ECLI:NL:RBROE:2007:BA6782

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 1795 WIA
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonaanspraken in het kader van de Wet WIA en het besluit dagloonregels

In deze zaak gaat het om loonaanspraken van eiser in het kader van de Wet WIA. Eiser had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na zijn eerste ziektedag op 11 maart 2004. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen had op 10 juli 2006 een IVA-uitkering toegekend, gebaseerd op een jaarinkomen van € 41.764,43, met als refertejaar 1 maart 2003 tot 1 maart 2004. Eiser stelde echter dat zijn werkgever een te laag jaarloon had opgegeven, wat door de salarisadministrateur van de werkgever werd bevestigd. Eiser had in 2005 met terugwerkende kracht een hogere beloning gekregen, wat van invloed was op zijn aanspraken over het refertejaar.

De rechtbank Roermond oordeelde dat de verweerder bij het bepalen van het genoten loon van eiser in de referteperiode niet voorbij kon gaan aan de met terugwerkende kracht toegekende hogere beloning. De rechtbank benadrukte dat de Wet WIA en de daarop gebaseerde regelingen zoveel mogelijk aansluiting moeten zoeken bij het feitelijke verdienvermogen van eiser in het refertejaar. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het griffierecht volledig werd vergoed. De uitspraak werd gedaan op 6 juni 2007, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Roermond
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 1795 WIA
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 27 september 2006,
kenmerk: B&B 158.0103.24 MB.
Datum van behandeling ter zitting: 8 februari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een besluit van 10 juli 2006 ter zake de toepassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuurs-recht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden. Nadien heeft eiser nog stukken aan het dossier doen toevoegen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 8 februari 2007, waar eiser niet is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als teamleider/docent bij Stichting [werkgever]. Op 27 maart 2006 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend ter zake van de eerste ziektedag op 11 maart 2004.
Bij besluit van 10 juli 2006 heeft verweerder aan eiser ingaande 9 maart 2006 een IVA-uitkering in het kader van de Wet WIA toegekend. Daarbij is de bruto uitkering per maand, exclusief vakantiegeld, gesteld op € 2.269,65 (daarbij uitgaande van een jaarinkomen van € 41.764, 43, refertejaar 1 maart 2003 tot 1 maart 2004). Op 17 augustus 2006 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Daarin heeft hij aangevoerd dat de werkgever aan verweerder een te laag jaarloon opgegeven heeft. De salaris-administrateur van de werkgever zou dit bevestigd hebben. Een herberekening van eisers loon (en dat van een aantal anderen) over de periode maart 2003 tot maart 2004 naar aanleiding van een in 2005 met terugwerkende kracht (kennelijk vanaf 1 augustus 2002) doorgevoerde functieherwaardering, is van de zijde van werkgever aan verweerder toegezonden.
Bij besluit van 27 september 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld, waarbij hij dezelfde gronden aanvoert als in bezwaar. In een aanvullend beroepschrift heeft eiser nog aangegeven dat ook het ABP van een hoger salaris is uitgegaan, te weten van € 44.895,19.
In het verweerschrift heeft verweerder nog een keer zijn standpunt onderstreept dat voor de berekening van het dagloon uitgegaan dient te worden van het loon dat in het refertejaar daadwerkelijk is genoten. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het APB anders heeft beslist omdat het ABP uitgaat van het salaris 2005, een andere peildatum derhalve dan het refertejaar. Mocht de rechtbank eiser volgen, dan wijst de gemachtigde van verweerder er nog op dat het dagloon in dat geval boven het maximum dagloon zou uitkomen.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit onder meer in aanmerking genomen artikel 13 van de Wet WIA. Op grond daarvan dient voor het bepalen van het dagloon, voor zover hier van belang, te worden uitgegaan van het door de werknemer in de periode van één jaar verdiende (genoten) loon. Verweerder heeft zich voor de bepaling daarvan terecht als uitgangspunt gebaseerd op het loon volgens de loonopgave zoals die door de werkgever is verstrekt.
Onder loon wordt ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen verder mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit besluit wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden.
De rechtbank dient te beoordelen of de situatie van eiser begrepen kan worden onder de uitzonderingssituatie als hiervoor bedoeld. De rechtbank overweegt dat eisers werkgever in 2005 met terugwerkende kracht aan eiser een hogere beloning heeft toegekend, zodat eisers aanspraken over het refertejaar (1 maart 2003 tot 1 maart 2004) groter zijn dan hetgeen hem destijds feitelijk is uitbetaald. Doordat de werkgever met terugwerkende kracht aan eiser een hoger loon heeft toegekend, moet naar het oordeel van de rechtbank eisers aanspraak op een hogere beloning geacht worden vorderbaar te zijn geworden in 2003.
Nu verweerder in 2006 diende te bepalen wat het genoten loon van eiser in de referteperiode was, inclusief zijn eventueel vorderbare aanspraken in dat jaar, kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet voorbij gaan aan de met terugwerkende kracht toegekende hogere beloning. Immers, uitgangspunt voor de Wet WIA en de daarop gebaseerde regelingen is dat zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het feitelijke (reële) verdienvermogen van eiser in het refertejaar. De rechtbank acht haar oordeel dan ook niet in strijd met de ratio van artikel 2, vierde lid, van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen, welke bepaling juist beoogt onredelijke of ongewenste uitkomsten te voorkomen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is.
Beslist wordt als aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 6 juni 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 6 juni 2007.
rv
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.