4.1. Gedaagde betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 2 en 6.7 van de toepasselijke algemene bepalingen en met art. 7:213 BW. Gedaagde was niet op de hoogte van de aanwezigheid van hennepplanten in het gehuurde. Gedaagde heeft de zolderruimte nooit aan anderen in gebruik gegeven. Zij kan voor de gevolgen daarvan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden. Gedaagde heeft zich niet schuldig gemaakt aan het illegaal aftappen van elektriciteit. Zij was ook hiervan niet op de hoogte. Indien zij wetenschap zou hebben gehad van wat er zich op de zolder afspeelde, had zij direct ingegrepen.
4.2. Gedaagde is een alleenstaande moeder met een 4 jarige zoon waarover zij alleen het ouderlijk gezag heeft. Bovendien is zij is op 4 februari 2008 bevallen van haar tweede kind.
4.3. Gedaagde heeft een WWB uitkering in het kader waarvan zij vanaf februari 2007 verplicht moest deelnemen aan een cursus voor begeleiding naar werk gedurende vier dagen per week. Ook heeft gedaagde daarna nog een stage gelopen. Voor haar thans 4-jarige zoon had zij echter geen opvang.
De vader van haar kind, waar zij overigens niet mee samenwoonde, heeft toen aangeboden overdag op het kind te passen. Gedaagde stelt dat de vader van haar kind ernstig misbruik heeft gemaakt van die situatie en zonder haar medeweten een hennepplantage heeft opgezet.
Gedaagde heeft ter comparitie nog aangevoerd, dat zij nooit iets van de hennepplantage heeft geweten tot ongeveer twee weken vóór de inval door de politie. Zij zag toen dat het luik dat toegang geeft naar de zolder was dichtgeschroefd. Gedaagde heeft vervolgens zelf het zolderluik opengemaakt, waarbij zij de hennepplantage ontdekte. Gedaagde heeft toen de vader van haar kind gesommeerd de hennepkwekerij onmiddellijk te verwijderen. Gedaagde is vervolgens met haar kind gevlucht naar haar adoptiefouders.
Zij wilde niet met haar kind in een huis wonen waar een hennepplantage aanwezig was en bovendien vertoonde de vader van haar kind zeer agressief gedrag jegens haar. Toen gedaagde na die week weer terug is gegaan naar de woning, was de hennepplantage echter nog steeds niet verdwenen. Zij is toen weer teruggegaan naar haar adoptiefouders en heeft vervolgens bij de politie aangifte gedaan van de aanwezigheid van de illegale hennepkwekerij, zoals ook blijkt uit het politierapport van 26 juli 2007, overgelegd bij conclusie van antwoord. Gedaagde heeft bij haar aangifte een huissleutel aan de politie ter beschikking gesteld en iedere dag gebeld naar de politie om te vragen of ze de hennepplantage al hadden weggehaald. Volgens gedaagde heeft de politie echter pas een week na haar aangifte de woning betreden en de hennepkwekerij ontmanteld en afgevoerd.
4.4. Gedaagde heeft in de periode na de ontmanteling van de hennepplantage elders haar intrek moeten nemen. Essent heeft namelijk na ontdekking van de hennepplantage het gas en de electriciteit afgesloten, waardoor de woning voor gedaagde en haar 4-jarig kind niet bewoonbaar was. Zij kon zich echter niet laten inschrijven op haar daadwerkelijke verblijfadres, waardoor de gemeente Roermond haar uitkering heeft opgeschort. Essent is later weer tot heraansluiting van de nutsvoorzieningen overgegaan, aangezien zij blijkbaar wel de bijzondere situatie van gedaagde heeft ingezien, in tegenstelling tot eiseres.
4.5. Gedaagde geeft aan niet strafrechtelijk te zijn vervolgd, noch enig financieel belang of voordeel te hebben gehad van de hennepteelt. Zij is thans bezig met de aanvraag tot schuldhulpverlening.
4.6. Gedaagde stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming wordt overgegaan. Ontbinding en ontruiming zullen, gezien haar persoonlijke omstandigheden, zeer ingrijpende gevolgen voor haar en haar twee kinderen hebben.