ECLI:NL:RBROE:2004:AR5958
Rechtbank Roermond
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.C.G. Brants
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanwijzing van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met betrekking tot de minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling
In deze zaak heeft de kinderrechter van de rechtbank Roermond op 3 november 2004 uitspraak gedaan over een verzoekschrift van de vader van een minderjarige, waarin hij de vervallenverklaring van een aanwijzing door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg verzocht. De minderjarige was sinds 29 oktober 2002 onder toezicht gesteld en was geplaatst in een pleeggezin. De vader was van mening dat de aanwijzing, die onder andere een beperking van het contact tussen hem en de minderjarige inhield, onterecht was. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2004 werd duidelijk dat de stichting de aanwijzing had gegeven vanwege zorgen over de emotionele toestand van de minderjarige en de invloed van de vader op haar welzijn. De kinderrechter heeft de noodzaak van de aanwijzing beoordeeld en vastgesteld dat de stichting een zekere beleidsvrijheid toekomt bij het geven van aanwijzingen in het belang van de minderjarige.
De kinderrechter oordeelde dat de aanwijzing in het belang van de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de minderjarige noodzakelijk was, maar dat de aanwijzing die de vader verplichtte tot bepaalde uitlatingen niet door de rechterlijke toets kon komen. De kinderrechter heeft de aanwijzing voor zover deze de vader gebiedt bepaalde uitlatingen te doen, vervallen verklaard, maar het verzoek voor het overige afgewezen. De kinderrechter benadrukte dat het ouderlijk gezag door beide ouders wordt uitgeoefend en dat de belangen van de minderjarige voorop staan. De beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de minderjarige en de noodzaak om haar welzijn te waarborgen.