ECLI:NL:RBROE:2005:AS9743

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/064072-04
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs voor het verstrekken van geneesmiddelen zonder recept

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 2 maart 2005, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het voorhanden hebben van ongeregistreerde geneesmiddelen en het verstrekken van een geneesmiddel zonder recept, terwijl dit volgens de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening verplicht was. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het eerste feit betrof het in bezit hebben van verschillende ongeregistreerde geneesmiddelen, waaronder Viagra en Herceptin, en het tweede feit betrof het afleveren van Herceptin aan een klant in Duitsland zonder het vereiste recept.

De rechtbank heeft zich gebogen over de verjaringskwestie van het eerste feit, waarbij werd vastgesteld dat dit feit verjaard was, terwijl het tweede feit net niet verjaard was. De rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het tweede feit, omdat niet kon worden aangetoond dat Herceptin op de ten laste gelegde datum geregistreerd was als een geneesmiddel dat uitsluitend op recept mocht worden verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij het tweede feit had begaan, en sprak haar vrij van deze beschuldiging.

De uitspraak benadrukte de noodzaak van bewijs in strafzaken en de rol van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening in de beoordeling van de tenlastelegging. De rechter verklaarde de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van het eerste feit, en de zaak werd afgesloten met de vrijspraak van de verdachte voor het tweede feit.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/064072-04
uitspraak d.d. : 2 maart 2005
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de economische politierechter te Roermond, in de zaak tegen:
naam : [naam].
adres : [straat]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2005.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
zij op of omstreeks 23 augustus 2000 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, ongeregistreerde farmaceutische specialités als bedoeld in artikel 1 onder h van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, te weten
- vijf, in elk geval een aantal potjes/flacons met Viagra tabletten,
- 2, in elk geval een flacon(s) met Symmetrel Syrup (150 ml)
- 3, in elk geval een aantal dozen met elk 4 flesjes met Enbrel etanercept (25 mg)
- 28, in elk geval een aantal doosjes met ampullen Distobram tobramicina
- 5, in elk geval een aantal flacons met Trausan Citicolina (50 ml)
- een doosje met ampullen Indigocarmin (5 ml)
- een spuitbus met Mycota-spray
- een potje met capsules DHEA
- een flacon met tabletten Melatonin
- een flacon met tabletten Clematis Er. 2DH
- een flacon met Leptospirose serum 12 DH
- een flacon met Medorrhinum 18 DH
- een flacon met Spigella anthelmia 6 CH
- een gram Streptococcinum 8 DH
- een flacon met Adamas MK globuli 10 g
- een flacon met tabletten Calcarea Carbonicum 6 DH
- een flacon met tabletten Asa Foetida 4 DH
- een doosje met elk 3 flacons Japanese Encephalitis (vaccine-KGCC)
heeft ingevoerd of verhandeld;
zijnde in deze tenlastelegging alle begrippen gebezigd zoals bedoeld in de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening;
(Artikel 3 Wet op de Geneesmiddelenvoorziening)
2.
zij in of omstreeks de periode van 14 maart 2000 tot en met 17 maart 2000 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, een geneesmiddel, te weten Herceptin, zonder recept heeft afgeleverd aan [klant] te München (Duitsland), terwijl het College ter beoordeling van geneesmiddelen, genoemd in artikel 29, eerste lid Wet op de geneesmiddelenvoorziening, had besloten bij de inschrijving in het in artikel 3, eerste lid Wet de op Geneesmiddelenvoorziening bedoelde register, dat voornoemd geneesmiddel uitsluitend op recept kon worden afgeleverd;
zijnde in deze tenlastelegging alle begrippen gebezigd zoals bedoeld in de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening;
(Artikel 4 Wet op de Geneesmiddelenvoorziening)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de politierechter.
Krachtens de huidige wettelijke bepalingen is de politierechter, anders dan ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten, bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Ten tijde van het plegen waren de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten beide commune delicten. Per 9 mei 2001 is - zonder overgangsbepaling - het onder 1 ten laste gelegde feit als economisch delict strafbaar gesteld, zodat voor de bevoegdheid van de rechter het nieuwe regime onmiddellijk geacht moet worden van toepassing te zijn.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft tot niet-ontvankelijkheid gepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, aangezien verdachte eerder terzake van een identiek, althans (genoegzaam) soortgelijk strafrechtelijk feit zou zijn vervolgd en vrijgesproken (vonnis kantonrechter te Venlo d.d. 7 oktober 1999).
Verder stelt de raadsman dat de feiten dateren van augustus 2000 en derhalve verjaard zijn nu er geen sprake is van stuitingshandelingen; de eerste vervolgingsdaad is de kennisgeving van verdere vervolging van 20 augustus 2003.
Dienaangaande overweegt de rechter als volgt.
Het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit ziet op een overtreding, begaan op 23 augustus 2000. Het recht tot strafvordering ter zake van een overtreding vervalt, ingevolge artikel 70, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr), door verjaring in twee jaren. Ingevolge artikel 71 WvSr, aanhef, vangt de verjaringstermijn in casu aan op 24 augustus 2000. Deze verjaringstermijn is overeenkomstig artikel 72, eerste lid, van het WvSr gestuit op 10 juli 2001 door de opening van een gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris, waarmee de verdachte bekend was, zo blijkt uit de stukken en is ter zitting door de raadsman bevestigd. Deze datum kan derhalve als stuitingsdatum worden aangemerkt, waarna ingevolge artikel 72, tweede lid, van het WvSr een nieuwe verjaringstermijn van 2 jaren is aangevangen te lopen. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek blijkt nimmer van enige onderzoekshandeling ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit (het feit waarop het gerechtelijk vooronderzoek ziet), doch hebben louter onderzoekshandelingen plaatsgevonden ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit (het feit waarop het gerechtelijk vooronderzoek niet ziet). Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek is derhalve geen enkele als daad van vervolging te duiden handeling verricht die de nieuwe verjaringstermijn van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gestuit. De ter zake van dit feit eerstvolgende als daad van vervolging te duiden handeling is verricht op 31 juli 2003, toen het gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris is gesloten, met mededeling daarvan op diezelfde datum aan verdachte.
Op 31 juli 2003 was echter de op 10 juli 2001 aangevangen nieuwe verjaringstermijn van 2 jaren al verstreken. Nu het recht tot strafvordering ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op 10 juli 2003 is verstreken, dient de officier van justitie in de vervolging ter zake van dit feit niet ontvankelijk te worden verklaard. De economische politierechter heeft dienovereenkomstig beslist op 17 februari 2005.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de Officier van Justitie met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat de verjaring van dit feit tijdig gestuit is.
De verjaring is gestuit door de kennisgeving van de rechter-commissaris aan de raadsman van het rechtshulpverzoek aan de Duitse autoriteiten met betrekking tot dit feit. Deze kennisgeving heeft de raadsman op 17 oktober 2001 ontvangen, zodat deze datum kan worden aangemerkt als de datum dat de verjaring is gestuit en een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Dat het rechtshulpverzoek niet is geschied binnen het juiste formele kader van een mini-instructie (zoals de raadsman van verdachte eerder had verzocht) dan wel binnen een gerechtelijk vooronderzoek gericht op dit feit, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af doen. Immers, materieel is er sprake van een daad van vervolging door een rechter-commissaris, waaruit verdachte en haar raadsman de voortzetting van de vervolging konden en ook hebben begrepen. De kennisgeving van verdere vervolging van 20 augustus 2003, die blijkens het bezwaarschrift van 29 augustus 2003 verdachte ook bekend is geworden, stuit vervolgens deze nieuwe termijn van verjaring, zoals die vanaf 17 oktober 2001 is gaan lopen. Ten aanzien dit feit is de Officier van Justitie dan ook ontvankelijk, nu ook anderszins dienaangaande geen beletselen zijn gebleken.
6. Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring.
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt de politierechter als volgt.
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat zij zonder recept Herceptin heeft afgeleverd aan [klant] te München (Duitsland), terwijl het College ter beoordeling van geneesmiddelen, genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening had besloten, bij de inschrijving in het register, dat voornoemd geneesmiddel uitsluitend op recept kon worden afgeleverd.
Uit het proces-verbaal van classificatie van 27 augustus 2003 van verbalisant H. Roggeveen, tevens adjunct-inspecteur voor de Gezondheidszorg van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, met betrekking tot het geneesmiddel Herceptin, blijkt dat Herceptin in Nederland niet als zodanig is geregistreerd. De rechtbank is niet gebleken dat dit in de ten laste gelegde periode van 14 maart 2000 tot en met 17 maart 2000 anders was.
Wat er verder ook zij van het door verdachte afleveren van Herceptin aan mevrouw [klant] in genoemde periode, nu het verwijt aan verdachte is dat zij Herceptin zonder recept heeft afgeleverd "terwijl het College ter beoordeling van geneesmiddelen had besloten bij de inschrijving in het register, dat voornoemd geneesmiddel uitsluitend op recept kon worden afgeleverd", terwijl van enige registratie/ inschrijving van Herceptin in het artikel 3, eerste lid, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, bedoelde register geen sprake is in de ten laste gelegde periode, acht de rechtbank het ten laste gelegde onder feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen en dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit.
BESLISSING
De politierechter:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde (als beslist op 17 februari 2005);
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van L.H.E.J. Heuts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 2 maart 2005.