ECLI:NL:RBROE:2008:BD1949

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 1836 WW44 K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tuinhuis wegens overschrijding bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 24 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasbree. Eiser had een bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een tuinhuis op zijn perceel, maar de gemeente weigerde deze vergunning op basis van het bestemmingsplan, dat een maximale oppervlakte voor aan- en bijgebouwen van 120 m² voorschrijft. De gemeente stelde dat de totale oppervlakte van de bijgebouwen, inclusief de volières, deze limiet overschreed.

Eiser betwistte de weigering en voerde aan dat de volières geen gebouwen zijn, maar bouwwerken, en dat het overdekte terras als uitbreiding van het hoofdgebouw moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de volières, die enkel uit latten en gaas bestaan, niet voldoen aan de definitie van een gebouw zoals vastgelegd in de Woningwet, omdat ze niet overdekt zijn en geen wanden hebben. Hierdoor kon de oppervlakte van de bijgebouwen onder de toegestane 120 m² blijven, wat betekende dat er geen strijd was met het bestemmingsplan.

De rechtbank concludeerde verder dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend, omdat de gemeente niet tijdig op de aanvraag had beslist. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Eiser kreeg zijn griffierecht vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een gebouw in het kader van het bestemmingsplan en de noodzaak voor een deugdelijke belangenafweging door de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 07 / 1836 WW44 K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasbree, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 23 oktober 2007,
kenmerk: BL-2006099.
Datum van behandeling ter zitting: 21 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 29 mei 2007, verzonden op 30 mei 2007, heeft verweerder geweigerd vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinhuis op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel).
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 oktober 2007, verzonden op 2 november 2007, heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit wat betreft de motivering aangevuld.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep bij de rechtbank ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 maart 2008, waar verschenen zijn [eiser] in persoon en namens verweerder D.G.M.M. van Berlo.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft op 22 oktober 2006 een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een tuinhuis op het perceel. Ten tijde van de aanvraag was het tuinhuis reeds gebouwd.
Het tuinhuis heeft een oppervlakte van ca. 33 m². Behalve het tuinhuis bevinden zich op het perceel een woning met serre, een overdekt terras, een garage, een overkapping, drie volières en drie nachthokken. De volières beslaan gezamenlijk een oppervlakte van 54 m².
Het perceel valt onder het bestemmingsplan “Woongebieden Maasbree”.
Bij brief van 27 februari 2007 heeft verweerder eiser bericht van mening te zijn dat het oprichten van het tuinhuis in strijd is met het bestemmingsplan wegens het overschrijden van het maximaal toegestane aantal vierkante meters aan oppervlakte van aan- en bijgebouwen. Verweerder heeft in zijn brief aangegeven, dat hij de aanvraag om een bouwvergunning daarom tevens heeft aangemerkt als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan en heeft vervolgens aangegeven voornemens te zijn de vrijstelling en de bouwvergunning te weigeren.
Eiser heeft bij brief van 16 maart 2007 zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft verweerder geweigerd vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen. Verweerder heeft aan dit besluit het volgende ten grondslag gelegd.
In het bestemmingsplan is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijgebouwen niet meer dan 120 m² mag bedragen.
Volgens verweerder zijn op het perceel als bijgebouw aan te merken de garage, de nachthokken, de overkapping, de volières en het overdekte terras.
Wat betreft de volières meent verweerder dat deze voldoen aan de definitie van een gebouw, zoals omschreven in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet. Het gebruikte materiaal, gaas, doet geen afbreuk aan het feit dat sprake is van wanden. Daarnaast hebben de volières een dermate grote oppervlakte dat deze als gebouwen kunnen worden aangemerkt. Verweerder verwijst hierbij naar het advies van de helpdesk bouwregelgeving van het Ministerie van VROM.
Volgens verweerder bedraagt de totale oppervlakte van deze bijgebouwen 131 m². Na het oprichten van het tuinhuis bedraagt die oppervlakte ca. 164 m², zodat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Verweerder wenst geen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen vanwege precedentwerking en omdat een grotere oppervlakte van aan- en bijgebouwen eenvoudig kan leiden tot met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan ruim voldoende bouwmogelijkheden biedt voor het bouwen van aan- of bijgebouwen.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift het volgende aangevoerd.
Op de eerste plaats is het oprichten van het tuinhuis niet in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft voor zijn berekening van het aantal vierkante meters van aan- en bijgebouwen ten onrechte het overdekte terras en de volières als bijgebouw aangemerkt. Eiser meent dat het overdekte terras is aan te merken als een uitbreiding van het hoofdgebouw en dat de volières geen gebouwen, maar bouwwerken zijn. Voor onderbouwing van het betoog dat het overdekte terras aangemerkt dient te worden als een uitbreiding van het hoofdgebouw verwijst eiser naar ABRS 18 december 2002 (200202789/1), ABRS 14 mei 2003 (200204458/1), ABRS 6 mei 2004 (200306028/1) en ABRS 12 maart 2003 (200206055/1). Voor onderbouwing van het betoog dat volières geen gebouwen zijn, verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling rechtspraak Raad van State 3 oktober 1979 (Vierpolders) en de beleidsnotitie van de gemeente Zwolle. In dit kader heeft eiser nog aangevoerd, dat het door verweerder gemaakte onderscheid tussen grote en kleine volières geen steun vindt in de wet en daardoor voor rechtsonzekerheid zorgt.
Zonder het overdekte terras en de volières ligt het aantal vierkante meters van de aan- en bijgebouwen op het perceel onder de 120.
Eiser heeft zich op standpunt gesteld dat, gezien de behandelduur van de aanvraag en de afwezigheid van strijdigheid met het bestemmingsplan, de bouwvergunning van rechtswege is verleend.
Op de tweede plaats heeft eiser betoogd dat wat betreft de vraag of vrijstelling zou moeten worden verleend, uit het besluit niet blijkt dat een deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Omstandigheden die verweerder volgens eiser mee had moeten wegen zijn:
- dat het gaat om een groot perceel (oppervlakte ca. 1100 m²), zodat de ratio van het bouwvoorschrift, het tegengaan van “het volbouwen van percelen”, niet wordt geschonden;
- dat niet gevreesd hoeft te worden voor precedentwerking, omdat het verlenen van vrijstelling beperkt zou kunnen blijven tot grote percelen;
- dat op het perceel jarenlang een tuinkas heeft gestaan van exact dezelfde omvang;
- dat de volières op natuurlijke wijze in de omgeving opgaan en
- voor hobbydoeleinden worden gebruikt.
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft verweerder -overeenkomstig het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften van 10 september 2007- het bezwaar van eiser wat betreft de motivering van het weigeren van vrijstelling gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. In aanvulling op het primaire besluit heeft verweerder aangegeven dat bij het opstellen van het bestemmingsplan is gekozen voor een zoneringsplan, hetgeen meebrengt dat alle percelen binnen dezelfde bestemming, ongeacht de grootte, dezelfde bouwmogelijkheden krijgen toebedeeld. Verder heeft verweerder aangegeven dat indien een grotere oppervlakte van aan- en bijgebouwen wordt toegestaan, de mogelijkheden voor burgers om de opstallen te gebruiken voor niet-woonfuncties wordt bevorderd. Hierbij denkt verweerder aan de opslag van goederen, het stallen van caravans en/of het vestigen van bedrijfsmatige activiteiten in de opstallen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en daarbij zijn gronden van bezwaar gehandhaafd. Ter nadere onderbouwing heeft eiser aangegeven dat een gebouw een dak en wanden dient te hebben, waardoor onderdak wordt geboden. Een volière is enkel een constructie, waarbij de bedekking met gaas een bijkomende element vormt, en die geen enkele beschutting biedt. Verweerders besluit is wat dit betreft onvoldoende gemotiveerd. Datzelfde geldt voor de stellingname van de commissie dat de volières gezien de afmetingen in relatie met de toegankelijkheid gezien moeten worden als gebouwen. De door de commissie genoemde uitspraak, ABRS 27 juni 2007 (LJN BA8136), is niet vergelijkbaar met deze zaak.
Wat betreft het overdekte terras voegt eiser toe dat de bijgebouwenregeling er naar zijn mening primair voor bedoeld is de toegestane oppervlakte van buiten het hoofdbebouwingsoppervlakte gelegen gebouwen te reguleren.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting zijn standpunt zoals in het bestreden besluit ingenomen gehandhaafd en ter nadere onderbouwing het volgende aangevoerd.
Wat betreft het overdekte terras betoogt verweerder dat het bestemmingsplan geen bouwvlakken kent waarbinnen de hoofdbebouwing dient te worden opgericht. Voor het aanduiden van een bouwwerk zijn de definities uit het bestemmingsplan bepalend. Het overdekte terras dient te worden aangemerkt als een bijgebouw, omdat het ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Over de weigering van de vrijstelling voert verweerder nog aan dat de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid op basis van artikel 15, eerste lid, onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in dit geval niet tot vrijstelling kan leiden, omdat op grond daarvan enkel een afwijking van 10% van het toegestane aantal vierkante meters (120 m²) mogelijk is, terwijl zonder het tuinhuis al bijna is afgeweken met meer dan 10% van het maximaal toegestane aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen.
Voor een vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO ziet verweerder evenmin reden. Ten aanzien daarvan heeft hij zijn motivering zoals neergelegd in het bestreden besluit gehandhaafd. Ter zitting heeft verweerder nog toegevoegd dat de belangen zoals door eiser zijn aangevoerd, wel zijn afgewogen, maar dat deze belangenafweging niet is neergelegd in het besluit.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Daartoe zijn de volgende vragen van belang:
1) Heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het oprichten van het tuinhuis in strijd is met het bestemmingsplan? Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of de volières en het overdekte terras als bijgebouwen kunnen worden aangemerkt.
Indien er sprake is van strijd met het bestemmingsplan:
2) heeft verweerder in redelijkheid kunnen afzien van toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid op basis van artikel 15, eerste lid, onder a, van de WRO dan wel artikel 19, derde lid, van de WRO?
Voor het geschil zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
strijd met het bestemmingsplan
Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet in verbinding met artikel 44, derde lid, aanhef, van de Woningwet moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 4, onder B, onder 3, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijgebouwen op een perceel niet meer dan 120 m² bedragen.
Artikel 1 van de planvoorschriften hanteert de volgende definities:
- bijgebouw: een gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
- gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
- hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
vrijstelling
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van de WRO kan bij bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn met inachtneming van de in het plan vervatte regelen vrijstelling te verlenen van bij het plan aan te geven voorschriften.
Voor verweerders gemeente is van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Ingevolge artikel 8, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften is verweerder bevoegd om vrijstelling te verlenen van het maximaal toegestane aantal vierkante meters aan oppervlakte van aan- en bijgebouwen, in die zin dat met niet meer dan 10% van die norm kan worden afgeweken, en mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.
Artikel 19, derde lid, van de WRO bepaalt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
strijd met het bestemmingsplan
Het meest verstrekkend is het betoog van eiser dat de volières niet kunnen worden aangemerkt als gebouwen. Tijdens de hoorzitting op 10 september 2007 heeft verweerder namelijk aangegeven, dat als de volières als bouwwerken dienen te worden aangemerkt, eiser nog ruimte voor aan- en bijgebouwen heeft en het bestemmingsplan bovendien de mogelijkheid biedt om vrijstelling te verlenen met 10%. De rechtbank heeft daarom eerst beoordeeld of volières kunnen worden aangemerkt als gebouwen.
Nu de planvoorschriften een definitie bevatten van het begrip “gebouw” dient de vraag of de volières als gebouwen kunnen worden aangemerkt, beantwoord te worden aan de hand van die definitie. Dit betekent dat nagegaan dient te worden of de volières “voor mensen toegankelijk” zijn, “overdekt” zijn en “wanden” hebben.
Een nadere invulling van deze begrippen ontbreekt in de planvoorschriften. Teneinde invulling aan deze begrippen te geven kan onder meer aansluiting worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. De rechtbank zal met het oog daarop de gebruikte begrippen nalopen.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de volières voor mensen toegankelijk zijn.
Wel bestaat tussen partijen discussie over de vraag of de volières “overdekt” zijn en of sprake is van “wanden”.
Naar algemeen spraakgebruik betekent “overdekt” zijn dat sprake is van een dak. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit de definitie van Van Dale Groot Woordenboek, betekent “dak”: “het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw, bestaande uit de kap, afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, riet, stro, e.d., rustend op de muurplaat of balklaag. Gelet hierop volgt de rechtbank eiser in zijn betoog dat de aanwezigheid van een dak een zekere beschutting impliceert. De volières van eiser zijn aan de bovenkant van gaas en bieden dus geen enkele beschutting, zodat niet gesproken kan worden van een dak en daarmee niet van “overdekt” zijn.
Wat betreft de vraag of sprake is van “wanden”, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn conclusie dat het soort materiaal niet van belang is.
Door te betogen dat een volière die geheel is opgetrokken uit latten/buizen en bedekt is met gaas bestaat uit “wanden” en “overdekt” is, en daarmee gedefinieerd kan worden als een gebouw, neemt verweerder een standpunt in dat naar het oordeel van de rechtbank te ver afraakt van wat naar algemeen spraakgebruik onder een “gebouw”, “overdekt zijn” en “wanden” kan worden verstaan. Dat de helpdesk van het Ministerie van VROM een andere opvatting is toegedaan, doet daar niet aan af.
De beroepsgrond slaagt. Nu de drie volières niet kunnen worden aangemerkt als gebouwen, was er nog ruimte voor het oprichten van het tuinhuis en derhalve geen strijd met het bestemmingsplan.
Wat betreft het overdekte terras overweegt de rechtbank nog dat het antwoord op de vraag of het overdekte terras door verweerder terecht is aangemerkt als een bijgebouw, voor de vraag of sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan niet van doorslaggevende betekenis kan zijn. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het overdekte terras een oppervlakte beslaat van 3 bij 3,5 m, derhalve 10,5 m². Als de volières wel als gebouwen aangemerkt hadden kunnen worden, dan zou het aantal vierkante meters zonder het tuinhuis uitkomen op ca. 120,5. Met het tuinhuis erbij zou het totale aantal vierkante meters uitkomen op 153,5, derhalve meer dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, zelfs meer dan op grond van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid was toegestaan.
Het oordeel dat geen sprake was van strijdigheid met het bestemmingsplan, leidt tot het volgende. Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet is een bouwvergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders niet tijdig op de aanvraag om een bouwvergunning beslissen. Vast staat dat verweerder de ingevolge artikel 46, eerste lid, onder a, van de Woningwet bepaalde beslistermijn van zes weken niet heeft gehaald. Op de aanvraag van 22 oktober 2006 is immers pas op 29 mei 2007 beslist. Dit brengt met zich dat, nu verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag en het oprichten van het tuinhuis niet in strijd is met het bestemmingsplan, de bouwvergunning per 4 november 2006 van rechtswege is verleend. Verweerder was hierdoor niet meer bevoegd om nadien op de aanvraag te beslissen.
Op de beroepsgrond dat wat betreft de weigering om vrijstelling te verlenen niet is gebleken dat een deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank, gelet op het bovenstaande, niet meer ingaan.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het primaire besluit zal herroepen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep. Deze zullen op nihil worden gesteld, nu eiser geen professionele rechtsbijstand heeft gehad en overigens niet heeft gesteld dat en wat voor kosten hij heeft gehad.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 29 mei 2007;
bepaalt dat de gemeente Maasbree aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,--, vergoedt.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2008
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 24 april 2008
el
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.