RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 07 / 1499 TW K1
Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres
tegen : De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 28 augustus 2007,
kenmerk: B&B 641.0247.24.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen zijn besluit van 20 april 2007 over de toekenning van een toeslag op grond van de Toeslagenwet per 3 april 2006, ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit op bezwaar is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan mr. K.E.J. Dohmen, als gemachtigde van eiseres, gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 februari 2008, waar eiseres is verschenen bijgestaan door T.H.H. Arts en voornoemde mr. Dohmen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. S. Cortenbach-Alaerds.
Het onderzoek ter zitting is -met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64, eerste lid, van de Awb- geschorst, teneinde de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen over de geestelijke vermogens van eiseres.
Bij schrijven van 4 maart 2008 heeft de gemachtigde van eiseres zulke stukken ingebracht. Tevens heeft zij bij dat schrijven aan de rechtbank toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen.
Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2008 gereageerd op de nadere stukken van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft daarbij tevens toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft vervolgens op 17 maart 2008 het onderzoek gesloten en bepaald dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
Eiseres heeft vanaf 14 augustus 2000 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, voor welke uitkering zij is ingedeeld in de klasse 80-100%.
Vanaf 4 september 2000 heeft eiseres 32 uur per week gewerkt. Als gevolg daarvan ontving zij vanaf deze datum (tijdelijk) geen arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Vanaf 1 november 2000 is eiseres 18 uur per week gaan werken. Haar uitkering is vanaf die datum uitbetaald als ware eiseres 35-45% arbeidsongeschikt.
Bij aanvraagformulier van 3 april 2007 heeft eiseres een toeslag bij verweerder aangevraagd. In haar aanvraag heeft ze aangegeven dat haar inkomen per 1 januari 2002 is gedaald.
Bij besluit van 20 april 2007 is aan eiseres per 3 april 2006 een toeslag toegekend.
Met deze toeslag wordt haar arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf laatstgenoemde datum aangevuld.
Bij brief van 28 mei 2007 (binnengekomen bij verweerder op 30 mei 2007) heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de toeslag per 3 april 2006.
Het bezwaar van eiseres is bij schrijven van 13 augustus 2007 aangevuld door haar gemachtigde. Blijkens het aanvullend bezwaarschrift heeft eiseres (in tegenstelling tot hetgeen in haar aanvraag is vermeld) beoogd aanspraak te maken op een toeslag vanaf 1 januari 2001.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan die ongegrond-verklaring is ten grondslag gelegd dat het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen vóór het jaar voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een toeslag werd ingediend.
Enkel in bijzondere gevallen bestaat er de bevoegdheid om af te wijken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat -ondanks de argumenten die eiseres daartoe heeft aangevoerd -er hier geen sprake is van een bijzonder geval.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiseres bij fax van 8 oktober 2007 beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij fax van 6 november 2007.
In beroep is aangevoerd dat de omstandigheden in het geval van eiseres onder de bijzondere gevallen van artikel 11, zevende lid, van de Toeslagenwet vallen en dus zou er ook voor de periode vóór 3 april 2006 een toeslag betaald dienen te worden.
Eiseres heeft een beperkt opleidingsniveau, zij heeft een taalachterstand en zij kon/kan niet zelf informatie vergaren over haar mogelijke aanspraken op grond van de sociale zekerheidswetgeving. Eiseres zou verder vanaf 2001 diverse malen aan medewerkers van verweerder kenbaar hebben gemaakt dat zij financieel niet of nauwelijks kon rondkomen. Het is aan verweerder te wijten dat deze in deze kwestie niet een actievere houding heeft aangenomen. Gewezen wordt in dat kader op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 maart 2007 (LJN: BA0921), waarin de Raad in een -in de ogen van de gemachtigde van eiseres- vergelijkbaar geval tot het oordeel van een gegrond beroep is gekomen.
Het oordeel van de rechtbank
Niet in geschil is dat eiseres recht heeft op een toeslag en dat eiseres deze toeslag bij formulier van 3 april 2007 heeft aangevraagd (per 1 januari 2002).
Wel in geschil is de vraag of er in het geval van eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden die er toe dienen te leiden dat het recht op toeslag toegekend dient te worden met ingang van een eerdere datum dan één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag is ingediend.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
In artikel 11, zevende lid, van de Toeslagenwet is bepaald dat het recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om toeslag werd ingediend. Verder is bepaald dat verweerder bevoegd is in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in de vorige volzin.
De gemachtigde van eiseres heeft gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 maart 2007, waarin naar het oordeel van de Raad sprake was van zo’n bijzonder geval. De gemachtigde van eiseres acht de situatie in deze uitspraak vergelijkbaar met die van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank verschilt het in deze uitspraak aan de orde zijnde geval echter van het geval van eiseres. In de aangehaalde uitspraak ligt vast dat eiseres zich vanaf een bepaald moment heeft gewend tot verweerder en dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de vragen van eiseres. In het onderhavig geval ligt niet vast -en kan eiseres niet aantonen- dat zij al vóór het telefoongesprek van 26 maart 2007 verweerder vragen heeft gesteld die verweerder er toe hadden dienen aan te zetten eiseres toen een aanvraagformulier voor een toeslag toe te sturen, waardoor eiseres eerder een aanvraag had kunnen doen.
De gemachtigde van eiseres heeft daarnaast nog omstandigheden genoemd, zoals het opleidingsniveau, de taalachterstand en de geestelijke vermogens van eiseres, die er toe zouden dienen te leiden dat het geval van eiseres bijzonder te noemen is. Van de zijde van eiseres zijn in dat kader vier verklaringen overgelegd -van haar huisarts, de afdelingsmanager van haar werk, haar zus en van de haar ondersteunende dienstverlener- die een beeld geven van haar geestelijke vermogens. De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen -in onderlinge samenhang bezien- dient te worden geconcludeerd dat eiseres, gezien haar beperkte geestelijke bagage, niet in staat moet worden geacht te zijn geweest om vóór 3 april 2007 de toeslag bij verweerder aan te vragen of om dat door iemand anders te laten doen. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiseres (kennelijk) wel heeft bemerkt dat het vanaf 2001/2002 voor haar moeilijk werd om financieel rond te komen, maar dat uit de verklaringen volgt dat zij -zonder hulp- niet in staat was dit te relateren aan het eventuele gemis van een toeslag. Dat eiseres, blijkens de overgelegde verklaringen, verder “in een eigen wereld leeft” en moeilijk naar buiten treedt, heeft, zo overweegt de rechtbank, er kennelijk toe geleid dat zij ook niet in staat was hulp van een derde in te roepen.
Daarbij overweegt de rechtbank verder dat voornoemde dienstverlener, de heer [...], (in 2007) enkel op verzoek van de zus van eiseres ondersteuning aan eiseres heeft aangeboden en dat het initiatief hiertoe niet bij eiseres zelf heeft gelegen. Gezien de hiervoor geconstateerde beperkte geestelijke vermogens van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van een bijzonder geval. Met toepassing van het bepaalde in artikel 11, zevende lid, van de Toeslagenwet, had dit, naar het oordeel van de rechtbank, tot toekenning van de toeslag per 1 januari 2002 (conform de aanvraag van eiseres) dienen te leiden.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als onder III.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,= (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het UWV;
bepaalt voorts, dat het UWV aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,= volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:24 april 2008
KS
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.