ECLI:NL:RBROE:2005:AU0567

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
5 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
151526 \ CV EXPL 05-2482
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.E.M. Zeguers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van Poolse werknemers na staking en intimidatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Venlo op 5 augustus 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een groep Poolse werknemers en hun werkgever, een Noord-Limburgse slateler. De werknemers waren op staande voet ontslagen, wat hen ertoe bracht om een kort geding aan te spannen. De werkgever verwette dat de werknemers zich in groepsverband schuldig hadden gemaakt aan grove beledigingen en intimidaties jegens hun collega’s, en dat dit ontslag gerechtvaardigd was door een incident op de camping in de nacht van 9 op 10 juli 2005. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever de dringende reden voor het ontslag op staande voet niet voldoende had onderbouwd. De kantonrechter merkte op dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemers zich daadwerkelijk schuldig hadden gemaakt aan de beschuldigingen van intimidatie en bedreiging. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de werknemers op de camping betrokken waren bij het incident dat leidde tot het ontslag. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet onterecht was en veroordeelde de werkgever tot betaling van het achterstallige salaris en doorbetaling van het loon totdat het dienstverband rechtsgeldig zou eindigen. De uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in ontslagprocedures en dat werkgevers zorgvuldig moeten omgaan met beschuldigingen van wangedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
SECTOR KANTON, LOCATIE VENLO
Zaaknr.: 151526 \ CV EXPL 05-2482
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2005
VONNIS IN KORT GEDING
van de kantonrechter te Venlo
in de zaak van:
D. Z., wonende te Wojewoda Zachodniopomorski (Polen),
eiser,
gemachtigde: mr. A.H.M. van den Broek (FNV),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid W. B.V.,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.W.J.D. Engels.
Het verloop van de procedure in kort geding:
Eiser, hierna genoemd Z., heeft op de gronden als omschreven in de dagvaarding in kort geding gevorderd gedaagde, verder aangeduid als W., te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris over de periode van 14 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 alsmede het salaris vanaf 31 juli 2005 tot aan de dag waarop de dienstbetrekking tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, een en ander met veroordeling van W. in de kosten van dit geding.
Z. heeft bij dagvaarding tevens producties in het geding gebracht.
W. heeft op de dagvaarding gereageerd met het indienen van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek. Hetgeen W. in haar verzoekschrift heeft gesteld dient tevens te worden gezien als verweer in de kort gedingprocedure.
Op 29 juli 2005 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgehad.
Partijen hebben ter zitting hun wederzijdse standpunten nader toegelicht.
Zowel de gemachtigde van Z. als die van W. heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is geen afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De kantonrechter heeft de zaak vervolgens op vonnis gesteld en de uitspraak daarvan is bepaald op heden.
Vaststaande feiten:
Z. is op 10 mei 2005 bij W. in dienst getreden in de functie van medewerker vollegrond groenteteelt en wel voor bepaalde tijd voor een periode van 24 weken, tot 25 oktober 2005.
Z. is op 14 juli 2005 op staande voet ontslagen.
De gemachtigde van Z. heeft bij brief van 15 juli 2005 de nietigheid van dit ontslag op staande voet ingeroepen.
Z. maakt deel uit van een groep van ongeveer 180 Poolse werknemers die bij W. in dienst zijn.
Op 28 juni 2005 is binnen het bedrijf een staking uitgebroken. Aan deze staking is na besprekingen met FNV een einde gekomen. Gebleken is dat W. en FNV beiden een andere interpretatie geven van de CAO-bepalingen en zij voeren daaromtrent tot op dit moment nog overleg.
In de vroege ochtend van 10 juli 2005 heeft zich op de camping waar de groep Poolse werknemers verblijft een incident voorgedaan.
Partijen blijven sterk verdeeld over hetgeen nu exact is voorgevallen op de camping.
De vordering van Z. in kort geding:
Z. vordert in kort geding hetgeen hiervoor onder het verloop van de procedure is omschreven.
Z. heeft aan zijn vordering onder meer – kort samengevat – het navolgende ten grondslag gelegd.
Z. stelt zich op het standpunt dat er geen enkele sprake is van een uitzonderlijke situatie die een ontslag op staande voet zou rechtvaardigen.
De voor het ontslag vereiste dringende reden is niet aanwezig.
Z. is voor het moment van het ontslag op staande voet nooit eerder aangesproken op zijn gedrag danwel daarvoor gewaarschuwd.
W. heeft niet aangegeven om welke reden Z. werd ontslagen en ook nu tast Z. omtrent de motieven van W. nog steeds in het duister.
Z. geeft een volstrekt andere invulling dan W. aan het incident zoals dat heeft plaatsgehad op de camping in de nacht van 9 op 10 juli 2005.
Z. betwist dat er sprake zou zijn van intimidatie en bedreigingen.
Ook vóór 10 juli 2005 was daarvan in het geheel geen sprake.
Het ontslag op staande voet is dan ook onterecht gegeven.
Het verweer van W.:
W. heeft zich verweerd tegen de vordering van Z. en zij heeft daarbij onder meer – eveneens kort samengevat – het navolgende aangevoerd.
De staking van 28 juni 2005 heeft tot grote verdeeldheid geleid onder de groep Poolse werknemers.
De ene groep werknemers die wel aan de staking heeft deelgenomen verwijt de andere groep werknemers dat zij dit niet heeft gedaan en dat zij niet wenst deel te nemen aan de discussie zoals die door W. en FNV Bondgenoten wordt gevoerd.
De verwijten worden geuit door middel van scheldpartijen en intimidaties tijdens de werkzaamheden op het veld.
De groep van 10 werknemers waartoe ook Z. behoort, maakt zich hieraan in grote mate schuldig.
Deze intimidaties en bedreigingen hebben ook al vóór 10 juli 2005 structureel plaatsgevonden.
De gebeurtenissen zoals die zich op 10 juli 2005 hebben voorgedaan alsook de hiervoor omschreven intimidaties en bedreigingen van vóór 10 juli 2005 hebben W. aanleiding gegeven om over te gaan tot het ontslag op staande voet.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven onder mededeling van de dringende reden.
De ontslagen zijn respectievelijk gegeven op 11 en 14 juli 2005.
Voor een volledige uiteenzetting van de wederzijdse stellingen van partijen verwijst de kantonrechter naar de inleidende dagvaarding in kort geding, het door W. ingediende voorwaardelijke ontbindingsverzoek, de ten processe overgelegde producties alsook naar de ter zitting overgelegde pleitnotities.
De inhoud van deze stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Waar nodig zal de kantonrechter bij de beoordeling van het geschil nader ingaan op de wederzijdse standpunten van partijen.
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter:
Afdoende is gebleken van de spoedeisendheid van de onderhavige vorderingen.
In deze procedure ligt ter beoordeling voor de vraag of de kantonrechter, in een bodemprocedure tot beantwoording van deze vraag geroepen, met grote mate van waarschijnlijkheid zal oordelen dat het ontslag op staande voet van 14 juli 2005 gehandhaafd zal blijven.
De kantonrechter merkt vooreerst op – en dat is ter zitting door partijen ook met zoveel woorden aangegeven – dat de concrete stellingen van de ontslagen werknemers in wezen er op neer komen dat zij W. ervan beschuldigen dat zij het incident op de camping in de vroege ochtend van 10 juli aangrijpt om zich te ontdoen van de woordvoerders in het conflict over de arbeidsvoorwaarden.
W. op haar beurt verwijt de ontslagen werknemers dat zij zich in hun gedrevenheid om dat conflict in hun voordeel te beslechten op onaanvaardbare wijze gedragen tegenover andere Poolse werknemers van W. die zich veel gematigder opstellen door hen te bedreigen en te intimideren.
Mede vanuit dit licht bezien overweegt de kantonrechter ten aanzien van het geschil het navolgende.
In de eerste plaats merkt de kantonrechter op dat bij een ontslag op staande voet de dringende reden waarop het ontslag is gebaseerd gelijktijdig moet worden medegedeeld.
De groep ontslagen Poolse werknemers heeft betwist dat een dergelijke mededeling heeft plaatsgevonden.
Men is lang in het ongewisse gebleven omtrent de beweegredenen van W. om hen op staande voet te ontslaan.
Uit de processtukken blijkt niet wat de exacte inhoud is geweest van de mededeling aan de Poolse werknemers.
Bedrijfsleider C. merkt in dit verband in zijn verklaring enkel op dat hij de reden voor ontslag onmiddellijk heeft medegedeeld.
Of hij zich ervan heeft overtuigd dat het voor de ontslagen werknemers duidelijk was waarom zij op staande voet werden ontslagen blijkt niet. Evenmin wordt het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd. Het procesdossier alsook hetgeen hieromtrent ter zitting is verklaard geeft onvoldoende duidelijkheid omtrent de vraag of de werknemers voldoende in staat zijn gesteld hun standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen.
W. heeft het gegeven ontslag op staande voet gebaseerd op de structurele intimidaties en bedreigingen door de groep ontslagen werknemers en daarnaast de gebeurtenissen zoals die in de nacht van 9 op 10 juli 2005 op de camping hebben plaatsgehad en die in de loop van 10 juli 2005 hun vervolg kregen.
W. heeft daarbij nadrukkelijk gewezen op de omstandigheid dat het grovelijk beledigen, intimideren en bedreigen in groepsverband heeft plaatsgevonden.
W. baseert haar stellingen deels op de aangifte zoals die door een viertal werknemers is gedaan, welke aangifte telkens is vervat in een door de politie Limburg Noord opgemaakt proces-verbaal.
Daarnaast beroept W. zich op de verklaring van de heer R. C., bedrijfsleider bij W., welke verklaring met name ziet op de situatie van vóór 10 juli 2005.
Voorts ligt er de verklaring van de eigenaar van de camping, die evenmin opheldering geeft over wie er nu bij het nachtelijk incident op de camping betrokken waren. De campingbeheerder verklaart dat hij pas in een later stadium erbij gehaald is om de orde te herstellen.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft W. de door haar gestelde dringende reden in ontoereikende mate weten te onderbouwen.
Met name komt het opereren in groepsverband, zoals door W. gesteld, niet althans onvoldoende naar voren.
De ten processe overgelegde processen-verbaal geven in dit verband een onvoldoende helder beeld van hetgeen zich in de bewuste nacht heeft afgespeeld.
De afgelegde verklaringen zijn niet op alle punten consistent en geven geen uitsluitsel over de vraag welke personen bij het incident betrokken waren. Door betrokkenen wordt slechts een drietal personen met naam en toenaam genoemd, te weten Z., S. en C.
Ook worden door de betreffende vier personen verschillende data genoemd, namelijk 10, 17 en 24 juli 2005.
Niet alle verklaringen leggen een verband tussen de geuite bedreigingen en de houding die de bewoners van de caravan in het stakingsconflict hebben ingenomen.
Over de gebeurtenissen die op het nachtelijk incident in de loop van de ochtend en de middag van 10 juli 2005 zijn gevolgd, zijn de verklaringen zeer verschillend.
Z., S. en C. hebben ter zitting een geheel andere lezing gegeven van het incident, terwijl de betrokkenheid van de overige leden van de ontslagen groep niet is komen vast te staan. Enkele van hen hebben aangegeven dat zij op het moment van het campingincident elders verbleven.
Van anderen heeft W. zélf aangegeven dat zij niet ’s nachts maar alleen overdag een aandeel in de gebeurtenissen hebben gehad.
De overgelegde verklaringen zijn op dit punt sterk verschillend.
Daarnaast heeft de groep ontslagen Poolse werknemers ter zitting nadrukkelijk betwist dat de staking van 28 juni 2005 heeft geleid tot een tweespalt onder de totale groep Polen, in dienst bij W..
Bovendien, zo stellen zij, waren twee van de vier personen in de caravan pas kort in Nederland en zij hebben de voorgeschiedenis niet meegemaakt, hetgeen door één van de vier bewoners van de caravan wordt bevestigd.
De overige twee hebben op 28 juni 2005 zélf deelgenomen aan de staking en zij huldigen hetzelfde standpunt als de groep die op staande voet ontslagen is.
De kantonrechter is van oordeel dat het door W. gestelde verband tussen de staking van 28 juni 2005, de daaropvolgende onrust onder de werknemers en “het campingincident” onvoldoende uit de verf komt.
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat de intimidaties en bedreigingen zoals die volgens W. op het veld hebben plaatsgehad slechts worden gedragen door de verklaring van bedrijfsleider C..
C. geeft enkel in algemeenheden aan dat het gedrag van de groep ontslagen werknemers niet langer te tolereren was, zonder daarbij in te gaan op een ieders specifieke rol in het geheel. Concrete voorbeelden van misdragingen worden door C. niet gegeven.
Verklaringen van andere voormannen en ploegleiders zijn er niet evenmin als verklaringen uit het andere kamp, de groep mensen die volgens W. geïntimideerd en bedreigd zouden worden.
Gesteld noch gebleken is dat er laatste waarschuwingen zijn uitgedeeld die voor de groep werknemers duidelijk maakten dat er een eind moest komen aan onwenselijke onoorbare praktijken.
Daar tegenover staat de expliciete betwisting van de stellingen op dit punt door Z. en zijn collega’s.
Ter zitting is zijdens W. bevestigd dat de personen die zich in de caravan bevonden en die aangifte hebben gedaan noch de groep ontslagen werknemers door W. zijn gehoord.
Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van W. gelegen om
alvorens te grijpen naar het arbeidsrechtelijk zware middel van ontslag op staande voet, het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen.
Zo is de groep ontslagen werknemers niet in staat gesteld te reageren op de verwijten die aan hun adres worden gemaakt en heeft W. zich enkel laten leiden door hetgeen de overige vier personen ten overstaan van de politie hebben verklaard.
Om een goed beeld te krijgen van hetgeen er daadwerkelijk is voorgevallen vóór, op en ná 10 juli 2005 is een verdergaand onderzoek nodig. Voor een dergelijk onderzoek is in een kort gedingprocedure geen plaats en een en ander zal in een eventueel later te entameren bodemprocedure zijn beslag moeten krijgen.
Vooralsnog komt de kantonrechter - het geheel overziend - tot het voorlopig oordeel dat het door W. gegeven ontslag op staande voet geen stand kan houden.
De vordering van Z. dient derhalve aan hem te worden toegewezen.
W. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING IN KORT GEDING:
Veroordeelt W. om aan Z. tegen behoorlijke kwijting te voldoen:
- een bedrag van € 843,37 bruto terzake van het salaris over de periode van 14 juli 2005 tot en met 31 juli 2005.
- een bedrag van € 1.522,74 bruto per maand vanaf 31 juli 2005 terzake van het reguliere salaris, conform arbeidsovereenkomst, elke maand te voldoen op het daarvoor gebruikelijke tijdstip, tot aan de dag waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal eindigen.
Veroordeelt W. voorts in de kosten van deze procedure aan de kant van Z. gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 477,60, waarin begrepen een bedrag van € 200,00 als salaris voor de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Ontzegt – voorzover nodig – het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Zeguers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
type: ph
coll: