RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 06 / 1519 WW44 K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser
tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beesel, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 17 juli 2006,
kenmerk: AJZ/BL/2005/0123.
Datum van behandeling ter zitting: 24 november 2006.
Bij besluit van 17 juli 2006 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser tegen de op 8 februari 2006 aan hem verleende bouwvergunning
Van dat besluit is mr. M.A.C. Jue, werkzaam bij de SRK Rechtbijstand, namens eiser bij de rechtbank in beroep gekomen.
De stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alsmede een verweerschrift zijn door verweerder naar de rechtbank gezonden, waarna een afschrift daarvan aan de gemachtigde van eiser is gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 november 2006. Aldaar zijn verschenen eiser in persoon, bijgestaan door mr. Jue, voornoemd, en haar kantoorgenote mr. B. Hamburger, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.G.J. van Loon, werkzaam bij verweerders gemeente.
Eiser heeft op 17 januari 2006 een aanvraag gedaan om vergunning voor het oprichten van en carport op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesel, sectie [...] nummer [...], plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats]. Het bouwplan betrof een carport op de oprit naast de woning op dat perceel, waarop ingevolge het bestemmingsplan Kernen de bestemming woondoeleinden rust. De voorzijde van de carport was in het bouwplan 0,85 cm voor de voorgevel gesitueerd.
Het bouwplan is voorgelegd aan de Welstandscommissie voor Midden-Limburg. In haar advies heeft de welstandscommissie aangegeven dat de carport om te voldoen aan redelijke eisen van welstand minimaal 50 cm achter de bestaande voorgevel van het de woning geplaatst dient te worden, zulks in verband met het aanzien van de voorgevel.
Bij besluit van 8 februari 2006 heeft verweerder, ervan uitgaande dat de geldende bestemming de bouw van een carport op de beoogde locatie toelaat, bouwvergunning verleend onder voorwaarde dat de carport minimaal 50 cm achter de bestaande voorgevel wordt geplaatst.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit voor zover daarbij genoemde voorwaarde is gesteld.
Over dat bezwaar is advies uitgebracht door de commissie van advies voor de bezwaarschriften, inhoudende -samengevat- dat door het volgen van het welstandsadvies de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan worden gefrustreerd en dat verweerder dient te beslissen over de aanvraag zoals die is ingediend, zodat aan de bouwvergunning geen voorwaarden kunnen worden verbonden omtrent situering van het bouwwerk die niet overeenkomen met het ingediende bouwplan. Mede gelet op het beginsel dat reformatio in peius niet geoorloofd is, is de commissie tot de slotsom gekomen dat de bouwvergunning dient te worden verleend als aangevraagd
Bij het bestreden besluit op bezwaar heeft verweerder, in afwijking van dat advies, het standpunt ingenomen dat de welstandscommissie de ruimte dient te hebben om, ook indien het bestemmingsplan plaatsing op de gevraagde locatie toelaat, te adviseren het beoogde bouwwerk op een andere locatie op het perceel te situeren. Voorts is verweerder tot de conclusie gekomen dat, indien een aangevraagd bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, de bouwvergunning dient te worden geweigerd. Verweerder heeft daarom, kennelijk onder herroeping van het primaire besluit, de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft eiser doen aanvoeren dat hij in de eerste plaats van mening is dat het ongedaan maken van de verleende bouwvergunning in het besluit op bezwaar in strijd is met het verbod van reformatio in peius. In de tweede plaats is hij van mening dat het advies van de welstandscommissie gebrekkig is, nu het vigerende bestemmingsplan toelaat dat carports en overkappingen ten hoogste 1,50 meter voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd. Daartoe is verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die erop neerkomt dat de welstandstoets zich dient te richten naar de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en dat beperking van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan door die toets niet geoorloofd is. Ten slotte is aangevoerd dat de gestelde voorwaarde een praktisch probleem opleveren bij het in- en uitstappen uit een auto, gezien de aan de zijkant van de woning beschikbare ruimte.
De rechtbank oordeelt op basis van de aangevoerde beroepsgronden als volgt over het bestreden besluit.
Voorop moet worden gesteld dat ingevolge artikel 7:13, zevende lid, van de Awb afwijking van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften geoorloofd is, mits wordt gemotiveerd waarom een ander standpunt wordt ingenomen. Verwacht had daarom mogen worden dat verweerder in het bestreden besluit was ingegaan op de overwegingen van de commissie omtrent het stellen van welstandseisen in relatie tot de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan en de toelaatbaarheid van reformatio in peius. Nu dit niet, althans in onvoldoende mate is gebeurd, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Gelet op het gestelde in het verweerschrift en hetgeen ter zitting van de rechtbank naar voren is gekomen, ziet de rechtbank termen om gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 8:72, derde lid, van de Awb om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank overweegt daartoe dat verplaatsing van de geplande carport over een afstand van 1,35 meter (0,85 + 0,5 meter) naar achteren zou betekenen dat aan het, inhoudelijk niet aangevochten, advies van de welstandscommissie, wordt voldaan, terwijl die verplaatsing niet in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts heeft eiser desgevraagd ter zitting niet aannemelijk kunnen maken dat bedoelde verplaatsing van invloed is op de gebruiksmogelijkheden van de door hem gewenste carport. Ten aanzien van de mogelijkheid om een auto onder de carport te plaatsen, waarvoor met name de ruimte om de portieren te openen en in en uit te stappen van belang is, is de rechtbank niet gebleken van een wezenlijk verschil tussen de door eiser beoogde situering en die welke het bestreden besluit toelaat. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook in concreto geen sprake van een relevante beperking van de bouwmogelijkheden als gevolg van de welstandstoets zoals die in het bestreden besluit is toegepast, zodat het beroep van eiser op de door hem genoemde jurisprudentie niet opgaat.
Ten aanzien van het aspect reformatio in peius stelt de rechtbank voorop dat in artikel 7:11 van de Awb besloten ligt dat de indiener van een bezwaarschrift in beginsel door het maken van bezwaar niet in een slechtere positie dient te geraken. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder zich op goede gronden nader op het standpunt heeft gesteld dat bij de beoordeling van een aanvraag moet worden uitgegaan van (de situering van) het bouwplan, zoals dat is ingediend. Omdat dat plan op het punt van de situering van het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, was verweerder ingevolge artikel 44 van de Woningwet verplicht de aanvraag af te wijzen. Nu realisatie van het bouwplan op genoemde andere locatie mogelijk is en niet gebleken is van enige andere weigeringsgrond, staat evenwel niets in de weg aan honorering van een nieuwe aanvraag die in overeenstemming is met het welstandsadvies. Eiser ondervindt dan ook in zoverre geen nadeel van de herroeping van de bouwvergunning onder voorwaarde zoals die in het primaire besluit is verleend. Wat mogelijk wel resteert is financieel nadeel. Ter zitting van de rechtbank is daaromtrent gebleken dat verweerder bereid is om bij de bevoegde heffingsambtenaar te bevorderen dat voor een nieuwe aanvraag om bouwvergunning geen leges geheven zullen worden. Wat daarvan zij: zodra duidelijk is of eiser schade lijdt door het opnieuw moeten aanvragen van een bouwvergunning, kan hij verweerder vragen om een besluit te nemen over vergoeding van die schade. Aldus bestaat derhalve voor eiser de mogelijkheid om ook het resterende nadeel weg te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 7:11 van de Awb.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,-- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Beesel;
bepaalt dat de gemeente Beesel aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout (voorzitter), in tegenwoordigheid van mr. A.M. Schmeets als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden