ECLI:NL:RBROE:2008:BC8955

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84837 JE RK 08-240
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in specifiek pleeggezin

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, waarbij de ouders instemmen met de uithuisplaatsing, maar bezwaar maken tegen de uitvoering door de Stichting Bureau Jeugdzorg. De kinderrechter heeft op 1 april 2008 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de ouders, het pleeggezin, de gezinsvoogd en medewerkers van Jeugdzorg aanwezig waren. De ouders hebben gezamenlijk ouderlijk gezag, maar zijn niet meer bij elkaar. De minderjarige heeft al verschillende verblijfplaatsen gekend en er zijn zorgen over haar hechtingsproblematiek. De stichting heeft herhaaldelijk geprobeerd de minderjarige bij de moeder terug te plaatsen, maar zonder succes. De ouders zijn het eens met de uithuisplaatsing, maar hebben bezwaren tegen de plaatsing in het specifieke pleeggezin.

De kinderrechter heeft de belangenafweging van de stichting als gedegen beoordeeld en heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing in het pleeggezin van [pleeggezin] te verlenen. De kinderrechter benadrukt dat de beslissing tot afgifte van een machtiging tot uithuisplaatsing niet gaat over de feitelijke plaatsing in een specifiek pleeggezin, tenzij dit expliciet in het indicatiebesluit is vermeld. In dit geval was het pleeggezin niet specifiek genoemd in het indicatiebesluit, maar de kinderrechter accepteert de aanvulling van de stichting als een legitieme aanvulling op de indicatiestelling.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige met één jaar te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing in het pleeggezin van [pleeggezin] te verlengen tot 14 april 2009. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de ouders verplicht zijn bij te dragen aan de kosten van de plaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 84837 / JE RK 08-240
Beschikking van 9 april 2008 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
in de zaak van
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats en - datum], hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan:
- [moeder],
wonende op een bij de kinderrechter bekend adres,
-[vader],
wonende te [woonplaats],
[adres],
-[pleeggezin],
wonende te [woonplaats],
[adres].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders [moeder] en [vader].
1. Het verloop van de procedure
1.1. De minderjarige is ondertoezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, mede kantoorhoudende te Roermond. De ondertoezichtstelling loopt tot 14 april 2008.
1.2. De voornoemde stichting heeft op 27 februari 2008 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsmede tot verlening van een machtiging tot verlenging uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar.
1.3. Het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, alsmede het indicatiebesluit zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
1.4. De machtiging tot verlenging uithuisplaatsing wordt verzocht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Bij beschikking d.d. 4 april 2007 verleende de kinderrechter reeds machtiging tot plaatsing bij een pleegouder.
1.5. Bij schrijven van 27 maart 2008 heeft de stichting de rechtbank aanvullende informatie over [de minderjarige] doen toekomen.
1.6. Op 1 april 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- [moeder] en [vader], beiden bijgestaan door mr. E.W.J.M. van Bree,
- [pleeggezin],
- [gezinsvoogd] en [medewerker Jeugdzorg] van Bureau Jeugdzorg.
1.7. Ter zitting heeft de stichting haar verzoek aangevuld in die zin dat wordt verzocht om een machtiging uithuisplaatsing af te geven voor het pleeggezin van [pleeggezin].
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1 Blijkens de gedingstukken kan worden vastgesteld dat de ouders niet meer bij elkaar zijn. Vader heeft een nieuw samengesteld gezin. De ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag. [de minderjarige] heeft in haar nog jonge leventje al vele wisselingen van verblijfplaats gekend. De stichting heeft herhaalde malen getracht om [de minderjarige] terug te plaatsen bij moeder, hetgeen niet tot resultaat heeft geleid. De stichting heeft daarop besloten om in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] en mede geadviseerd door de Mutsaersstichting om [de minderjarige] in ieder geval gedurende de lagere schoolperiode op een neutrale plek te laten opgroeien. Bij [de minderjarige] is sprake van een hechtingsproblematiek.
Zusje [naam zus] verblijft in een netwerkpleeggezin (grootouders vaderszijde).
2.1. Zijdens de stichting is aangegeven dat moeder niet, en vader niet langer achter de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin van [pleeggezin] staan. Een gesprek met de ouders over deze plaatsing heeft niet tot een oplossing geleid. Verplaatsing van [de minderjarige] naar een ander pleeggezin is voor de stichting niet aan de orde. Ook niet in het voorstel van vader dat [de minderjarige] ook bij opa en oma (grootouders vaderszijde) wordt geplaatst of dat [de minderjarige] in de plaats van [naam zus] bij opa en oma gaat wonen en [naam zus] bij vader. [de minderjarige] is gezien haar hechtingsproblematiek speciaal in het pleeggezin van [pleeggezin] geplaatst omdat in dit pleeggezin de hechting niet op de eerste plaats staat. Om de ouders duidelijk te maken dat de stichting niet wil tornen aan de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin van [pleeggezin], wordt ter zitting verzocht om een machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in dit specifieke pleeggezin.
2.2. Namens de ouders is aangevoerd dat de ouders zich kunnen vinden in een verlenging van de ondertoezichtstelling. Ook de uithuisplaatsing van [de minderjarige] vinden de ouders in het belang van [de minderjarige] nog aangewezen. Het bezwaar van de ouders is gericht tegen plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin van [pleeggezin]. Aanvankelijk heeft vader zich in het belang van [de minderjarige] neergelegd bij die plaatsing. Vader heeft echter geconstateerd dat het met [de minderjarige] in het pleeggezin niet goed gaat. Vader stelt dat [de minderjarige] in het huidige pleeggezin negatief veranderd is ten opzichte van het oude pleeggezin. Vader heeft zijn zorgen via een brief aan Rubicon gemeld. Iedere keer als vader zijn zorgen aan de hulpverlening meldt, wordt hem dat later tegengeworpen. De omgang tussen [de minderjarige] en haar ouders is teruggebracht tot 3 uur per maand. Daardoor kan [de minderjarige] ook maar enkele uurtjes per maand met haar zusje doorbrengen. Vader acht dit niet in het belang van [de minderjarige]. Vader ziet graag dat beide zusjes in één pleeggezin worden ondergebracht.
Moeder heeft vanaf het begin bezwaren geuit tegen plaatsing van [de minderjarige] in het huidige pleegezin. Het oudere zusje [naam zus] geeft al 3 jaar aan bij vader te willen wonen.
2.3. [pleegmoeder] heeft aangegeven dat het goed gaat met [de minderjarige]. [de minderjarige] maakt een rouwproces door. In het oude pleeggezin moest [de minderjarige] als enige weg, terwijl ze toch al op een bepaalde manier gehecht was. [de minderjarige] vindt het heel erg verwarrend dat zij van de ouders niet in het huidige pleeggezin mag zijn.
2.4. Op grond van de verkregen informatie van de stichting zoals in opgemelde stukken aangegeven en hetgeen tijdens de terechtzitting nog naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarige de termijn van de ondertoezichtstelling met één jaar dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
2.5. Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de kinderrechter voorts vast dat de bezwaren van de ouders zich niet richten tegen de uithuisplaatsing van [de minderjarige] als zodanig, maar tegen de uitvoering die daaraan is en wordt gegeven door de stichting door (continuering van de) plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin van [pleeggezin].
De kinderrechter stelt voorop dat voor een beslissing tot afgifte van een machtiging tot (verlenging van de) uithuisplaatsing gedurende dag en nacht het indicatiebesluit als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Wet op de Jeugdzorg richtinggevend is. Deze machtiging dient immers ter effectuering van het indicatiebesluit. Als uitgangspunt kan worden gesteld dat de kinderrechter niet heeft te beslissen over de feitelijke plaatsing in een specifiek pleeggezin indien het indicatiebesluit daarover zwijgt. Het is immers de stichting die op grond van de te verlenen machtiging tot uithuisplaatsing een plaatsingsbeschikking heeft af te geven tegen welke beschikking de ouders ex artikel 1:263 Burgerlijk wetboek bezwaar kunnen maken en vervolgens in beroep kunnen komen bij de kinderrechter.
In onderhavig geval wordt in bedoeld indicatiebesluit niet met name het pleeggezin van [pleeggezin] als aanbieder van zorg vermeld. De stichting heeft ter zitting de kinderrechter aanvullend verzocht tot afgifte van een machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in dit specifieke pleeggezin.
De kinderrechter beoordeelt het aanvullend verzoek, zoals namens de stichting gedaan ter zitting door de gezinsvoogdes en de staffunctionaris van de stichting, als een te accepteren aanvulling op de indicatiestelling. De kinderrechter acht het verzoek niet in strijd met een goede procesorde nu alle belanghebbenden zich over het aanvullend verzoek hebben kunnen uitlaten.
Ten materiële is de kinderrechter gebleken dat de stichting ten aanzien van het aanvullend verzoek een gedegen belangenafweging heeft gemaakt over verblijf van [de minderjarige] in het pleeggezin van [pleeggezin]. Deze belangenweging kan de rechterlijke toets doorstaan.
Mitsdien wordt beslist als hierna bepaald.
2.6. Aan de plaatsing zijn kosten verbonden, in welke kosten de ouders dienen bij te dragen, conform de daarvoor geldende regeling.
3. De beslissing
De kinderrechter
3.1. verlengt de termijn waarvoor de minderjarige voornoemd onder toezicht is gesteld van voormelde stichting, met één jaar, ingaande 14 april 2008;
3.2. verlengt de termijn van machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij een pleegouder, te weten plaatsing in het pleeggezin van [pleeggezin], tot uiterlijk 14 april 2009;
3.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 9 april 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.