ECLI:NL:RBROE:2006:AZ2579

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
10 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/620211-03
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.C.M. Bomans
  • N.J.M. Ruyters
  • A.J.M. Huisman-Kreijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het kader van uitlevering en vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 10 oktober 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in een strafzaak tegen een verdachte die door de Belgische autoriteiten aan Nederland was overgeleverd. De verdachte was op 3 oktober 2005 overgeleverd, maar de vervolging had tot dat moment niet plaatsgevonden. De officier van justitie te Roermond had op 26 april 2006 aanvullende toestemming gevraagd aan de Belgische autoriteiten voor vervolging in Nederland, met verwijzing naar een Europees Arrestatiebevel. De raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge had dit verzoek uitvoerbaar verklaard, maar de rechtbank Roermond constateerde dat er onduidelijkheid bestond over de feiten waarvoor de aanvullende toestemming was gevraagd. Er ontbraken essentiële gegevens zoals datum en plaats van de feiten, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen waarvoor de toestemming precies was verleend.

De rechtbank oordeelde dat, aangezien er geen onherroepelijke beslissing was genomen op het verzoek om aanvullende toestemming en er geen duidelijkheid bestond over de feiten, de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard diende te worden. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter de heer A.J.M. Huisman-Kreijn was. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en volledige informatie bij het aanvragen van vervolging, vooral in het kader van internationale samenwerking en uitlevering.

De rechtbank heeft in haar beslissing ook aandacht besteed aan de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank om van het ten laste gelegde kennis te nemen. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldeed en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de officier van justitie in deze zaak niet ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/620211-03
Uitspraak d.d. : 10 oktober 2006
VERSTEK
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelervenen 10, Ter Apel.
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2006.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 december 2002, in elk geval in het jaar 2002 in de gemeente Roermond, althans in het arrondissement Roermond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[namen van 25 benadeelden]
althans één persoon (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid één of meerdere mobiele telefoon(s) aangeboden (onder meer via advertentie) tegen betaling, waarbij (telkens) vooruitbetaling of een aanbetaling werd verlangd waarna de betreffende telefoon(s) zou(den) worden geleverd, waardoor voornoemd(e) perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de oproeping.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Ter zake van voormelde feiten is, na een bevel tot aanhouding van 8 december 2003, een verzoek tot uitlevering van 27 januari 2004 en een Europees Arrestatiebevel van 14 oktober 2004 van de officier van justitie te Roermond, bij beschikking van de Generalstaatsanwalt te Karlsruhe van 4 november 2004 de uitlevering van verdachte aan Nederland door de Duitse autoriteiten toegelaten. Op 11 november 2004 is verdachte voor deze feiten aangehouden en in verzekering gesteld. Op 16 november 2004 is verdachte in vrijheid gesteld. Vervolging heeft destijds niet plaatsgevonden.
Verdachte is door de Belgische autoriteiten op 3 oktober 2005 op verzoek van het arrondissementsparket te Haarlem aan Nederland overgeleverd ter zake van feiten gepleegd in de periode van 10 januari 2005 tot en met 29 januari 2005.
Op 26 april 2006 heeft de officier van justitie te Roermond aan de Belgische autoriteiten om aanvullende toestemming voor vervolging in Nederland van verdachte gevraagd, met verwijzing naar een bijgevoegd Europees Arrestatiebevel.
Bij ongedateerde beschikking, gevoegd bij een brief van de Procureur des Konings te Brugge van 8 mei 2006, heeft de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge het verzoek van de officier van justitie te Roermond d.d. 26 april 2006 om aanvullende toestemming voor vervolging in Nederland van verdachte uitvoerbaar verklaard, wegens de feiten omschreven in het Europees Aanhoudingsbevel.
In de aan de rechtbank ter beschikking staande stukken bevinden zich afschriften van deze beschikking van de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, alsmede van het verzoek van de officier van justitie van 27 april 2006 en het daarbij gevoegde Europees Arrestatiebevel van 26 april 2006.
Noch uit de beschikking, noch uit de bijgevoegde stukken blijkt echter voor welke feiten de aanvullende toestemming is gevraagd. In het bijzonder ontbreken aanduidingen van pleegplaats(en) en tijdstip(pen) waarop het feit of de feiten heeft/hebben plaatsgevonden. In het Europees Arrestatiebevel van 26 april 2006, waar de toestemmingsbeschikking naar verwijst, is slechts sprake van één strafbaar feit, waarbij verdachte mobiele telefoons te koop heeft aangeboden, waarna personen bij verdachte hebben besteld en betaald, maar de telefoons vervolgens nooit zijn geleverd.
Blijkens een brief van de toenmalige raadsman van verdachte, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, van 29 september 2006, en van de officier van justitie van 5 oktober 2006 heeft verdachte tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge beroep ingesteld.
Uit de brief van de officier van justitie en de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting blijkt voorts dat door de bevoegde Belgische instantie in hoger beroep nog geen uitspraak is gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu ter terechtzitting niet is gebleken dat op het verzoek om aanvullende toestemming onherroepelijk is beslist en bovendien, gelet op het ontbreken van een datum- en plaatsaanduiding van het/de feit(en), niet duidelijk is waarvoor de aanvullende toestemming is gevraagd, de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk.
Vonnis gewezen door mrs. D.C.M. Bomans, N.J.M. Ruyters en A.J.M. Huisman-Kreijn, rechters, van wie mr. A.J.M. Huisman-Kreijn voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 oktober 2006.
Mr. N.J.M. Ruyters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.