RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer : 83357 / FA RK 07-1631
Beschikking van 2 april 2008 betreffende alimentatie
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de man,
procureur: mr. M.J.J. Smeets;
[verweerster],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vrouw,
procureur: mr. S.H.M. Skrotzki.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
? het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 28 november 2007;
? de op 1 februari 2008 namens de vrouw binnengekomen brief, met producties, van 1 februari 2008;
? de op 5 februari 2008 namens de man binnengekomen brief, met producties, van 5 februari 2008;
? de op 12 februari 2008 namens de vrouw binnengekomen brief, met productie, van 11 februari 2008;
? de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 14 februari 2008 en waarbij zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Daarnaar gevraagd heeft de advocaat van de man ter terechtzitting verklaard, dat naast de wijziging van de beschikking van 20 december 2006, om wijziging van de beschikking van 12 september 2007 en om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind A] wordt verzocht. Hoewel tegen laatstgenoemde beschikking hoger beroep is ingesteld is ook om wijziging van deze beschikking verzocht, omdat niet te voorzien was dat het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de tenuitvoerlegging bij voorraad van deze beschikking zou schorsen, hetgeen inmiddels bij beschikking van 6 februari 2008 is gebeurd. De advocaat van de man heeft ter terechtzitting de beschikking van 6 februari 2008 overgelegd.
Hoewel volgens de advocaat van de man de namens de vrouw bij brief van 1 en 11 februari 2008 overgelegde bescheiden te laat zijn ingediend, gaat de man ermee akkoord dat bedoelde bescheiden bij de beoordeling van voornoemde verzoeken worden betrokken.
2.1. Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2. Deze rechtbank heeft op 20 december 2006 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 29 december 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
1. [kind A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995;
2. [kind B], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002.
2.4. Naast de hiervoor genoemde minderjarigen is op [geboortedatum] 1987 in de gemeente [geboorteplaats], [kind C] geboren, die is gewettigd door het huwelijk van partijen op [datum] 1989.
2.5. Bij voornoemde beschikking van 20 december 2006 is bepaald dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, verder te noemen de kinderbijdrage, dient te betalen van EUR 150,-- per maand per kind.
2.6. Bij beschikking van deze rechtbank van 12 september 2007 is de kinderbijdrage gewijzigd en met ingang van 6 juli 2007 op EUR 205,-- per kind per maand bepaald. Bij deze beschikking heeft de rechtbank met ingang van 6 juli 2007 tevens een partnerbijdrage bepaald van EUR 160,-- per maand.
2.7. De man heeft tegen de beschikking van 12 september 2007 hoger beroep ingesteld. Dit beroepschrift is op 29 november 2007 ingekomen ter griffie van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
3.1. Het verzoekschrift, zoals nader aangevuld bij brief van 5 februari 2008 en toegelicht ter terechtzitting van 14 februari 2008, houdt in dat de rechtbank de bij beschikking van 20 december 2006 vastgestelde kinderbijdrage zal wijzigen en met ingang van 29 december 2006 op nihil zal bepalen, de hoofdverblijfplaats van [kind A] zal wijzigen en met ingang van 16 oktober 2007 bij de man zal bepalen en ten slotte de bij beschikking van 12 september 2007 vastgestelde kinder- en partnerbijdrage zal wijzigen en op nihil zal bepalen.
De man is van mening dat de kinderbijdrage nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan en verzoekt derhalve nihilstelling van de kinderbijdrage per 29 december 2006.
Naar aanleiding van een door de vrouw ingediend verzoekschrift waartegen de man geen verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank bij beschikking van 12 september 2007 de kinderbijdrage gewijzigd en met ingang van 6 juli 2007 op EUR 205,-- per kind per maand bepaald terwijl de rechtbank daarnaast met ingang van 6 juli 2007 een partnerbijdrage heeft bepaald van EUR 160,-- per maand.
De man heeft tegen de beschikking van 12 september 2007 hoger beroep ingesteld. Vanaf 16 oktober 2007 woont [kind A] bij de man en wordt zij door hem verzorgd en opgevoed.
Volgens de man rechtvaardigt vorenstaande wijziging dat hij met ingang van 16 oktober 2007 geen bijdrage meer hoeft te betalen voor [kind A]. De nieuwe partner van de man heeft vanaf 3 september 2007 geen inkomen meer. De partner is zwanger en op 27 januari 2008 is de baby geboren. Zijn partner kiest ervoor om niet meer te gaan werken en om de volledige zorg van hun kind voor haar rekening te nemen. De partner van de man heeft in de periode maart tot en met 2 september 2007 een gemiddeld inkomen van EUR 550,-- per maand gehad. De man heeft een onderneming en de winst daaruit bedroeg in 2006 EUR 23.334,--. De man betaalt maandelijks EUR 128,16 collegegeld ten behoeve van [kind C].
4. Het verweer
4.1. De vrouw heeft bij monde van haar advocaat de rechtbank verzocht het door de man verzochte af te wijzen.
Voor het standpunt van de vrouw verwijst de rechtbank naar de inhoud van de producties die haar advocaat bij brief van 1 februari 2008 in het geding heeft gebracht, alsmede naar de inhoud van de bij brief van 11 februari 2008 overgelegde pleitnotities, welke inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
5. De beoordeling
5.1. De grondslag van het verzoek
5.1.1. De man verzoekt de bij beschikking van 20 december 2006 vastgestelde kinderbijdrage met ingang van 29 december 2006 op nihil te bepalen, daar deze kinderbijdrage nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
5.1.2. De man verzoekt het hoofdverblijf van [kind A] te wijzigen en met ingang van 16 oktober 2007 bij de man te bepalen, omdat zij vanaf die datum bij de man woont.
5.1.3. Ten slotte verzoekt de man de bij beschikking van 12 september 2007 gewijzigde kinderbijdrage en de toen tevens vastgestelde partnerbijdrage op nihil te bepalen.
5.1.4. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen alle door de man verzochte wijzigingen.
5.1.5. De rechtbank overweegt omtrent het onder 5.1.1. verzochte als volgt.
Bij beschikking van 20 december 2006 heeft de rechtbank met ingang van de dag van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand – 29 december 2006 – een kinderbijdrage vastgesteld van EUR 150,-- per kind per maand.
Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank bij beschikking van 12 september 2007 de kinderbijdrage gewijzigd en met ingang van 6 juli 2007 op EUR 205,-- per kind per maand bepaald.
Nu in het kader van de beschikking van 12 september 2007 geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de voor de periode van 29 december 2006 tot en met 5 juli 2007 vastgestelde kinderbijdrage, is de rechtbank van oordeel dat de man ontvangen kan worden in de door hem verzochte wijziging van de beschikking van 20 december 2006 voor zover het de hiervoor genoemde periode betreft.
Uit de stelling van de man dat de beschikking van 20 december 2006 nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan maakt de rechtbank op dat de man zich beroept op het bepaalde in artikel 1:401 lid 4 BW. Bedoeld beroep impliceert dat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Bij een dergelijk beroep ligt het op de weg van degene die wijziging verzoekt om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. De verklaring van de man ter terechtzitting dat hij achteraf heeft moeten ervaren dat hij de vastgestelde bijdrage niet kon betalen, acht de rechtbank onvoldoende om een geslaagd beroep op dit lid van voornoemd artikel te kunnen doen.
Omdat de man tevens heeft gesteld dat de bij beschikking van 20 december 2006 bepaalde kinderbijdrage is vastgesteld overeenkomstig hetgeen partijen bij convenant van 24 november 2006 zijn overeengekomen, merkt de rechtbank het verzoek van de man ook aan als een beroep op het bepaalde in artikel 1:401 lid 5 BW. Volgens deze bepaling kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd, indien zij is aangegaan met
grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met dit laatste is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. In die situatie zijn partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven afgeweken. Partijen kunnen er evenwel bewust voor kiezen om van de wettelijke maatstaven af te wijken.
Gelet op artikel 10. van het als productie 4 bij het verzoekschrift overgelegd convenant is naar het oordeel van de rechtbank hiervan sprake. Bedoeld artikel luidt:
“Met ingang van 1 december 2006 en zolang de kinderen minderjarig zijn betaalt de man aan de vrouw – ondanks het feit dat partijen hebben vastgesteld dat er geen draagkracht aan de zijde van de man bestaat tot betaling van kinderalimentatie – een bijdrage voor de kinderen van EUR 150,-- per maand, per kind.”
Nu partijen met betrekking tot de overeengekomen kinderbijdrage bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts tot een wijziging van deze bijdrage worden overgegaan indien zijdens de man aannemelijk wordt gemaakt, dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de vrouw, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeengekomen bijdrage niet mag verwachten.
Daarnaar gevraagd heeft de man ter terechtzitting verklaard, dat hij indertijd in het kader van het gemeenschappelijke echtscheidingsverzoek door de gezamenlijke advocaat van partijen onvoldoende is voorgelicht. Bedoelde advocaat heeft toen erg op zijn gemoed gewerkt en volgens de man is er niet bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven, maar is de kinderbijdrage op onjuiste gronden vastgesteld. De man kon niet voorzien dat hij de kinderbijdrage niet kon betalen. De man betwist de stelling van de vrouw dat de kinderbijdrage zo is overeengekomen doordat er door hem inkomen buiten de boeken wordt gehouden.
Op grond van hetgeen de man heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, dat er na de overeenkomst van 24 november 2006 een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt, dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeengekomen bijdrage niet mag verwachten. Gelet hierop zijn partijen de kinderbijdrage niet overeengekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Op grond van al hetgeen de rechtbank hiervoor onder punt 5.1.5. heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de door de man verzochte wijziging van de beschikking van 20 december 2006 dient te worden afgewezen.
5.1.6. De rechtbank overweegt omtrent het onder 5.1.3. verzochte als volgt.
Bij beschikking van 12 september 2007 is de kinderbijdrage gewijzigd en met ingang van 6 juli 2007 op EUR 205,-- per kind per maand bepaald, terwijl daarnaast met ingang van 6 juli 2007 een partnerbijdrage is bepaald van EUR 160,-- per maand.
Uit het overgelegde hoger beroepschrift blijkt dat de man het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft verzocht om:
A. Op grond van artikel 360 lid 2 Rv. de schorsing te bevelen van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Roermond van 12 september 2007;
B. Bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 12 september 2007 te vernietigen en het verzoekschrift van de vrouw alsnog af te wijzen en primair te bepalen dat de kinder- en partnerbijdrage met ingang van 6 juli 2007 op nihil wordt gesteld en subsidiair dat de kinderbijdrage voor [kind A] en [kind B] vanaf 6 juli tot 16 oktober 2007 op maximaal EUR 150,-- per maand per kind wordt gesteld en de partnerbijdrage op nihil.
Bij beschikking van 6 februari 2008 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de schorsing van de tenuitvoerlegging bij voorraad van de beschikking van 12 september 2007 toegewezen, voor zover het de kinderbijdrage ten behoeve van [kind A] met ingang van 16 oktober 2007 betreft.
De rechtbank stelt vast dat zich de situatie als bedoeld in artikel 285, lid 1 Burgerlijke Rechtsvordering voordoet. Deze bepaling brengt mee dat de rechtbank het verzoek tot wijziging van de beschikking van de rechtbank van 12 september 2007 aan zich zou kunnen houden, nu kennelijk het verzoekschrift bij de rechtbank eerder is ingediend dan het hoger beroepschrift bij het gerechtshof. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de man voor zover hij heeft bedoeld te stellen dat de uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, deze stelling niet heeft onderbouwd. Derhalve houdt de rechtbank het ervoor dat het verzoek strekt tot heroverweging van reeds door de rechtbank gewogen feiten en omstandigheden. Voor een dergelijke heroverweging staat de weg van hoger beroep open, welke mogelijkheid de man ook daadwerkelijk heeft benut. Het gerechtshof heeft bovendien ook reeds op een deel van het beroepschrift beslist. Het verzoek zal om deze redenen niet ontvankelijk worden verklaard.
Voor zover het de periode vanaf 3 september 2007 respectievelijk 16 oktober 2007 betreft overweegt de rechtbank voorts nog dat, hoewel de man wijzigingen in omstandigheden stelt, zij het gezien de samenhang met de voorliggende periode, ongewenst acht de procedure bij het Hof te doorkruisen.
5.1.7. De rechtbank overweegt omtrent het onder 5.1.2. verzochte als volgt.
De man heeft ter terechtzitting verklaard, dat [kind A] vanaf 16 oktober 2007 bij hem woont en dat zij vanaf die datum door hem wordt verzorgd en opgevoed. Volgens de man heeft [kind A] aangegeven, dat zij bij haar vader wil blijven wonen. De man heeft op 27 november 2007 het adres van [kind A] laten aanpassen in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Roermond. De man heeft om wijziging van het hoofdverblijf van [kind A] verzocht, omdat hij het in het belang van [kind A] acht dat de juridische situatie wordt aangepast aan de feitelijke situatie. Wanneer [kind A] haar moeder wil bezoeken mag dat van de man. De man gaat ermee akkoord dat er een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming zal plaatsvinden.
De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting verklaard, dat de man niet ontvangen kan worden in de door hem verzochte wijziging van het hoofdverblijf van [kind A]. Zo heeft de man zijn verzoek daartoe gedaan bij brief van 5 februari 2008 en had hiervoor een aanvullend verzoekschrift moeten worden ingediend, kan een dergelijk verzoek niet samen met een alimentatieverzoek worden gedaan, ontbreekt ter terechtzitting een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming en is [kind A] niet gehoord. Volgens de vrouw heeft [kind A] het erg moeilijk met de scheiding van haar ouders. [kind A] heeft het idee dat zij moet kiezen en dat wil zij niet. [kind A] zit daarnaast in een leeftijd dat zij gebruik maakt van de situatie en haar ouders uitspeelt. De vrouw heeft op enig moment tegen [kind A] gezegd dat, als zij vond dat het bij haar vader beter was, zij maar bij hem moest gaan wonen. De vrouw heeft inmiddels hulp gezocht voor [kind A]. Volgens de vrouw zou [kind A] zijn opgepakt voor diefstal en zou de jeugdreclassering zijn ingeschakeld. Bij de vrouw wonen nog een ouder en een jonger zusje van [kind A]. Volgens de vrouw zou er een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming dienen plaats te vinden, omdat de ouders zelf niet in staat zijn voldoende afstand te nemen om zodoende de beste beslissing voor [kind A] zelf te kunnen nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de man ontvangen kan worden in zijn verzoek om het hoofdverblijf van [kind A] te wijzigen. Het verzochte bij brief van 5 februari 2008 in combinatie met het inleidende verzoekschrift acht de rechtbank niet in strijd met de wettelijke bepalingen, omdat de vrouw daardoor niet is bemoeilijkt in haar mogelijkheid tot het voeren van verweer. Naar het oordeel van de rechtbank staat er geen wettelijke bepaling in de weg aan de indiening van een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf in combinatie met een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage. Nu de rechtbank een eindbeslissing zal geven met betrekking tot de alimentatieverzoeken van de man zal de nadere behandeling van de verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats worden verwezen naar de zitting van de enkelvoudige familiekamer. Daaraan voorafgaand zal de rechtbank de minderjarige [kind A] in de gelegenheid stellen om haar mening omtrent de door haar vader verzochte wijziging van haar hoofdverblijf kenbaar te maken.
Gehoord partijen is de rechtbank van oordeel dat in het belang van de minderjarige een onderzoek en advies van de raad voor de kinderbescherming dient te worden verzocht omtrent de door de man verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats [kind A].
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst af het verzoek van de man strekkende tot wijziging van de bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2006 vastgestelde kinderbijdrage;
6.2. verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek strekkende tot wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 12 september 2007;
6.3. houdt aan het verzoek van de man strekkende tot wijziging van de bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2006 vastgestelde hoofdverblijfplaats van de minderjarige: [kind A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995 en bepaalt dat de nadere behandeling hiervan zal plaatsvinden ter terechtzitting van de enkelvoudige familiekamer;
6.4. verzoekt de raad voor de kinderbescherming te Roermond uiterlijk in de maand juni 2008 rapport en advies uit te brengen omtrent de door de man verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind A], waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.T. Coenegracht en ter openbare civiele terechtzitting van 2 april 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.