ECLI:NL:RBROE:2006:AV6774

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05 / 1557 CSV K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.J.A.M. Bakermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van teveel betaalde basispremie WAO en verjaringstermijnen

In deze zaak verzoekt eiseres, Trespa International BV, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om teruggave van teveel betaalde basispremie WAO over het jaar 1998. Eiseres stelt dat de premie over 1998 pas definitief is vastgesteld in 2001 na een looncontrole, en dat de termijn voor het indienen van een verzoek om restitutie pas op 31 december 2006 verstrijkt. Verweerder, het UWV, heeft echter het standpunt ingenomen dat restitutie van premie niet meer mogelijk is na vijf jaar na afloop van het premiejaar, en heeft de aanvraag van eiseres als verjaard beschouwd.

De rechtbank Roermond heeft op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor restitutie inderdaad pas verstrijkt na vijf jaar na de definitieve vaststelling van de premie. Aangezien de premie over 1998 in 1999 was vastgesteld en in 2001 gecorrigeerd, concludeert de rechtbank dat de aanvraag van eiseres niet verjaard is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en verklaart het beroep van eiseres gegrond.

Daarnaast wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 644, en dient het UWV het door eiseres gestorte griffierecht van € 276 volledig te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. F.A. Timmers, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Roermond
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 05 / 1557 CSV K1
Inzake : Trespa International BV, gevestigd te Weert, eiseres,
tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Amsterdam), gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 16 september 2005,
kenmerk: BBK/RL P.836.557.55 027-143.144.34-01.
Datum van behandeling ter zitting: 16 maart 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen verweerders besluit van 17 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank op 16 maart 2006, waar eiseres is vertegenwoordigd door L. van den Heuvel en A.A. Kemp, en waar verweerder, zoals tevoren aangekondigd, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
2.1. Bij brief van 5 augustus 2005 verzoekt eiseres verweerder om teruggave van teveel betaalde basispremie WAO over het jaar 1998. De premie over 1998 is volgens verweerder in 1999 vastgesteld en in 2001 gecorrigeerd naar aanleiding van een looncontrole. Een verzoek als het onderhavige moet binnen 5 jaar na afloop van het jaar waarin de premie is vastgesteld worden ingediend. De onderhavige aanvraag is ingediend na die termijn en dus verjaard.
Verweerder neemt de aanvraag niet verder in behandeling.
2.2. Eiseres voert daartegen aan, dat in 2001 na een looncontrole via een correctienota alsnog premienota’s over het jaar 1998 zijn opgelegd, zodat de premie over 1998 eerst in 2001 definitief is vastgesteld. De vijfjaarstermijn verloopt dan pas op 31 december 2006.
Nu eiseres eerst in 2001 bekend is geworden met de definitieve premie over 1998, beroept zij zich subsidiair op het bepaalde in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat bepaalt, dat een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de schuldeiser met het bestaan van zijn vordering bekend is geworden, en verzoekt om analoge toepassing.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.3. Artikel 13, derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) luidt:
De rechtsvordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde premie verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie is vastgesteld.
2.4. Art. 11 van de CSV bevat voorschriften omtrent de vaststelling en invordering van de premie, die door de werkgever is verschuldigd. Het derde lid van dat artikel bepaalt, dat, indien ten onrechte geen bedrag aan premie is vastgesteld, dan wel na de vaststelling blijkt, dat een lager bedrag is vastgesteld dan verschuldigd is, het uitvoeringsorgaan alsnog het door de werkgever verschuldigde bedrag aan premie over de verstreken betalingstijdvakken vaststelt. In het verlengde hiervan bepaalt het vierde lid van art. 11 dat, indien een hoger bedrag aan premie is vastgesteld dan door de werkgever is verschuldigd, het uitvoeringsorgaan het verschuldigde alsnog op het juiste bedrag vaststelt en het teveel betaalde restitueert. Art. 13 CSV bevat verjaringstermijnen van de in art. 11 geregelde vaststelling en invordering/restitutie van de premie. Het eerste lid van dit artikel bepaalt, dat geen premie meer wordt vastgesteld, indien meer dan vijf jaren zijn verstreken sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie verschuldigd is geworden. In het verlengde hiervan regelt het derde lid van art. 13 dat de rechtsvordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde premie verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie is vastgesteld.
Bij premierestitutie is niet, zoals bij premievaststelling, beslissend het jaar waarover de premie is verschuldigd, maar het jaar waarin de premie is vastgesteld. In zoverre verschilt het eerste lid van art. 13 CSV van het derde lid. In de meeste gevallen is dat het jaar volgend op het jaar waarop de premievaststelling betrekking heeft. In het onderhavige geval is de nota over 1998 vastgesteld in 1999. De termijn van art. 13, derde lid, CSV strekt zich dus uit tot en met zesde jaar na het jaar waarop de premievaststelling betrekking had, dus tot en met 2004, terwijl de termijn voor verweerder ingevolge het eerste lid van art. 13 CSV verstrijkt eind 2003.
In het geval, zoals in casu, verweerder in 2001 een navordering (correctienota) oplegt over 1998 eindigt de termijn voor eiser ingevolge het derde lid van art. 13 CSV eind 2006. De correctienota d.d. 2001 over 1998 dient dus aangemerkt te worden als premievaststelling, zoals bedoeld in de artikelen 11 en 13 CSV.
Uit het vorenstaande volgt, dat het beroep gegrond is.
2.5. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,= (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het UWV;
bepaalt dat het UWV aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 276,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.J.A.M. Bakermans in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2006
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 21 maart 2006
RR
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.