ECLI:NL:RBROE:2007:BB9551

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82121 / FA RK 07 - 1276
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg op 19 september 2007 een verzoekschrift ingediend bij de kinderrechter tot wijziging van de omgangsregeling tussen de minderjarige en zijn moeder. De kinderrechter heeft op 1 november 2007 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de stichting en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. De minderjarige, geboren in 1995, heeft na de scheiding van zijn ouders zijn hoofdverblijf bij zijn vader. De omgangsregeling, die eerder was vastgesteld, stond de moeder toe om op woensdag van 13.00 tot 17.00 uur omgang te hebben met de minderjarige, zonder aanwezigheid van de gezinsvoogd.

De stichting heeft echter geconstateerd dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige niet in het belang van laatstgenoemde is, gezien de onrust die de moeder met zich meebrengt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de stichting op basis van artikel 1:263b BW een verzoek kan indienen tot wijziging van de omgangsregeling. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de stichting ontvankelijk is in haar verzoek en dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige voor een periode van zes maanden stopgezet dient te worden. Na deze periode zal de eerdere omgangsregeling weer van kracht worden, tenzij de stichting besluit om opnieuw een verzoek in te dienen indien de moeder niet voldoende vorderingen heeft gemaakt.

De kinderrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de moeder haar gedrag moet veranderen om een verantwoorde omgang mogelijk te maken. De beslissing is genomen met het oog op de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om een onwenselijke situatie te voorkomen. De uitspraak is gedaan door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, op 28 november 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 82121 / FA RK 07-1276
Beschikking van 28 november 2007 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Venlo, Prinsenstraat 4,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende merkt de kinderrechter aan:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.
[vader]
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: vader.
[moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: moeder,
procureur: mr. P.G.C.P. Smits.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft op 19 september 2007 bij de kinderrechter een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de omgangsregeling, in dier voege dat de omgang voor de duur van de ondertoezichtstelling volledig wordt stopgezet.
De kinderrechter verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.
1.2. Op 01 november 2007 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- vader;
- een vertegenwoordiger van de stichting;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
1.3. De betreffende minderjarige heeft een mening kenbaar gemaakt.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Uit het huwelijk van de ouders is geboren de minderjarige [de minderjarige]. Bij beschikking van deze rechtbank van 23 november 2005 zijn partijen gescheiden van echt verklaard. Beide ouders zijn belast gebleven met het ouderlijk gezag. Bij beschikking van 29 november 2006 is de definitieve hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij vader bepaald en is bepaald dat [de minderjarige] op woensdag van 13.00 uur tot 17.00 uur, zonder aanwezigheid van de gezinsvoogd, omgang met moeder mag hebben.
Op 03 oktober 2007 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling met ingang van 05 oktober 2007 verlengd met één jaar.
Bij beschikking van 27 juni 2007 is op grond van artikel 1:263b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) een begeleide omgangsregeling met moeder bepaald van één uur per veertien dagen.
2.2. De stichting heeft aangegeven dat [de minderjarige] zeer onrustig reageert op de omgang met moeder. De stichting is van mening dat moeder haar eigen onrust niet onder controle kan houden en daarmee een onverantwoorde belasting legt op [de minderjarige] tijdens de omgang. De stichting heeft derhalve besloten om de kinderrechter te verzoeken om de omgang stop te zetten, totdat moeder in behandeling gaat voor haar problematiek en de stichting van de behandelaar heeft vernomen dat omgang mogelijk is, waarbij moeder [de minderjarige] kan benaderen conform zijn leeftijd en mogelijkheden en [de minderjarige] niet belast met irreële zorgen.
2.3. Het verzoek van de stichting is gebaseerd op artikel 1:263b, eerste lid BW. Gelet op het bepaalde in dit artikel kan de kinderrechter op verzoek van de stichting een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een omgangsregeling wijzigen.
2.4. De rechtbank stelt vooreerst vast dat beide ouders na de echtscheiding belast zijn gebleven met het ouderlijk gezag en dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij vader. Voorts stelt de rechtbank vast dat de omgangsregeling tussen moeder en [de minderjarige] is vastgelegd in een rechterlijke beslissing.
De stichting acht contact tussen moeder en [de minderjarige] op dit moment niet in het belang van [de minderjarige].
2.5. De stichting heeft haar verzoek gebaseerd op artikel 1:263b, eerste lid, BW.
Blijkens zijn totstandkoming handelt dit artikel evenwel over het contact tussen de onder toezicht gestelde minderjarige en zijn niet met het gezag belaste ouder en eventueel anderen, voor zover dat contact is geregeld in een rechterlijke beslissing.
Wetshistorisch zou derhalve moeten worden geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van het verzoek.
Ten formele oordeelt de kinderrechter over de ontvankelijkheid van het verzoek als volgt.
De stichting kan ter uitvoering van haar taak aan de met het gezag belaste ouder schriftelijke aanwijzingen geven ex artikel 1:258 BW betreffende de opvoeding en verzorging van de minderjarige. Een aanwijzing betreffende een omgangsregeling kan evenwel niet worden gegeven indien deze in strijd zou komen met een rechtelijke beslissing. In het onderhavige geval zou een aanwijzing, inhoudende stopzetting van de omgangsregeling tussen moeder en de minderjarige in strijd komen met de beschikking van deze rechtbank van 29 november 2006.
Gelet op het vorenstaande heeft de stichting op basis van een interpretatie van de huidige wetgeving geen zelfstandige mogelijkheid een contactbeperking dan wel een contactverbod met betrekking tot de minderjarige en een gezaghebbende ouder ter toetsing voor te leggen aan de kinderrechter. Dit zou met zich meebrengen dat de stichting die in het belang van de minderjarige een beperking van de omgangsregeling noodzakelijk acht, hetzij op een uithuisplaatsing zou moeten aansturen –nu artikel 1:263a BW uitdrukkelijk de mogelijkheid geeft de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en een uit huis geplaatst kind te beperken – wat een onnodig zwaar middel is, hetzij aan de andere gezaghebbende ouder een aanwijzing zou moeten geven een verzoek te doen tot het wijzigen van een omgangsregeling met de andere ouder en de minderjarige die bij hem woont. Ook dat laatste is ongewenst omdat er verschil van mening kan bestaan tussen de stichting en de ouder die de aanwijzing krijgt.
De kinderrechter acht in onderhavig geval het zijn rechtsvormende taak niet te buiten gaan om artikel 1:263b, eerste lid BW analoog van toepassing te verklaren op de met het gezag belaste ouder bij wie de minderjarige niet verblijft nu andere middelen door de stichting ter afwending van een - gestelde - ongewenste situatie bezwaarlijk kunnen worden aangewend. Het gaat immers niet aan een situatie te laten voortbestaan die ingaat tegen het belang van de minderjarige.
Mitsdien kan de stichting ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
2.6. Ten materiële is de kinderrechter van oordeel dat, gelet op hetgeen zijdens de stichting is gesteld en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, omgang tussen moeder en [de minderjarige] thans niet meer in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. Wijziging van de omgangsregeling is mitsdien aangewezen met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter overweegt hierbij dat moeder haar eigen onrust niet onder controle kan houden en daarmee een onverantwoorde belasting legt op [de minderjarige] tijdens de omgang. Omgang kan niet langer in het belang van [de minderjarige] worden geacht.
Het is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] contact wenst met zijn moeder maar dat ook [de minderjarige] vindt dat moeder dan wel haar gedrag moet veranderen.
De stichting heeft een aantal voorwaarden gesteld waaraan moeder moet voldoen alvorens een omgangsregeling tussen moeder en [de minderjarige] te kunnen ondersteunen.
Gelet op de uitdrukkelijke wens van [de minderjarige] te blijven streven naar contact met moeder en de mogelijke leerbaarheid van moeder om aan de gestelde voorwaarden voor omgang te kunnen voldoen dient de stichting in het belang van [de minderjarige] de ontwikkeling van moeder in dezen te volgen.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de kinderrechter het verzoek van de stichting zal toewijzen voor de duur van zes maanden. Na ommekomst van deze periode zal de regeling zoals bepaald in de beschikking van 29 november 2006 onverkort zijn geldingskracht herwinnen. Mocht moeder in de ogen van de stichting alsdan onvoldoende vorderingen hebben gemaakt dan staat het de stichting vrij een hernieuwd verzoek aan de kinderrechter voor te leggen.
2.7. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. verklaart de stichting Bureau Jeugdzorg Limburg ontvankelijk in haar verzoek;
3.2. wijst het verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg toe, in die zin dat er geen omgang tussen moeder en [de minderjarige] zal plaatsvinden gedurende de periode van zes maanden;
3.3. wijst het meer of anders verzochte af..
Deze beschikking is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter en ter openbare terechtzitting van 28 november 2007 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
DT
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.