Parketnummer : 04/064378-00
uitspraak d.d. : 03 april 2003
VONNIS van de economische politierechter te Roermond, in de zaak tegen:
naam : Maatschap [naam maatschap]
gevestigd te : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2003.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. zij op of omstreeks 15 juni 1999, te Kelpen Oler, in de gemeente Heythuysen, in elk geval in Nederland, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [werknemer 1], [werknemer 2], [werknemer 3], [werknemer 4], [werknemer 5], [werknemer 6], [werknemer 7], [werknemer 8], [werknemer 9], [werknemer 10], [werknemer 11], [werknemer 12], [werknemer 13], [werknemer 14], [werknemer 15], [werknemer 16], [werknemer 17], [werknemer 18], [werknemer 19] en/of [werknemer 20], van Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning;
art. 2 lid 1 Wet arbeid vreemdelingen;
2. zij op of omstreeks 16 juni 1999, te Kelpen Oler, in de gemeente Heythuysen, in elk geval in Nederland, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [werknemer 16], [werknemer 17], [werknemer 15], [werknemer 19], [werknemer 21], [werknemer 22], [werknemer 23], [werknemer 24] en/of [werknemer 25], van Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning;
art. 2 lid 1 Wet arbeid vreemdelingen;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de economische politierechter.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de economische politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring.
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. zij op of omstreeks 15 juni 1999, te Kelpen Oler, in de gemeente Heythuysen, in elk geval in Nederland, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [werknemer 1], [werknemer 2], [werknemer 3], [werknemer 4], [werknemer 5], [werknemer 6], [werknemer 7], [werknemer 8], [werknemer 9], [werknemer 10], [werknemer 11], [werknemer 12], [werknemer 13], [werknemer 14], [werknemer 15], [werknemer 16], [werknemer 17], [werknemer 18], [werknemer 19] en/of [werknemer 20],van Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning;
2. zij op of omstreeks 16 juni 1999, te Kelpen Oler, in de gemeente Heythuysen, in elk geval in Nederland, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [werknemer 16], [werknemer 17], [werknemer 15], [werknemer 19], [werknemer 21], [werknemer 22], [werknemer 23], [werknemer 24] en/of [werknemer 25], van Poolse nationaliteit, arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning;
8. Het bewijs.
De overtuiging van de economische politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de economische politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De economische politierechter acht de tenlastegelegde feiten wettelijk en overtuigend bewezen.
Door de raadslieden van verdachte is aangevoerd dat het proces-verbaal door de verbalisanten eenzijdig en gekleurd is samengesteld.
De economische politierechter overweegt ten aanzien hiervan dat de waardering van de bewijsmiddelen aan haar is voorbehouden.
De raadslieden stellen dat niet verdachte, maar Opal als werkgever in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen moet worden aangemerkt ten aanzien van de in de tenlastelegging aangetroffen Poolse arbeiders, nu Opal de "oogst op stam" van verdachte heeft gekocht.
De economische politierechter overweegt ten aanzien hiervan dat het volstrekt onaannemelijk is dat een Pools bedrijf in Nederland de oogst koopt. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat de landbouwprijzen in de EG kunstmatig hooggehouden worden middels door de EG te verstrekken subsidies. De prijzen liggen boven de wereldmarktprijs. Een Pools bedrijf kan veel goedkoper in Polen zaaien en oogsten of aldaar de oogst opkopen.
Het is ook niet aannemelijk dat een bedrijf met een bedrijfskapitaal van 4000 Pzl (circa € 800,-) reële risico's voor de oogst kan afdekken.
Dat het bedrijf de oogst heeft gekocht, wordt ook gelogenstraft met wat daarover in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken. Immers, de heer [Poolse man], directeur-generaal van het bedrijf Opal sinds begin 1999, verklaart niet te weten wat de werkzaamheden van de Poolse werknemers precies inhielden. [Nederlandse man], oprichter van het bedrijf Opal, enige vennoot en in 1999 voorzitter van het bestuur van het bedrijf, verklaart hij slechts te kennen als een kennis van [Poolse vrouw], procuratiehoudster, welke laatste volgens [Poolse man] de meeste tijd in Polen verbleef. [2e Poolse vrouw] zegt hij niet van naam te kennen. Wel verklaart hij haar tijdens zijn verblijf in Nederland te herinneren als cheffin van werkende personen bij [naam maatschap]. Hij zegt nimmer bemoeienis gehad te hebben met de aspergeteelt en ook niet deelgenomen te hebben aan het sorteren van asperges of het sluiten van arbeidscontracten.
Hij weet ook niet waar de asperges na het oogsten naar toe gebracht werden. Hijzelf zegt, samen met [Nederlandse man], betalingen verricht te hebben in Nederland, ook op grond van het perceel van [naam Maatschap], aan Poolse werknemers, in opdracht van [Poolse vrouw]. De gesloten enveloppen met geld haalde hij op bij een bedrijf in Nederland waarin [Nederlandse man] actief was.
Het bedrijf Opal is verder volgens informatie van de Poolse belastingdienst in 1999 - volgens eigen opgave aan de belastingdienst - slechts actief geweest in de periode 1/2/99 tot en met 31/8/99. Met betrekking tot de andere maanden in 1999 en de jaren 2000 en 2001 zijn de activiteiten van het bedrijf geschorst.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaart niet aan te kunnen geven welke overwegingen voor haar een rol hebben gespeeld bij het bepalen van de met Opal overeengekomen koopsom, welke koopsom volgens verdachte als zodanig aan haar is voorgesteld door Opal, behalve dat het een goede prijs was. Desgevraagd geeft verdachte ter terechtzitting aan niets over het bedrijf Opal te weten. Verdachte heeft verklaart dat toen de Poolse arbeiders in Nederland waren verdachte uitsluitend via [Poolse vrouw] in Polen contact met Opal heeft gehad.
De economische politierechter acht het op grond van het voorgaande niet aannemelijk dat het bedrijf Opal daadwerkelijk met de bedrijfsvoering ten aanzien van de oogst van asperges op de percelen, in eigendom van verdachte, bezig is geweest.
Door verbalisanten is geconstateerd dat de in de telastelegging genoemde 25 Poolse werknemers aanwezig waren op een perceel in eigendom van verdachte. Uit de verklaringen van de aangetroffen Poolse werknemers blijkt dat zij asperges hebben gestoken/geoogst. Ook blijkt uit het proces verbaal dat deze werknemers hun slaapplaats op de boerderij van verdachte hadden.
Uit verklaringen van in elk geval 2 Poolse arbeiders blijkt dat verdachte een actieve betrokkenheid had bij de bedrijfsvoering - van oogsten, wassen tot sorteren van de asperges, al dan niet daarbij geholpen door [2e Poolse vrouw].
Uit het onderzoek dat in 1995 naar verdachte heeft plaatsgevonden blijkt dat [tweede Poolse vrouw] destijds op de loonlijst van verdachte heeft gestaan (pagina 6 proces- verbaal).
Een van de Poolse arbeidskrachten, te weten [werknemer 16], die zelf in Polen een boerenbedrijf leidt, heeft verklaard dat hij bij aankomst in1999 in Nederland, samen met zijn medepassagiers uit de bus uit Polen, welkom werd geheten door [leider maatschap] en [2e Poolse vrouw]. Hij verklaart dat beiden hen de gereedschappen hebben laten zien. De volgende dag hebben [leider maatschap] en [2e Poolse vrouw] hen laten zien hoe zij asperges moesten steken. [werknemer 16] verklaart dat [leider maatschap] en [2e Poolse vrouw] hun controleerden. [2e Poolse vrouw] was tolk en hield toezicht op hun werk. Dat toezicht hield in dat zij rondliep en keek hoe zij werkten, zij plaatste opmerkingen, en vertelde daarna aan [leider maatschap] wie van hen goed en wie slecht werkte. De nodige andere aangetroffen Poolse arbeiders hebben eveneens verklaard dat ze werkopdrachten kregen van [2e Poolse vrouw]. [tweede Poolse vrouw] ontkent een toezichttaak te hebben gehad, maar zegt wel getolkt te hebben tussen Poolse arbeiders en leden van de familie [naam maatschap]. [werknemer 16] verklaart ook dat [leider maatschap] hen medegedeeld heeft zijn naam buiten alles te houden. Verder verklaart alleen nog [werknemer 1] werkopdrachten van [leider maatschap] te hebben gekregen.
[leider maatschap] heeft op de terechtzitting in dit verband verklaard dat hij inderdaad nieuwe Poolse werknemers verwelkomde en ze gereedschap en de slaapplaatsen liet zien. Verder heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij in het veld toezicht heeft gehouden. Dit zou zijn om veilig te stellen dat de aspergeplanten niet vernield werden. Als hij zag dat werknemers aan de planten stonden te trekken en te rukken, heeft hij daarover iets gezegd tegen hen. Met het steken van de asperges zou hij zich niet bemoeid hebben.
De economische politierechter merkt hierover op dat zij niet vermag in te zien hoe verdachte toezicht kon houden op aspergeplanten, nu die - in de rijpings- en oogstfase - zich diep in de grond bevinden en slechts de asperges, klaar om gestoken te worden, zich boven het maaiveld bevinden. De verklaring van verdachte op dit punt is dan ook niet geloofwaardig.
Tenslotte verklaart [werknemer 16] gezien te hebben dat de asperges op de boerderij van [naam Maatschap] werden gewassen door onder andere de eigenaresse van de boerderij, door [leider maatschap] en af en toe zijn vriendin en ook door [2e Poolse vrouw]. Tegenover de rechter commissaris op 9 april 2002 verklaart hij in dit verband nog onder meer dat de toekomstige vrouw van [leider maatschap] en andere Nederlandse vrouwen, waaronder de zus van [leider maatschap] de asperges wasten en sorteerden.
De economische politierechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de constructie waarbij het bedrijf Opal de "oogst op stam" koopt van verdachte, aangemerkt moet worden als een schijnconstructie en dat wat het bedrijf Opal betreft het feitelijk ging om het werven en leveren van personeel voor het bedrijf van verdachte, waar de bedrijfsvoering met betrekking tot het oogsten van de asperges niet in handen van Opal was, maar van verdachte. Het uitbetalen van de lonen door Opal en een eventuele gezagsverhouding tussen Opal en de Poolse arbeiders maken dat niet anders.
In feite verrichtten de aangetroffen Poolse mensen arbeid voor verdachte in de uitoefening van zijn bedrijf, zodat verdachte als werkgever in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen is aan te merken. Vast is komen te staan dat de aangetroffen Poolse werknemers niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning.
9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtredingen:
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 1]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 10]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 11]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 12]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 13]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 14]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 15]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 16]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 17]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 18]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 9]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 2]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 20]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 3]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 4]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 5]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 6]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 7]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 8]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 19]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 16]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 17]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 15]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 19]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 21]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 22]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 23]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 24]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 25]:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon
De overtredingen zijn strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid van de Wet op de economische delicten.
10. De strafbaarheid van verdachte.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
11. De straffen en/of maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen.
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de economische politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen.
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 20 maart 2003 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf gevorderd dat verdachte per vreemdeling zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.800,00. Ten aanzien van de vreemdelingen genoemd in feit 2 die ook in feit 1 genoemd worden vordert de officier van justitie schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadslieden hebben ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en indien de economische politierechter tot een bewezenverklaring komt de straf te matigen in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
De economische politierechter overweegt een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking komen. De economische politierechter overweegt daartoe dat:
- verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder ter zake een gelijksoortige overtreding van het toenmalige artikel 4 van de Wet arbeid buitenlandse werknemers is veroordeeld;
- het bezoek van de Arbeidsinspectie op 15 juni 1999 aan het perceel van verdachte, verdachte er niet van heeft weerhouden op 16 juni 1999 wederom Poolse arbeiders zonder tewerkstellingsvergunning te laten werken;
- verdachte de verboden gedraging op grote schaal heeft toegepast, aangezien op 15 en 16 juni 1999 25 verschillende personen werkend op zijn perceel zijn aangetroffen;
- verdachte uit winstbejag heeft gehandeld, door geen gebruik te maken van de legale, maar duurdere arbeidsvoorziening.
Gezien het hiervoor overwogene is de economische politierechter van oordeel dat een geldboete van € 2.000,-- per overtreding op zijn plaats zou zijn.
De economische politierechter overweegt voorts ten aanzien van het beroep van de raadslieden tot strafvermindering in verband met het recht van verdachte ingevolge artikel 6, eerste lid EVRM, behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn, dat de aanvang van de redelijke termijn gesteld kan worden op 15 juni 1999, de dag dat de Arbeidsinspectie een onderzoek heeft ingesteld op het perceel en in aanwezigheid van verdachte. De periode tussen deze aanvangstermijn en de uiteindelijke behandeling op 20 maart 2003 bedraagt derhalve 3 jaar en 9 maanden.
Voor het beoordelen of bij deze duur nog kan worden gesproken van een redelijke termijn heeft de economische politierechter nog meegewogen:
- de ingewikkeldheid van de zaak:
- de houding van verdachte op het moment dat hij als verdachte werd uitgenodigd voor verhoor door de arbeidsinspectie;
- het verzoek van de raadsman tot het horen van een groot aantal getuigen, waarvan enkele door de rechter-commissaris in Polen gehoord dienden te worden;
- het verzoek om aanhouding van de raadsman voor de zitting van 16 januari 2003 in verband met diens vakantie.
Gezien het hiervoor overwogene acht de economische politierechter dat de redelijke termijn is overtreden en dat daarvoor een strafvermindering van 10% op zijn plaats is. De economische politierechter is dan ook van oordeel dat een geldboete, zoals door de officier van justitie is geëist, van € 1.800,00 per overtreding op zijn plaats.
Van voortgezette handeling ten aanzien van de vier vreemdelingen die zowel op 15 juni 1999 als op 16 juni 1999 op het perceel van verdachte zijn aangetroffen is naar het oordeel van economische politierechter geen sprake nu verdachte deze mensen de dag na de controle op 15 juni 1999 bewust opnieuw tewerkgesteld heeft. Dit is ook de aanleiding voor de economische politierechter om de officier van justitie ten aanzien van haar eis voor overtreding van verdachte op 16 juni 1999 ten aanzien van deze personen niet te volgen.
Bij de vaststelling van de geldboeten heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte.
Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen.
12. Toepasselijke wetsartikelen.
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 51, 62, 91
Wet op de economische delicten art 1, 2, 6
Wet arbeid vreemdelingen art. 2
BESLISSING
De economische politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot:
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 1]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 2]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 3]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 4]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 5]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 6]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 7]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 8]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 9]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 10]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 11]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 12]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 13]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 14]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 15]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 16]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 17]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 18]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 19]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 1 t.a.v. [werknemer 20]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 16]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 17]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 15]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 19]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 21]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 22]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 23]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 24]: een geldboete van € 1800,00;
T.a.v. feit 2 t.a.v. [werknemer 25]: een geldboete van € 1800,00;
Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 03 april 2003.