ECLI:NL:RBROE:2007:BB7258
Rechtbank Roermond
- Raadkamer
- A.J.M. Huisman
- N.J.M. Ruyters
- W.A.H.J. Poppeliers
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de belangenafweging bij herhaalde toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen in strafzaken
In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 5 november 2007 uitspraak gedaan in een hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring van de verdachte. De rechtbank heeft de processtukken bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat de rechter-commissaris ten onrechte de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat de artikelen uit het Wetboek van Strafvordering die door de rechter-commissaris zijn aangehaald, enkel betrekking hebben op de voorgeleiding ter toetsing van de rechtmatigheid van de aanhouding en niet op de fase van de voorlopige hechtenis. De rechtbank vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering tot inbewaringstelling.
De rechtbank benadrukt dat de inverzekeringstelling geen voorwaarde is voor de vordering tot bewaring en dat bewaring ook kan worden bevolen tegen een verdachte die zich op vrije voeten bevindt. In deze zaak was de verdachte eerder in verzekering gesteld voor hetzelfde feit, maar was hij na de inverzekeringstelling in vrijheid gesteld. De rechtbank wijst op het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging, waarbij het belang van de verdachte om niet opnieuw aan een vrijheidsbenemend dwangmiddel te worden onderworpen, moet worden afgewogen tegen het belang van de strafvorderlijke overheid bij het toepassen van een dergelijk dwangmiddel.
De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in deze zaak in het voordeel van de verdachte dient uit te vallen. De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot inbewaringstelling, omdat de omstandigheden die door het openbaar ministerie zijn aangevoerd niet voldoende zijn om de vordering te rechtvaardigen. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met de eerdere invrijheidstelling van de verdachte en de omstandigheden van het ongeval, waarbij het slachtoffer levensgevaarlijk gewond raakte en later overleed. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot inbewaringstelling niet kan worden toegewezen.