RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer : 83362 / FA RK 07-1632
Beschikking van 28 mei 2008 betreffende alimentatie
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vrouw,
procureur: mr. E.H.J. Plass;
[verweerder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de man,
procureur: mr. H.J.J.M. van der Bruggen,
advocaat: mr. C.A. IJff.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 29 november 2007;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 30 januari 2008;
- de namens de vrouw binnengekomen brief, met producties, van 7 februari 2008;
- de namens de vrouw binnengekomen brief, met productie, van 22 februari 2008;
- het namens de man binnengekomen faxbericht van 28 februari 2008;
- het namens de vrouw binnengekomen faxbericht van 29 februari 2008;
- drie namens de man binnengekomen brieven, met productie(s), van 10 maart 2008;
- het namens de man binnengekomen faxbericht van 14 maart 2008;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008 en waarbij zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten.
De advocaat van de man heeft het standpunt van haar cliënt toegelicht aan de hand van de ter terechtzitting overgelegde pleitnota, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Ingevolge ter terechtzitting met partijen gemaakte afspraken zijn de volgende bescheiden binnengekomen:
? een brief, met producties, van 31 maart 2008 namens de vrouw;
? een brief, met producties, van 11 april 2008 namens de man.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2. Partijen hebben gedurende korte tijd een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] de thans nog minderjarige [kind] geboren. Daarnaar gevraagd hebben partijen eensluidend ter terechtzitting verklaard, dat de man de verwekker van [kind] is. Partijen hebben nooit met elkaar, noch in gezinsverband met [kind], samengeleefd.
3.1. Het verzoekschrift houdt in dat de rechtbank met ingang van 1 juni 2007 een kinderbijdrage zal bepalen van EUR 675,63 per maand, althans met ingang van een zodanige datum en een zodanig bedrag als de rechtbank billijk oordeelt.
3.2. De vrouw stelt dat het kind behoefte heeft aan een kinderbijdrage en dat de man over voldoende financiële draagkracht beschikt om de gevraagde bijdrage te betalen.
Partijen corresponderen sinds mei 2007 over de vaststelling van een kinderbijdrage. De vrouw heeft op basis van de door de man verstrekte informatie twee berekeningen gemaakt. Bij een berekening heeft de vrouw rekening gehouden met het netto inkomen van de huidige partner van de man, de man als gezin aangemerkt en rekening gehouden met de gehele woonlast. Bij de andere berekening heeft de vrouw het netto inkomen van de huidige partner van de man buiten beschouwing gelaten, de man aangemerkt als alleenstaande en de woonlasten gehalveerd. De vrouw heeft een bruto inkomen van EUR 1.418,58 per maand, exclusief vergoeding ouderschapsverlof van EUR 354,09 bruto per maand en een winstuitkering van EUR 1.169,78 bruto per jaar. Ingevolge de bij verzoekschrift overgelegde berekeningen heeft de vrouw een besteedbaar inkomen van EUR 1.855,-- en de man EUR 4.348,-- respectievelijk EUR 3.132,-- per maand. De daarbij behorende behoefte bedraagt EUR 900,-- respectievelijk EUR 795,--. Deze behoefte dient naar rato van ieders inkomen te worden verdeeld tussen de man en de vrouw.
4. Het verweer
4.1. De man concludeert tot afwijzing van de door de vrouw verzochte bijdrage dan wel tot vaststelling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage, kosten rechtens, en voert daartoe het volgende aan.
De man heeft eind mei 2007 een brief van de advocaat van de vrouw ontvangen. De man heeft steeds het oogmerk gehad deze zaak buiten rechte op te lossen. De man en zijn partner hebben een woning gekocht, maar er zijn problemen met de oplevering. De toekomstige lasten daarvan bedragen EUR 1.700,-- bruto rente per maand, een vast aflossingsbedrag van ongeveer EUR 150,-- en servicekosten van EUR 200,--. De man betaalt momenteel EUR 1.065,-- aan huur en EUR 125,-- voor een parkeerplaats. Hij lost af op een studieschuld. De man zal nog een specificatie van de huidige ziektekostenverzekering overleggen. De man vindt het onredelijk dat er rekening wordt gehouden met het inkomen van zijn huidige partner. De man wil trouwen en een gezin vormen. Wanneer de kinderwens vervult wordt, zal het inkomen van zijn partner nog verder dalen.
Het inkomen van de vrouw na beëindiging van haar ouderschapsverlof is onduidelijk. Indien dat inkomen ontoereikend zou zijn, dient de vrouw meer te gaan werken en een inkomen te verwerven conform haar verdiencapaciteit. De man betwist de wijze waarop de vrouw de behoefte van [kind] heeft berekend. De man kan de bijdrage van de vrouw in die behoefte niet berekenen. De behoefte van [kind] kan niet uitstijgen boven de behoefte van een of meer (toekomstige) kinderen binnen het eigen gezin. De man heeft de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de kinderbijdrage gemotiveerd betwist.
5. De beoordeling
5.1. De grondslag van het verzoek
De vrouw vraagt vaststelling van een door de man met ingang van 1 juni 2007 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] – hierna kinderbijdrage te noemen – van EUR 675,63 per maand, terwijl de man daartegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Nu vaststaat dat de man de verwekker van [kind] is, rust op grond van het bepaalde in artikel 1:394 BW op de man een wettelijke onderhoudsverplichting jegens [kind], die tot het bereiken door [kind] van de leeftijd van een en twintig jaar voortduurt.
5.2.1. Partijen verschillen nadrukkelijk van mening omtrent de vraag op welke wijze de behoefte van [kind] aan een kinderbijdrage dient te worden vastgesteld, gelet op het feit dat zij nimmer met elkaar, noch in gezinsverband met [kind], hebben samengeleefd.
5.2.2. De rechtbank is van oordeel dat, nu beide partijen onderhoudsplichtig zijn, bij de bepaling van de behoefte van [kind] in gelijke mate rekening dient te worden gehouden met de feitelijke situatie van elk van partijen. De rechtbank zal derhalve de behoefte van [kind] bepalen op grond van het netto inkomen van de vrouw zoals zij dat voorafgaand aan de geboorte van [kind] verdiende en op grond van het netto inkomen van de man tijdens diezelfde periode. De rechtbank zal vervolgens met inachtneming van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen het resultaat van beide situaties middelen.
5.2.3. Volgens de bij brief van 7 februari 2008 overgelegde financiële bescheiden bedroeg het bruto inkomen van de vrouw in 2006 EUR 32.467,--. Rekening houdende met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting becijfert de rechtbank het netto inkomen voor de vrouw op EUR 1.965,-- per maand. Gelet op de Bijlage Trema-alimentatienormen 2006 bedraagt de behoefte van [kind] bij dit inkomen ongeveer EUR 280,-- per maand.
5.2.4. Omdat uit de bij het verweerschrift overgelegde financiële bescheiden blijkt, dat de man per 1 september 2006 in dienst is getreden bij zijn huidige werkgeefster en het bruto inkomen volgens de jaaropgaaf 2006 slechts betrekking heeft op vier maanden, ziet de rechtbank aanleiding om voor de berekening van de behoefte van [kind] op basis van het inkomen van de man, zijn bruto inkomen volgens de jaaropgaaf 2007 als uitgangspunt te nemen. Gelet op een inkomen over 2007 van EUR 62.892,-- bruto en rekening houdende met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting becijfert de rechtbank het netto inkomen voor de man op EUR 3.371,-- per maand. Gelet op de Bijlage Trema-alimentatienormen 2006 bedraagt de behoefte van [kind] bij dit inkomen ongeveer EUR 515,-- per maand.
5.2.5. Gelet op de hiervoor genoemde bedragen van EUR 280,-- en EUR 515,-- en gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2.2. is overwogen becijfert de rechtbank de behoefte van [kind] aan een kinderbijdrage op – afgerond – EUR 400,-- per maand. Omdat beide partijen inkomen genieten, dienen zij naar rato van hun inkomen bij te dragen in deze behoefte.
De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard, dat zij voor de geboorte van [kind] 32 uur per week werkte en dat zij met ingang van 1 maart 2008 20 uur per week is gaan werken. Zij heeft hiervoor gekozen, omdat zij zelf invulling aan de dagelijkse verzorging en opvoeding van [kind] wil geven. De vrouw wil niet dat [kind] gedurende vier dagen per week bij de kinderopvang moet worden ondergebracht. De vrouw zou bij haar huidige werkgeefster desgewenst 32 uren per week kunnen blijven werken. De man is van mening dat geen rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de vrijwillige keuze van de vrouw om minder uren te gaan werken.
Zoals hiervoor al door de rechtbank is overwogen zijn beide partijen onderhoudsplichtig jegens [kind]. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de door de vrouw gemaakte keuze om in het belang van [kind] minder uren te gaan werken, is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van deze door de vrouw gemaakte keuze niet op de man mogen worden afgewenteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bij de verdeling van de behoefte van [kind] naar rato van het inkomen van beide partijen ten aanzien van de vrouw het hiervoor onder punt 5.2.3. genoemde inkomen als uitgangspunt dient te gelden en dat bij een kinderbijdrage van – afgerond – EUR 250,-- per maand door de man naar rato van zijn onder punt 5.2.4. genoemde inkomen wordt bijgedragen in de behoefte van [kind].
5.3.1. Resteert de vraag in hoeverre de man zijn aandeel in de behoefte van [kind] kan betalen en per wanneer een eventuele bijdrage dient in te gaan.
5.3.2. De rechtbank is van oordeel dat voor de berekening van de draagkracht van de man zijn bruto inkomen volgens de jaaropgaaf 2007 als uitgangspunt dient te gelden. Zoals hiervoor al aangegeven bedraagt dit inkomen EUR 62.892,-- bruto.
5.3.3. De rechtbank houdt op jaarbasis rekening met:
- EUR 1.991,-- fiscale bijtelling inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet
5.3.4. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
5.3.5. Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op EUR 3.371,-- per maand.
5.3.6. De man heeft ter terechtzitting verklaard, dat hij samenwoont met een partner die over eigen inkomen beschikt. Volgens de man dient het inkomen van zijn partner buiten beschouwing te blijven en dient met de volledige (huidige en toekomstige) woonlasten rekening te worden gehouden. Op het moment dat de man en zijn partner een woning hebben aangekocht, was zijn partner zwanger en verdiende zij aanzienlijk minder dan op dit moment.
Die zwangerschap heeft een ongelukkige afloop gekend. Omdat de man en zijn partner hopen en verwachten dat er binnenkort alsnog een gezin zal ontstaan, zal vervolgens het inkomen van de partner wederom dalen tot ongeveer EUR 500,-- netto per maand.
Volgens de vrouw dient er thans geen rekening te worden gehouden met het feit, dat de partner van de man in de toekomst mogelijk zwanger zal worden en dat zij vervolgens minder uren zal gaan werken en minder zal gaan verdienen.
De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van de draagkracht op voorhand rekening kan worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen in de gezins- of woonsituatie, wanneer vaststaat dat deze ontwikkelingen zich op korte termijn zullen voordoen en de daaruit voortvloeiende gevolgen bij de beoordeling van de draagkracht al bekend zijn. Hoewel de man en zijn partner een kinderwens hebben, is de rechtbank van oordeel dat daarmee op dit moment geen rekening dient te worden gehouden, omdat niet vaststaat of en per wanneer deze wens in vervulling zal gaan en evenmin vaststaat wat daarvan de gevolgen voor de inkomenspositie van de partner van de man zullen zijn.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de partner van de man geacht wordt geheel in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien en dat zij geacht wordt de helft van de gezamenlijke lasten te dragen. Indien en voor zover zich in de toekomst een wijziging in de gezins- of woonsituatie van de man voordoet, staat het de man vrij om op grond daarvan een wijzigingsverzoek in te dienen.
Gelet hierop houdt de rechtbank thans rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60.
5.3.7. De rechtbank neemt de volgende niet of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man aanmerking:
- EUR 532,50 woninghuur, zijnde de helft van de door de man verschuldigde huur. De rechtbank is op grond van hetgeen zij hiervoor in de derde alinea onder punt 5.3.6. heeft overwogen van oordeel dat op dit moment geen rekening dient te worden gehouden met toekomstige ten aanzien van de door de man en zijn partner verschuldigde woonlasten, omdat de man ter terechtzitting heeft verklaard, dat de oplevering van de woning in 2009 of 2010 verwacht wordt en de door de man gestelde hypotheeklasten gebaseerd zijn op offertes met een beperkte geldigheidswaarde;
- EUR 125,-- kosten parkeerplaats, omdat de rechtbank de noodzaak van het huren van een parkeerplaats in Amsterdam aannemelijk voorkomt in het licht van de kosten die gemaakt moeten worden om tegen betaling een auto in Amsterdam te kunnen parkeren;
- EUR 165,92 inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet;
- EUR 100,= premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering;
- EUR 163,08 aflossing op een studieschuld aan Informatie Beheer Groep.
5.3.8. Op grond van voormelde financiële gegevens en rekening houdend met het te realiseren fiscaal voordeel, becijfert de rechtbank draagkracht bij de man tot betaling van een kinderbijdrage van EUR 250,-- per maand.
5.3.9. De vrouw heeft de rechtbank verzocht de kinderbijdrage per 1 juni 2007 vast te stellen. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum.
De rechtbank is van oordeel dat een onderhoudsbijdrage pas kan ingaan op de datum dat de onderhoudsplichtige met een dergelijke verplichting rekening heeft kunnen houden, tenzij de onderhoudsgerechtigde zwaarwichtige argumenten aanvoert, die vaststelling van een bijdrage met ingang van een eerdere datum rechtvaardigen. Vaststaat dat de man op grond van het bepaalde in artikel 1:394 BW onderhoudsplichtig is jegens [kind] en dat deze verplichting geldt met ingang van de dag van de geboorte. Uit de door de man bij zijn verweerschrift overgelegde brief van de vrouw van 8 januari 2007 blijkt dat de man bij die brief van de geboorte van [kind] op [geboortedatum] op de hoogte is gesteld. Nu vaststaat dat partijen een aantal maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift over de onderhavige procedure hebben gecorrespondeerd, acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de man vanaf dat moment rekening diende te houden met een door hem te betalen kinderbijdrage, zodat vaststelling hiervan met ingang van 1 juni 2007 gerechtvaardigd is.
5.4.1. De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. bepaalt dat de man met ingang van 1 juni 2007 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw zal hebben te betalen een bedrag van EUR 250,-- per maand, telkens vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die krachtens geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend;
6.2. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.3. verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
6.4. wijst het meer of anders verzochte af..
Deze beschikking is gegeven door mr. P.C.G. Brants en ter openbare civiele terechtzitting van 28 mei 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.