt immers uit de brieven die Lance naar de Kamer van Koophandel heeft gestuurd en die als bijlage 2, 3 en 4 bij de conclusie van eis zijn bijgevoegd.
Nu partijen niet uitdrukkelijk hebben bepaald hoe hun samenwerking geduid moet worden, is de rechtbank van oordeel dat uit de concrete feiten en omstandigheden afgeleid dient te worden of er sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, een zogenaamde duurovereenkomst, of van afzonderlijke overeenkomsten van opdracht. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een duurovereenkomst indien één of beide partijen zich verplicht hebben tot opvolgende, dan wel voortdurende prestaties.
Lance heeft aan het einde van ieder jaar de Kamer van Koophandel een brief gestuurd met daarin onder andere opgenomen de begroting voor het komende jaar en het aantal Kamerkranten dat het komende jaar zou worden uitgegeven. Aan het einde van deze brief verzocht Lance de Kamer van Koophandel, indien zij akkoord was met de inhoud, de brief te ondertekenen en te retourneren aan Lance. De bedoelde brief werd door Lance steeds ruimschoots voor het einde van het jaar naar de Kamer van Koophandel gezonden.
Uit de omstandigheid dat opnieuw ieder jaar de akkoordverklaring van de Kamer van Koophandel verzocht werd, welke akkoordverklaring ook steeds door de Kamer van Koophandel werd gegeven (tot 2001), leidt de rechtbank af dat de samenwerking tussen partijen gebaseerd was op steeds opnieuw af te sluiten overeenkomsten, op steeds opnieuw te verstrekken opdrachten.
De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking tussen Lance en de Kamer van Koophandel niet geduid kan worden als een duurovereenkomst als door Lance bedoeld, waarbij partijen zich voor meerdere jaren over en weer verplicht hadden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen samengewerkt op basis van een reeks van afzonderlijke, losse overeenkomsten van opdracht, tot stand gekomen door ondertekening door beide partijen van de door Lance opgestelde offertes. De rechtbank is op grond van het vorengaande van oordeel dat de Kamer van Koophandel de samenwerking met Lance dan ook niet middels een formele opzegging behoefde te beëindigen. Het achterwege laten van zo'n toezegging maakt de Kamer van Koophandel dan ook niet schadeplichtig.
5.2 Toezegging
Lance heeft (subsidiair) gesteld dat mevrouw Janssen, bij de Kamer van Koophandel werkzaam als hoofd Public Relations, de toezegging heeft gedaan dat ook voor het jaar 2001 de gebruikelijke opdracht aan Lance zou worden verstrekt voor het vervaardigen van de Kamerkrant. Lance heeft hiertoe verwezen naar een telefoongesprek dat hij in oktober 2000 gevoerd zou hebben met mevrouw Janssen, en tijdens welk telefoongesprek mevrouw Janssen de beweerdelijke toezegging zou hebben gedaan. De Kamer van Koophandel betwist dat mevrouw Janssen een dergelijke toezegging heeft gedaan. Er heeft volgens de Kamer van Koophandel weliswaar een telefoongesprek plaats gevonden tussen mevrouw Janssen en Lance, doch dit telefoongesprek heeft volgens de Kamer van Koophandel plaatsgevonden in augustus/september 2000 en zou betrekking hebben gehad op de samenwerking tussen Lance en de Kamer van Koophandel voor het jaar 2000. Nu Lance de partij is die zich beroept op de rechtsgevolgen van het door haar gestelde feit, draagt Lance de bewijslast van dit feit.
Voor het geval Lance erin zou slagen bewijs te leveren van het verstrekt zijn van een opdracht voor het jaar 2001 overweegt de rechtbank voorlopig en onder voorbehoud als volgt.
De rechtbank verstaat de vordering van Lance, nu uitgegaan wordt van een afzonderlijke opdracht voor 2001, aldus, dat zij de bij de opdracht door haar bedongen prestatie van de kant van de Kamer van Koophandel vordert over de periode van februari tot en met juli 2001.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Lance uit de opstelling van de Kamer van Koophandel moeten begrijpen, dat de Kamer van Koophandel ervan uit ging dat geen opdracht overeenkomstig de voorgaande jaren was verstrekt. Het had dan op de weg van Lance gelegen om de Kamer van Koophandel meteen van haar standpunt dat wel een opdracht was verstrekt, in kennis te stellen en om de Kamer van Koophandel tot nakoming van de overeenkomst te sommeren en bij niet-nakoming in gebreke te stellen dan wel meteen de ontbinding van de overeenkomst in te roepen. Dit heeft Lance niet gedaan. Eerst bij schrijven van 19 juni 2001 heeft de raadsvrouwe van Lance de Kamer van Koophandel terzake aangeschreven. Voordien heeft Lance volgens zijn eigen stellingen slechts telefonisch geïnformeerd wat de stand van zaken was. De rechtbank is van oordeel dat deze opstelling van Lance met zich meebrengt, dat Lance niet zonder meer de vergoeding over de maanden februari tot en met mei 2001 kan vorderen als door haar thans wordt gedaan.
Gelet op het bovenstaande verzoekt de rechtbank partijen te bezien, of het onderhavige geschil niet alsnog in der minne kan worden opgelost, zulks ter voorkoming van verdere kosten als gevolg van voortzetting van de procedure door de uit te voeren bewijsopdracht en de in de claim van Lance, bij slagen van de bewijsopdracht, wellicht aan te brengen beperking.
Voor het geval een dergelijke oplossing in der minne niet alsnog wordt bereikt, zal de rechtbank Lance toelaten tot het bewijs van het feit dat mevrouw Janssen de toezegging heeft gedaan dat ook voor het jaar 2001 de gebruikelijke opdracht aan Lance zou worden verstrekt voor het vervaardigen van de Kamerkrant. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke toezegging door mevrouw Janssen aan de Kamer van Koophandel dient te worden toegerekend, gelet op de functie van mevrouw Janssen en de contacten die zij uit hoofde van die functie met Lance heeft gehad.
Gelet op het door Lance bij te brengen bewijs zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
Laat Lance toe te bewijzen dat mevrouw Janssen, bij de Kamer van Koophandel werkzaam als hoofd Public Relations, aan Lance heeft toegezegd dat voor het jaar 2001 aan Lance de gebruikelijke opdracht zou worden verstrekt voor het vervaardigen van de Kamerkrant;
bepaalt - voor het geval dat Lance het bewijs door middel van getuigen wil leveren - dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan de Willem II Singel 67 te Roermond op een nader te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rol van 20 juni 2002 voor opgave van de eventuele getuige(n) en voor opgave van de verhinderdata van beide partijen, hun advocaten en de getuige(n);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma en op de openbare civiele terechtzitting van 6 juni 2002 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Type: ER