RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer : 85455 / FA RK 08-376
Beschikking van 18 juni 2008 betreffende alimentatie
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de man,
procureur: mr. M.H.A. Wijen;
[verweerster],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vrouw,
procureur: mr. M.J. Bisscheroux,
advocaat: mr. H.D.G. Thissen-van Zwijndregt.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 19 maart 2008;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 11 april 2008;
- de namens de vrouw binnengekomen brief, met productie, van 24 april 2008;
- de namens de man binnengekomen brief, met producties, van 29 april 2008;
- de namens de vrouw binnengekomen brief, met producties, van 5 mei 2008;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008 en waarbij zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2.1. Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2. Deze rechtbank heeft op 4 augustus 2004 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 30 augustus 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geboren:
- [kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
- [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
2.4. Bij voornoemde uitspraak heeft deze rechtbank aan de man een uitkering tot levensonderhoud, verder te noemen partnerbijdrage, opgelegd van EUR 1.228,-- per maand.
2.5. De man is ingevolge een in oktober 2006 tussen partijen opgemaakt convenant gehouden met ingang van 1 september 2006 maandelijks EUR 510,-- per kind te betalen, terwijl hij daarnaast met ingang van die datum een partnerbijdrage zal betalen van EUR 1.069,-- per maand.
2.6. Ingevolge wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage thans EUR 530,60 per kind per maand en de partnerbijdrage EUR 1.112,19 per maand.
3.1. Het verzoekschrift houdt in dat de rechtbank de partnerbijdrage zal wijzigen en met ingang van 1 januari 2008 zal bepalen op nihil, kosten rechtens.
3.2. De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de geldende partnerbijdrage niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet en voert daartoe het volgende aan. De arbeidsovereenkomst met de man is per 1 januari 2008 ontbonden. De kantonrechter heeft daarbij de man een vergoeding toegekend van EUR 130.557,08 bruto, ten titel van suppletie op de toe te kennen uitkering krachtens de sociale wetgeving dan wel het elders te verwerven lager salaris, alsmede een bedrag van EUR 28.175,84 bruto en een bedrag van EUR 2.786,85 netto ter zake van compensatie van secundaire arbeidsvoorwaarden. De man zoekt sinds mei 2007 tevergeefs naar een andere functie. Het inkomen van de man is met ongeveer 45% gedaald. Partijen hebben de zaak niet in der minne kunnen regelen. Volgens de man kan de vrouw in staat worden geacht om door meer uren te gaan werken haar eigen inkomen te vergroten. De vrouw werkt als bibliothecaresse gedurende 20 uur per week. De vrouw heeft geen medische of lichamelijke belemmeringen. De kinderen studeren en zijn uitwonend. De man heeft de ontslagvergoeding in een stamrecht BV laten storten. De man heeft over januari 2008 geen WW-uitkering genoten. Over februari en maart 2008 bedraagt deze uitkering 75% oftewel EUR 132,77 inclusief vakantiegeld per werkdag. Vanaf april 2008 is de WW-uitkering EUR 123,92 inclusief vakantiegeld per werkdag. De man kan vanuit de BV tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd een aanvulling genereren van EUR 906,64 bruto per maand. De vergoeding van EUR 28.175,84 bruto heeft de man ontvangen ter compensatie van het verlies van de hypotheekkorting.
4. Het verweer
4.1. De vrouw concludeert tot afwijzing van het door de man verzochte en verzoekt de rechtbank te bepalen, dat de man vanaf 1 januari 2008 een partnerbijdrage van EUR 1.112,19 per maand aan de vrouw zal blijven betalen dan wel een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, kosten rechtens, en voert daartoe het volgende aan.
De vrouw erkent dat het inkomen van de man een wijziging heeft ondergaan, maar betwist, gelet op de hoogte van de ontslagvergoeding, dat hij de geldende bijdrage niet meer kan betalen. Voor zover de partneralimentatie een wijziging zal ondergaan, is er sprake van een tijdelijke situatie. Zo eindigt de onderhoudsverplichting van de man jegens [kind 1] per 23 juli 2008 en ten aanzien van [kind 2] per 2 augustus 2009.
Partijen zijn in 1978 met elkaar getrouwd en zijn op 1 oktober 2003 gescheiden gaan leven. Eerst in maart 2002 is de vrouw gaan deelnemen aan het arbeidsproces. Vanaf de geboorte van de kinderen in [geboortejaar] heeft de vrouw nooit buitenshuis betaalde arbeid verricht. De vrouw heeft een opleiding als bibliothecaresse genoten en beschikt over een arbeidscontract voor onbepaalde tijd voor 20 uren per week. De vrouw heeft sinds de scheiding herhaaldelijk tevergeefs getracht om meer uren te mogen gaan werken. De vrouw is druk doende om een aanvullend inkomen te verwerven, maar tot op heden zonder resultaat. De vrouw vindt het niet juist dat de man de ontslagvergoeding “uitsmeert”over een periode van 12 jaren omdat hij mogelijk op enig moment meer inkomen gaat genereren dan zijn huidige WW-uitkering. De vrouw betwist de noodzaak van de door de man opgevoerde EUR 500,-- per maand ter zake van een aanvullende pensioenverzekering. De vrouw is van mening dat de man, gedurende de periode dat hij nog voor de kinderen moet betalen, zijn inkomen extra dient aan te vullen uit de ontslagvergoeding, zodat hij de partnerbijdrage kan blijven betalen. De tijdelijk hogere aanvulling bedraagt EUR 13.795,60 over een periode van 19 maanden. De man heeft sinds januari 2008 de geldende partnerbijdrage niet meer betaald. De vrouw verzet zich tegen een wijziging met terugwerkende kracht.
5. De beoordeling
5.1. De grondslag van het verzoek
5.1.1. De rechtbank is van oordeel dat, nu vaststaat dat de arbeidsovereenkomst van de man bij uitspraak van de kantonrechter van 30 november 2007 is ontbonden, er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de thans geldende partnerbijdrage rechtvaardigt.
5.2.1. De man is van mening dat de vrouw geacht kan worden meer dan de huidige 20 uur per week te gaan werken om zodoende in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft het standpunt van de man gemotiveerd betwist.
5.2.2. Op grond van het bepaalde in artikel 1:157 lid 4 BW rust op de man een onderhoudsverplichting jegens de vrouw die in beginsel 12 jaar voortduurt. Artikel 1.4 van het echtscheidingsconvenant van partijen van 9 juni 2004 is daarop gebaseerd. Vaststaat dat partijen op 1 september 1978 met elkaar zijn gehuwd en dat zij met ingang van 1 oktober 2003 duurzaam gescheiden zijn gaan leven. De vrouw heeft onweersproken gesteld, dat zij sinds de geboorte van [kind 1] in [geboortejaar] nooit buitenshuis betaalde arbeid heeft verricht. De vrouw werkt momenteel als bibliothecaresse gedurende 20 uren per week. Omdat volgens de man de vrouw dit werk sinds maart 2002 verricht, staat vast dat de vrouw ten tijde van het opmaken van het convenant haar werkzaamheden al verrichtte. Nu partijen een partnerbijdrage van EUR 1.069,--- bruto per maand bij convenant van oktober 2006 zijn overeengekomen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de aanvullende behoefte van de vrouw bij een inkomen op basis van haar huidige werkzaamheden ten minste gelijk is aan de thans geldende partnerbijdrage. Gelet op hetgeen de vrouw in haar verweerschrift omtrent haar behoefte heeft gesteld en gelet op de ter zake daarvan overgelegde producties, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat zij tot op heden tevergeefs heeft geprobeerd om meer uren te gaan werken dan wel elders een aanvullend inkomen te verwerven.
5.3.1. Resteert de vraag in hoeverre de man nog in staat is te achten de thans geldende partnerbijdrage van EUR 1.112,19 per maand te blijven voldoen. Cruciaal hierbij is het antwoord op de vraag hoe de door de man in het kader van zijn ontslag ontvangen vergoeding dient te worden aangewend. De man heeft gesteld, dat om fiscaal technische redenen de vergoeding in een stamrecht BV is gestort en dat de man het redelijk acht om daaruit tot aan het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd over 12 jaar maandelijks EUR 906,64 bruto te genereren. De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
5.3.2. Gelet op de uitspraak van de kantonrechter is de vergoeding aan de man toegekend ten titel van suppletie op een aan de man toe te kennen uitkering krachtens de sociale wetgeving dan wel een elders door de man te verwerven lager salaris. Op grond van de door de man als productie 7 bij zijn verzoekschrift overgelegde bescheiden blijkt dat de man tot en met 31 januari 2008 geen WW-uitkering ontvangt, de uitkering gedurende de eerste twee maanden EUR 132,77 bruto per dag bedraagt en vanaf 1 april 2008 EUR 123,92 bruto per dag. Bedoelde bedragen zijn inclusief 8% vakantiegeld. Indien de huidige arbeidssituatie van de man niet wijzigt ontvangt hij de uitkering tot en met 31 december 2010. Gelet op de leeftijd van de man van 53 jaar, zijn laatst vervulde functie van teamleider verkoopteam en het door het CWI aangeboden traject van minimaal 12 maanden om onder begeleiding te onderzoeken of er buiten de tot nu toe verrichte werkzaamheden binnen de bankwereld, andere mogelijkheden op de arbeidsmarkt zijn, komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat de man voor 1 januari 2011 een functie zal hebben gevonden met een inkomen dat minimaal gelijk is aan zijn bruto WW-uitkering per 1 april 2008 van EUR 2.684,93 bruto per maand.
Tussen partijen staat vast dat de man ten laatste tot en met juli 2008 is gehouden bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] en ten laatste tot augustus 2009 in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 2]. Laatstbedoelde verplichting becijfert de rechtbank vanaf de dag ter terechtzitting en ervan uitgaande dat de bijdragen door de man bij vooruitbetaling zijn betaald, voor [kind 1] op totaal EUR 1.061,20 (2 x EUR 530,60) en voor [kind 2] op totaal EUR 7.428,40 (14 x EUR 530,60). Ten behoeve van de kinderen is de man derhalve in totaal nog EUR 8.489,60 verschuldigd. Wanneer de rechtbank dit bedrag bruteert en daarbij uitgaat van een daarover verschuldigd belastingtarief van 42%, begroot zij het benodigde bedrag op – afgerond – EUR 12.055,--. Wanneer de rechtbank dit bedrag in mindering brengt op de totale ontslagvergoeding van – afgerond – EUR 130.557,--, resteert – afgerond – EUR 118.500,--. Wanneer de rechtbank vervolgens uitgaat van een suppletie totdat de man de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, berekent zij dat de man ruimte heeft voor een bruto aanvulling op zijn uitkering van – afgerond – EUR 823,-- per maand, nog zonder rekening te houden met het rendement op dit kapitaal.
5.3.3. De rechtbank neemt voor de berekening van de draagkracht van de man voornoemd inkomen van EUR 2.684,93 bruto per maand, vermeerderd met de hiervoor becijferde aanvulling van EUR 823,-- bruto per maand als uitgangspunt.
5.3.4. De rechtbank houdt op jaarbasis rekening met:
- EUR 2.246,-- fiscale bijtelling inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet
- EUR 704,-- bijtelling eigen-woningforfait
- EUR 3.204,-- fiscaal aftrekbare hypotheekrente
5.3.5. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting
De rechtbank is van oordeel dat zolang de man een WW-uitkering geniet geen rekening
dient te worden gehouden met de arbeidskorting.
5.3.6. Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op EUR 2.528,-- per maand.
5.3.7. De rechtbank houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60, omdat de man ter terechtzitting heeft verklaard, dat hij samenwoont met een partner, die in haar eigen kosten van levensonderhoud voorziet.
5.3.8. De rechtbank houdt rekening met de volgende maandelijkse lasten van de man:
- EUR 267,19 hypotheekrente
- EUR 47,50 forfait overige eigenaarslasten
- EUR 187,39 inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet
- EUR 75,40 premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering en na aftrek van het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van de premie Zorgverzekeringswet
5.3.9. In verband met de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst is er volgens de man
sprake van een pensioenbreuk. Bij voortduring van zijn dienstverband bij [werkgeefster] zou de man vanaf de 65-jarige leeftijd EUR 49.232,17 aan pensioen hebben ontvangen, terwijl zijn pensioen thans EUR 31.326,87 zal bedragen. Om het ontstane pensioengat te dichten heeft de man bij Zwitserleven een aanvullend pensioen afgesloten waarvoor hij een jaarpremie is verschuldigd van EUR 6.000,--. Bij leven keert deze regeling per 1 januari 2020 een bedrag uit van EUR 77.784,--. Bedoelde uitkering wordt vervolgens omgezet in een lijfrente en dient dan ter aanvulling op het pensioen.
De vrouw heeft de noodzaak voor het afsluiten door de man van een aanvullend pensioen gemotiveerd betwist. Volgens de vrouw is het niet nodig dat de man straks naast zijn AOW-uitkering en zijn pensioen van [werkgeefster] nog een aanvullend pensioen ontvangt.
De rechtbank is van oordeel dat de man de noodzaak tot onderhavige pensioenvoorziening onvoldoende heeft aangetoond.
Gebleken is dat de man met de beëindiging van zijn dienstverband (vooralsnog) pensioenschade lijdt en aannemelijk is dat zulks nog steeds het geval zal zijn wanneer de man met pensioen gaat. Dat evenwel per dit laatste tijdstip van het door de man gestelde bedrag aan gemiste pensioenopbouw dient te worden uitgegaan, is uiterst ongewis. Als reeds overwogen acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat de man opnieuw zal kunnen intreden op de arbeidsmarkt met als gevolg hernieuwde pensioenopbouw. Daarnaast is de rechtbank ambtshalve bekend met de mogelijkheid van Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, binnen het kader waarvan de opbouw voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen tijdens de WW-uitkering wordt voortgezet, welke de man kennelijk niet heeft onderzocht.
Voorts is de rechtbank gebleken dat de vergoeding van EUR 28.175,84 ter compensatie van het gemis aan hypotheekkorting gedurende vijf jaar, deze korting in ruime mate overschrijdt. Uit de door de man bij zijn verzoekschrift als productie 8 overgelegde emails blijkt dat de korting 25% bedroeg en dat het nieuw verschuldigde hypotheekbedrag EUR 712,50 bruto per maand (EUR 225.000,-- x 3,8%) bedraagt. Omdat de oorspronkelijke (gekorte) maandlast EUR 534,38 bedroeg, becijfert de rechtbank de maandelijkse korting op EUR 178,12 en de korting op jaarbasis op EUR 2.137,44. Omgerekend naar vijf jaar zou de korting hebben bedragen EUR 10.687,20, op welk bedrag derhalve ook het gemis aan korting dient te worden begroot. Desgewenst kan de man het meerdere van het door hem ontvangen bedrag aanwenden ter financiering van aanvullend pensioen.
Met betaling van de thans geldende alimentatie heeft de man, uitgaande van hetgeen hiervoor onder 5.3.2. tot en met 5.3.8. is overwogen, bovendien nog ruimte ter vrije besteding die hij evenzo voor de door hem gewenste voorziening kan aanwenden.
5.3.10. Gelet op al hetgeen hiervoor omtrent de draagkracht van de man is overwogen en rekening houdende met de relevante fiscale aspecten is de rechtbank van oordeel, dat de man nog steeds in staat is te achten de geldende partnerbijdrage te blijven betalen. Gelet hierop zal de rechtbank het door de man verzochte afwijzen en bepalen dat de man vanaf 1 januari 2008 aan de vrouw de in oktober 2006 overeengekomen partnerbijdrage van thans EUR 1.112,19 per maand dient te betalen.
5.4.1. De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst af het door de man verzochte;
6.2. bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2008 de in oktober 2006 overeengekomen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van EUR 1.112,19 per maand aan de vrouw zal hebben te betalen, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.3. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.4. verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
6.5. wijst het meer of anders verzochte af..
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.T. Coenegracht en ter openbare civiele terechtzitting van 18 juni 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.