ECLI:NL:RBROE:2005:AU0570

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
5 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
151549 \ CV EXPL 05-2488
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.E.M. Zeguers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van Poolse werknemers na staking en intimidatieclaims

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Roermond op 5 augustus 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een groep Poolse werknemers en hun werkgever, een Noord-Limburgse slateler. De werknemers, die medio juli 2005 op staande voet waren ontslagen, vorderden in kort geding betaling van hun achterstallige salaris en doorbetaling van hun loon tot het einde van hun dienstverband. De werkgever had hen verweten zich in groepsverband schuldig te maken aan grove beledigingen en intimidaties jegens collega’s, wat volgens de werkgever leidde tot het ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de dringende reden voor het ontslag onvoldoende had onderbouwd. De kantonrechter merkte op dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemers zich schuldig hadden gemaakt aan de beschuldigingen van intimidatie en bedreiging. Bovendien was er geen bewijs dat de werknemers op de hoogte waren gesteld van de redenen voor hun ontslag. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet kon standhouden en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris en doorbetaling van het loon tot het rechtsgeldige einde van het dienstverband. De uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in ontslagprocedures en de noodzaak voor werkgevers om dringende redenen voor ontslag adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
SECTOR KANTON, LOCATIE VENLO
Zaaknr.: 151549 \ CV EXPL 05-2488
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2005
VONNIS IN KORT GEDING
van de kantonrechter te Venlo
in de zaak van:
J. K, wonende te Wojewoda Sieradzki (Polen),
eiser,
gemachtigde: mr. A.H.M. van den Broek (FNV),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid W. B.V.,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.W.J.D. Engels.
Het verloop van de procedure in kort geding:
Eiser, hierna genoemd K, heeft op de gronden als omschreven in de dagvaarding in kort geding gevorderd gedaagde, verder aangeduid als W, te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris over de periode van 14 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 alsmede het salaris vanaf 31 juli 2005 tot aan de dag waarop de dienstbetrekking tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, een en ander met veroordeling van W in de kosten van dit geding.
K heeft bij dagvaarding tevens producties in het geding gebracht.
W heeft op de dagvaarding gereageerd met het indienen van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek. Hetgeen W in haar verzoekschrift heeft gesteld dient tevens te worden gezien als verweer in de kort gedingprocedure.
Op 29 juli 2005 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgehad.
Partijen hebben ter zitting hun wederzijdse standpunten nader toegelicht.
Zowel de gemachtigde van K als die van W heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is geen afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De kantonrechter heeft de zaak vervolgens op vonnis gesteld en de uitspraak daarvan is bepaald op heden.
Vaststaande feiten:
K is op 10 mei 2005 bij W in dienst getreden in de functie van medewerker vollegrond groenteteelt en wel voor bepaalde tijd voor een periode van 24 weken, tot 25 oktober 2005.
K is op 14 juli 2005 op staande voet ontslagen.
De gemachtigde van K heeft bij brief van 15 juli 2005 de nietigheid van dit ontslag op staande voet ingeroepen.
K maakt deel uit van een groep van ongeveer 180 Poolse werknemers die bij W in dienst zijn.
Op 28 juni 2005 is binnen het bedrijf een staking uitgebroken. Aan deze staking is na besprekingen met FNV een einde gekomen. Gebleken is dat W en FNV beiden een andere interpretatie geven van de CAO-bepalingen en zij voeren daaromtrent tot op dit moment nog overleg.
In de vroege ochtend van 10 juli 2005 heeft zich op de camping waar de groep Poolse werknemers verblijft een incident voorgedaan.
Partijen blijven sterk verdeeld over hetgeen nu exact is voorgevallen op de camping.
Vast staat – in tegenstelling tot hetgeen daaromtrent door W eerder is verklaard – dat K daarbij niet betrokken was.
De vordering van K in kort geding:
K vordert in kort geding hetgeen hiervoor onder het verloop van de procedure is omschreven.
K heeft aan zijn vordering onder meer – kort samengevat – het navolgende ten grondslag gelegd.
K stelt zich op het standpunt dat er geen enkele sprake is van een uitzonderlijke situatie die een ontslag op staande voet zou rechtvaardigen.
De voor het ontslag vereiste dringende reden is niet aanwezig.
K is voor het moment van het ontslag op staande voet nooit eerder aangesproken op zijn gedrag danwel daarvoor gewaarschuwd.
W heeft niet aangegeven om welke reden K werd ontslagen en ook nu tast K omtrent de motieven van W nog steeds in het duister.
K betwist nadrukkelijk dat er sprake is geweest van intimidaties en bedreigingen. Daarvan is in het geheel geen sprake.
Het ontslag op staande voet is dan ook onterecht gegeven.
Het verweer van W:
W heeft zich verweerd tegen de vordering van K en zij heeft daarbij onder meer – eveneens kort samengevat – het navolgende aangevoerd.
De staking van 28 juni 2005 heeft tot grote verdeeldheid geleid onder de groep Poolse werknemers.
De ene groep werknemers die wel aan de staking heeft deelgenomen verwijt de andere groep werknemers dat zij dit niet heeft gedaan en dat zij niet wenst deel te nemen aan de discussie zoals die door W en FNV Bondgenoten wordt gevoerd.
De verwijten worden structureel geuit door middel van scheldpartijen en intimidaties tijdens de werkzaamheden op het veld.
De groep van 10 werknemers waartoe ook K behoort, maakt zich hieraan in grote mate schuldig.
W verwijt K met name dat hij bij deze groepsacties een vooraanstaande en leidende rol speelt. Daarnaast zou K zijn collega’s demotiveren en aansporen tot een lager werktempo. Dit terwijl W juist van K verwachtte, gezien zijn leeftijd en zijn ruimere ervaring met W, dat hij een voorbeeldfunctie zou vervullen en een kalmerende invloed zou uitoefenen op zijn overwegend jongere collega’s.
Het vorenstaande heeft W aanleiding gegeven om over te gaan tot het ontslag op staande voet.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven onder mededeling van de dringende reden.
Het ontslag is gegeven op 14 juli 2005.
Voor een volledige uiteenzetting van de wederzijdse stellingen van partijen verwijst de kantonrechter naar de inleidende dagvaarding in kort geding, het door W ingediende voorwaardelijke ontbindingsverzoek, de ten processe overgelegde producties alsook naar de ter zitting overgelegde pleitnotities.
De inhoud van deze stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Waar nodig zal de kantonrechter bij de beoordeling van het geschil nader ingaan op de wederzijdse standpunten van partijen.
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter:
Afdoende is gebleken van de spoedeisendheid van de onderhavige vorderingen.
In deze procedure ligt ter beoordeling voor de vraag of de kantonrechter, in een bodemprocedure tot beantwoording van deze vraag geroepen, met grote mate van waarschijnlijkheid zal oordelen dat het ontslag op staande voet van 14 juli 2005 gehandhaafd zal blijven.
De kantonrechter merkt vooreerst op – en dat is ter zitting door partijen ook met zoveel woorden aangegeven – dat de concrete stellingen van de ontslagen werknemers in wezen er op neer komen dat zij W ervan beschuldigen dat zij het incident op de camping in de vroege ochtend van 10 juli aangrijpt om zich te ontdoen van de woordvoerders in het conflict over de arbeidsvoorwaarden.
W op haar beurt verwijt de ontslagen werknemers dat zij zich in hun gedrevenheid om dat conflict in hun voordeel te beslechten op onaanvaardbare wijze gedragen tegenover andere Poolse werknemers van W die zich veel gematigder opstellen door hen te bedreigen en te intimideren.
Mede vanuit dit licht bezien overweegt de kantonrechter ten aanzien van het geschil het navolgende.
In de eerste plaats merkt de kantonrechter op dat bij een ontslag op staande voet de dringende reden waarop het ontslag is gebaseerd gelijktijdig moet worden medegedeeld.
De groep ontslagen Poolse werknemers heeft betwist dat een dergelijke mededeling heeft plaatsgevonden.
Men is lang in het ongewisse gebleven omtrent de beweegredenen van W om hen op staande voet te ontslaan.
Uit de processtukken blijkt niet wat de exacte inhoud is geweest van de mededeling aan de Poolse werknemers.
Bedrijfsleider C. merkt in dit verband in zijn verklaring enkel op dat hij de reden voor ontslag onmiddellijk heeft medegedeeld. Wat die reden is of wat de inhoud is van de mededelingen die hij heeft gedaan wordt niet verklaard.
Of hij zich ervan heeft overtuigd dat het voor de ontslagen werknemers duidelijk was waarom zij op staande voet werden ontslagen blijkt niet. Evenmin wordt het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd. Het procesdossier alsook hetgeen hieromtrent ter zitting is verklaard geeft onvoldoende duidelijkheid omtrent de vraag of de werknemers voldoende in staat zijn gesteld hun standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen.
W heeft het gegeven ontslag op staande voet gebaseerd op de structurele intimidaties en bedreigingen door de groep ontslagen werknemers en de vooraanstaande rol die K daarbij zou hebben gespeeld.
W heeft daarbij nadrukkelijk gewezen op de omstandigheid dat het grovelijk beledigen, intimideren en bedreigen in groepsverband heeft plaatsgevonden.
W beroept zich daarbij voornamelijk op de verklaring van de heer R. C., bedrijfsleider bij W, welke verklaring met name ziet op de situatie van vóór 10 juli 2005.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft W de door haar gestelde dringende reden in ontoereikende mate weten te onderbouwen.
Met name komt het opereren in groepsverband, zoals door W gesteld, niet althans onvoldoende naar voren.
De groep ontslagen Poolse werknemers heeft ter zitting nadrukkelijk betwist dat de staking van 28 juni 2005 heeft geleid tot een tweespalt onder de totale groep Polen, in dienst bij W.
De kantonrechter is van oordeel dat het door W gestelde verband tussen de staking van 28 juni 2005, de daaropvolgende onrust onder de werknemers en “het campingincident” onvoldoende uit de verf komt.
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat de intimidaties en bedreigingen zoals die volgens W op het veld hebben plaatsgehad slechts worden gedragen door de verklaring van bedrijfsleider C.
C. geeft enkel in algemeenheden aan dat het gedrag van de groep ontslagen werknemers niet langer te tolereren was, zonder daarbij in te gaan op een ieders specifieke rol in het geheel. Concrete voorbeelden van misdragingen worden door C. niet gegeven. Waarom K moet worden aangewezen als degene die hierin het voortouw heeft is volstrekt onduidelijk.
Verklaringen van andere voormannen en ploegleiders zijn er niet evenmin als verklaringen uit het andere kamp, de groep mensen die volgens W geïntimideerd en bedreigd zouden worden.
Gesteld noch gebleken is dat er laatste waarschuwingen zijn uitgedeeld die voor de groep werknemers duidelijk maakten dat er een eind moest komen aan onwenselijke onoorbare praktijken.
Daar tegenover staat de expliciete betwisting van de stellingen op dit punt door K en zijn collega’s.
Ter zitting is zijdens W bevestigd dat de groep ontslagen werknemers noch overige betrokkenen door W zijn gehoord.
Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van W gelegen om
alvorens te grijpen naar het arbeidsrechtelijk zware middel van ontslag op staande voet, het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen.
Zo is de groep ontslagen werknemers niet in staat gesteld te reageren op de verwijten die aan hun adres worden gemaakt en heeft W zich enkel laten leiden door hetgeen door derden wordt verklaard.
Om een goed beeld te krijgen van hetgeen er daadwerkelijk is voorgevallen is een verdergaand onderzoek nodig. Voor een dergelijk onderzoek is in een kort gedingprocedure geen plaats en een en ander zal in een eventueel later te entameren bodemprocedure zijn beslag moeten krijgen.
Vooralsnog komt de kantonrechter - het geheel overziend - tot het voorlopig oordeel dat het door W gegeven ontslag op staande voet geen stand kan houden.
De vordering van K dient derhalve aan hem te worden toegewezen.
W zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING IN KORT GEDING:
Veroordeelt W om aan K tegen behoorlijke kwijting te voldoen:
- een bedrag van € 843,37 bruto terzake van het salaris over de periode van 14 juli 2005 tot en met 31 juli 2005.
- een bedrag van € 1.522,74 bruto per maand vanaf 31 juli 2005 terzake van het reguliere salaris, conform arbeidsovereenkomst, elke maand te voldoen op het daarvoor gebruikelijke tijdstip, tot aan de dag waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal eindigen.
Veroordeelt W voorts in de kosten van deze procedure aan de kant van K gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 477,60, waarin begrepen een bedrag van € 200,00 als salaris voor de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Ontzegt – voorzover nodig – het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Zeguers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
type: ph
coll: