ECLI:NL:RBROE:2008:BC9468

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84930 / FA RK 08-270
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omgangsregeling tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 23 april 2008 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met haar minderjarige kind. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de verstandhouding tussen de moeder en het kind is ernstig verstoord. De moeder heeft op 29 februari 2008 een verzoek ingediend voor een omgangsregeling, waarbij zij verzocht om omgang gedurende een weekend per veertien dagen. De vader heeft op 25 maart 2008 een verweerschrift ingediend, en op 27 maart 2008 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden met gesloten deuren.

Tijdens de behandeling is gebleken dat het contact tussen de moeder en het kind na een incident in november 2006 is gestopt. De moeder heeft zich zorgen gemaakt over het welzijn van het kind en heeft Bureau Jeugdzorg ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschonden vertrouwen tussen de moeder en het kind een belangrijke factor is die omgang bemoeilijkt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad over de tijdelijke schorsing van het omgangsrecht en de noodzaak van herstel van vertrouwen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de onwillige houding van het kind en de ernst van de beschuldigingen van de moeder, omgang op dit moment niet mogelijk is. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen, met de overweging dat het in het belang van het kind is dat het geschonden vertrouwen hersteld wordt voordat omgang kan plaatsvinden. De beslissing is genomen door rechter P.C.G. Brants en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 84930 / FA RK 08-270
Beschikking van 23 april 2008 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen [verzoekster],
procureur: mr. D.P.A.M. Haerkens-Vlemmix;
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen [verweerder],
procureur: mr. P.J.T. de Kan.
Als bela[kind]bende merkt de rechtbank tevens aan:
[kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
[verzoekster] en [verweerder] hierna ook te noemen respectievelijk de moeder, de vader en tezamen de ouders.
1. Het ontstaan en verloop van de procedure
1.1. [verzoekster] heeft op 29 februari 2008 bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling, in dier voege dat er gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond omgang is.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.
1.2. [verweerder] heeft op 25 maart 2008 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
Voor wat het verweer betreft verwijst de rechtbank naar de inhoud van dit verweerschrift.
1.3. Op 27 maart 2008 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- moeder, bijgestaan door mr. D.P.A.M. Haerkens-Vlemmix;
- mr. De Kan, namens vader;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
1.4. Op 20 maart 2008 is ter griffie ingekomen een brief van de minderjarige.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Partijen zijn bij beschikking van deze rechtbank van 01 maart 2006 gescheiden van echt verklaard. Uit het huwelijk is de thans nog minderjarige [kind] geboren. Beide ouders zijn belast gebleven met het ouderlijk gezag.
2.2. Moeder heeft aangevoerd dat [kind], na een incident in november 2006, bij zijn vader is gaan wonen. Het contact tussen moeder en [kind] is kort daarna gestopt.
Omstreeks oktober 2007 heeft moeder vernomen dat het niet goed zou gaan met [kind]. Er zou sprake zijn van schoolverzuim. Moeder heeft zich uiteindelijk met haar zorgen tot Bureau Jeugdzorg gewend.
Moeder is van mening dat het ontbreken van contact met haar, niet in het belang van [kind] is en heeft derhalve verzocht om vaststelling van een omgangsregeling.
2.3. Mr. De Kan heeft namens vader aangevoerd dat er geen communicatie tussen de ouders is. Vader is van mening dat een procedure bij de rechtbank niet de manier is om het contact tussen moeder en [kind] te herstellen. Het is niet juist dat [kind] medio november 2006 uit eigen beweging bij vader is gaan wonen. [kind] is door moeder aan zijn lot overgelaten toen moeder bij haar moeder is gaan wonen. [kind] had vanaf medio november 2006 geen vaste woon- of verblijfplaats. Eind november 2007 is [kind] pas officieel bij vader gaan wonen.
2.4. De vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming heeft aangevoerd dat contactherstel moeilijk is, zolang [kind] niet wil.
2.5. De Hoge Raad heeft bij zijn beschikking van 18 november 2005, NJ 2005, 574, geoordeeld dat bij gezamenlijke gezagsuitoefening tijdelijke schorsing van de uitoefening van het omgangsrecht, inhoudende dat tijdelijk geen omgang of contact met het kind is toegestaan, op de voet van het bepaalde in art. 1:253a BW mogelijk is. Bij zijn beschikking van 31 maart 2006, NJ 2006,392, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 1:253a BW de rechter niet de bevoegdheid geeft een ouder die gezamenlijk met de andere ouder het gezag uitoefent, het recht op omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen, hetgeen verder is uitgewerkt in de beschikking van de Hoge Raad van 23 maart 2007, NJ 2007,174.
Deze opvatting stemt ook overeen met het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 30145. Hierin wordt het contact tussen het kind en beide ouders tot norm verheven. Het wetsvoorstel biedt wel ruimte om, indien het belang van het kind dat vergt, tijdelijk geen contact tussen een ouder en zijn kind te laten bestaan.
2.6. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de verstandhouding tussen moeder en [kind] ernstig is verstoord. [kind] voelt zich door zijn moeder in de steek gelaten. Daarenboven beschuldigt moeder [kind] van ontvreemding van een grote som geld uit haar woning tijdens haar opname, hetgeen [kind] ontkent. [kind] voelt zich door moeder weggezet als een dief óf als een leugenaar. De rechtbank stelt voorts vast dat de inspanningen die moeder via het Bureau Jeugdzorg heeft gepleegd niet tot enige toenadering hebben geleid. De afwezigheid van iedere vorm van oudercommunicatie helpt ook niet echt om die toenadering te bewerkstelligen.
Aan de ernstige bezwaren die [kind] opwerpt tegen omgang met moeder kan gezien zijn leeftijd (vijftien jaar) niet licht voorbij worden gegaan.
Het is aan moeder om het geschonden vertrouwen te herstellen. Het is van belang dat moeder inziet welke impact haar handelwijze sinds november 2006 op [kind] heeft gehad.
Zolang het geschonden vertrouwen niet is hersteld is omgang niet mogelijk. De rechtbank zal dan ook het verzoek van moeder tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen.
2.7 De rechtbank ziet in de afwijzing van het verzoek geen aanleiding tot tijdelijke schorsing van het omgangsrecht. De rechtbank acht een tijdelijke schorsing niet in het belang van [kind]. Een tijdelijke schorsing zou zowel moeder als [kind] niet aanmoedigen tot een spoedig contactherstel. Weliswaar blijft moeder aldus omgangsgerechtigd. Echter feitelijke uitoefening van het omgangsrecht lijkt in de huidige situatie voor moeder vooralsnog niet mogelijk gezien het geschonden vertrouwen en de onwillige houding van [kind].
3. De beslissing
De rechtbank:
2.7. wijst af het verzoek van moeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige:
[kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Deze beschikking is gegeven door mr. P.C.G. Brants, en ter openbare terechtzitting van 23 april 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Buckeri
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.