ECLI:NL:RBROE:2007:AZ7577

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 1661 WRO
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke procedure inzake vrijstelling WRO

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 25 januari 2007 uitspraak gedaan over het verzet van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasbree tegen een eerdere uitspraak van 12 oktober 2006. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van de geopposeerde, gericht tegen een besluit van het college van 18 juli 2006. De rechtbank heeft in deze procedure de vraag beantwoord of deze onbevoegdverklaring terecht was.

De rechtbank overweegt dat de rechtsgang voor de bouwvergunning niet leidend is indien een vrijstellingsbesluit gevolgd wordt door afzonderlijke bouwvergunningen. De geopposeerde heeft bezwaar gemaakt tegen het vrijstellingsbesluit, omdat hij zich verzet tegen de geplande ontsluitingsweg en de bouw van woningen. De rechtbank concludeert dat de verkaveling en de intekening van de ontsluitingsweg niet als zelfstandig appellabele onderdelen van het vrijstellingsbesluit kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard.

De rechtbank wijst erop dat indien tegen een verleende bouwvergunning geen bezwaar wordt gemaakt, deze in rechte onaantastbaar wordt. Dit houdt in dat als de vrijstelling in een later stadium wordt aangevochten, dit geen invloed heeft op de onaantastbaarheid van de bouwvergunning. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en verklaart dit dan ook. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen rechtsmiddel meer open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de rechtbank met toepassing van artikel 8:55 van de Algemene
Wet bestuursrecht (Awb).
Proc.nr. : AWB 06 / 1661 WRO.
Inzake : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasbree, opposant,
Tegen : [geopposeerde], wonende te [woonplaats], geopposeerde.
I. OVERWEGINGEN
Bij uitspraak van 12 oktober 2006 heeft de rechtbank zich met toepassing van artikel 8:54, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht onbevoegd verklaard van het beroep van geopposeerde, gericht tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van Maasbree (het college) van 18 juli 2006, verzonden op 7 augustus 2006, kennis te nemen.
Opposant heeft tegen die uitspraak tijdig verzet gedaan. Opposant heeft daarbij gevraagd in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Het verzet is op 10 januari 2007 behandeld ter zitting van de rechtbank.
Bij de beoordeling van het verzet dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zich bij de aangevochten uitspraak terecht (kennelijk) onbevoegd heeft verklaard van het beroep kennis te nemen.
In het verzetschrift heeft opposant - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
Door het college is aan de gemeente Maasbree vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het bouwen van 10 woningen aan de Molenstraat te Maasbree. Aan de hand van de ruimtelijke onderbouwing en de verkavelingstekening zijn daarna de 10 percelen aan particulieren verkocht. Een aanvraag bouwvergunning dient door iedere koper afzonderlijk ingediend te worden. Opposant toetst vervolgens of iedere afzonderlijke aanvraag past binnen de verleende vrijstelling. Een afzonderlijke vrijstelling is niet nodig en het vrijstellingsbesluit schept net als een nieuw bestemmingsplan een planologisch kader. Op die grond is opposant van mening dat het vrijstellingsbesluit (zelfstandig) appellabel moet zijn. Nu dit met de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorbereid, is daartegen rechtstreeks beroep mogelijk volgens opposant. Artikel 49, vijfde lid, van de WRO en de jurisprudentie, genoemd in de uitspraak, waarvan verzet wordt gedaan, zien op de situatie dat de verleende vrijstelling wordt gevolgd door één beschikking tot verlening van bouwvergunning. In het onderhavige geval zou dat artikel niet van toepassing moeten zijn, omdat sprake is van één vrijstelling, die gevolgd kan worden door een tiental afzonderlijke bouwvergunningen. Het is mogelijk dat niet voor alle percelen, waarvoor vrijstelling is verleend, een bouwvergunning wordt aangevraagd. Volgens opposant zou de vrijstelling dan nooit onherroepelijk worden. Indien de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling bij elk bezwaar tegen een verleende bouwvergunning opnieuw moet worden beoordeeld, zou achteraf kunnen blijken dat de vrijstelling ten onrechte is verleend, waarmee in principe de rechtsgrond van de overige verleende bouwvergunningen vervalt. Hierdoor wordt de vrijstelling in principe 10 maal appellabel, hetgeen allerlei praktische vragen oproept: Wordt een bouwvergunning onherroepelijk, indien daartegen geen bezwaar is gemaakt maar het vrijstellingsbesluit (in een andere zaak) wordt aangevochten? Moet een belanghebbende, die het niet eens is met de verleende vrijstelling, bezwaar maken tegen alle bouwvergunningen? Op basis van deze overwegingen en vragen stelt opposant dat de uitspraak van de rechtbank van 12 oktober 2006 niet juist is en verzoekt zij het beroepschrift tegen het vrijstellingsbesluit in behandeling te nemen.
Naar aanleiding van hetgeen opposant in het verzetschrift heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank als volgt.
Met de voorzieningenrechter in zaken met de procedurenummers AWB 06 / 2131 tot en met 2133 is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 49, vijfde lid, van de WRO en de daarbij behorende jurisprudentie geen steun geeft aan de visie van opposant dat de rechtsgang voor de bouwvergunning niet leidend zou zijn, indien een vrijstellingsbesluit (voor meerdere bouwwerken) gevolgd wordt door afzonderlijke bouwvergunningen voor die bouwwerken. Uit de jurisprudentie van de AbRS over de toepasselijkheid van artikel 49, vijfde lid, van de WRO volgt niet meer dan dat een (onderdeel van een) besluit zelfstandig appellabel is indien de tegen een vrijstelling gemaakte bezwaren betrekking hebben op een onderdeel van het vrijstellingsbesluit, dat ziet op vrijstelling voor een activiteit, waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
Geopposeerde heeft bezwaar gemaakt tegen het vrijstellingsbesluit omdat hij zich wil verzetten tegen de geplande situering van de (in de toekomst te realiseren) ontsluitingsweg en de bouw van de woningen op de desbetreffende kavels de mogelijkheid een andere situering voor de ontsluiting te kiezen illusoir zal maken.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verkaveling en de intekening van een geplande ontsluitingsweg, hoewel deze onderdeel uitmaken van de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling, echter niet als zelfstandig appellabele onderdelen van het vrijstellingsbesluit worden aangemerkt. Een vrijstellingsbesluit kan (ook) in dit opzicht niet met een bestemmingsplan op een lijn worden gesteld. De rechtbank heeft zich derhalve terecht kennelijk onbevoegd geacht van het als beroepschrift doorgezonden bezwaarschrift kennis te nemen.
Ten aanzien van de door opposant opgeworpen praktische bezwaren en vragen die ontstaan indien het vrijstellingsbesluit niet afzonderlijk appellabel wordt geacht, merkt de rechtbank nog het volgende op.
Indien tegen een verleende bouwvergunning geen bezwaar wordt gemaakt, dan wordt deze bouwvergunning in rechte onaantastbaar. Indien het aanvechten van een andere bouwvergunning mocht leiden tot een vernietiging of herroeping van de vrijstelling en de op basis daarvan verleende bouwvergunning omdat de vrijstelling in algemene zin niet houdbaar zou blijken te zijn, kan dat aan bedoelde onaantastbaarheid niet afdoen. Een niet aangevochten bouwvergunning wordt immers, ondanks de eventuele daaraan klevende gebreken, onherroepelijk.
Nu de aangevochten vrijstelling niet afzonderlijk appellabel is te achten, dient degene die het niet eens is met een onder die vrijstelling verleende bouwvergunning (inderdaad) daartegen bezwaar te maken. Voorwaarde voor ontvankelijkheid is uiteraard wel dat degene die bezwaar maakt, belanghebbende is bij dat besluit. Indien het vrijstellingsbesluit in bezwaar wordt herroepen of in beroep wordt vernietigd, omdat daaraan gebreken kleven die voor het gehele project gelden (bijvoorbeeld de ruimtelijke onderbouwing is in algemene zin ondeugdelijk) dan zal dat uiteraard gevolgen moeten hebben voor de nog te verlenen of nog niet rechtens onaantastbare bouwvergunningen. Indien er gebreken worden geconstateerd aan een onder (de algemene) vrijstelling verleende bouwvergunning, die enkel betrekking hebben op de vrijstelling/bouwvergunning voor de desbetreffende kavel (te denken valt bijvoorbeeld aan een ontoereikende belangenafweging met betrekking tot het concrete bouwwerk) dan zal de vrijstelling kunnen worden herroepen of vernietigd voor zover betrekking hebbend op het litigieuze bouwwerk. Het vrijstellingsbesluit zou dan in stand kunnen blijven voor zover dat ziet op de overige bouwerken (kavels) waarvoor het geconstateerde gebrek aan het vrijstellingsbesluit niet geldt.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
II. BESLISSING
De rechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2007.
Voor eensluidend afschrift:
De griffier,
Verzonden op: 25 januari 2007.
id
Tegen deze uitspraak staat géén rechtsmiddel meer open.