ECLI:NL:RBROE:2008:BD4822

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86823 / KG ZA 08-115
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte nakoming van omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 18 juni 2008 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw over de omgangsregeling met hun minderjarige dochter. De man, verzoeker, vorderde een vaststelling van een omgangsregeling, terwijl de vrouw, gedaagde, zich op het standpunt stelde dat een dergelijke regeling in het kader van een kort geding niet kon worden gevorderd. De partijen waren gezamenlijk belast met het gezag over hun dochter, die bij de vrouw verbleef. De man had eerder een mondelinge omgangsregeling met de vrouw afgesproken, maar deze was niet goed verlopen, wat leidde tot een conflict over de omgang.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen contra-indicaties waren die een omgang tussen de man en zijn dochter in de weg stonden. De rechter benadrukte het belang van regelmatig contact tussen het kind en de ouder bij wie het kind niet woont, en stelde vast dat de vrouw zich diende te realiseren dat een goed contact tussen vader en dochter van wezenlijk belang is voor de ontwikkeling van het kind. De voorzieningenrechter bepaalde dat de omgangsregeling geleidelijk moest worden hervat, te beginnen zonder overnachting, en dat de vrouw de dochter naar de moeder van de man moest brengen voor de omgang.

De rechter legde een dwangsom op aan de vrouw voor het geval zij de omgangsregeling niet zou nakomen, en bepaalde dat de man een afspraak moest maken bij Bureau Jeugdzorg om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De uitspraak benadrukte de noodzaak van samenwerking tussen de ouders in het belang van hun kind, en dat de omgangsregeling in de bodemprocedure verder onderzocht zou moeten worden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 86823 / KG ZA 08-115
Vonnis in kort geding van 18 juni 2008
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. A. Carli,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. S.J.C. Vaessen.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerster] dan wel de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 27 mei 2008
- de mondelinge behandeling van 10 juni 2008
- de pleitnota van [verweerster].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Uit de inmiddels beëindigde affectieve relatie tussen partijen is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] de thans nog minderjarige [kind] geboren. De man heeft de minderjarige erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige. Partijen zijn in januari 2007 feitelijk uiteen gegaan. [kind] verblijft bij de vrouw. Bij het uiteen gaan zijn partijen een mondelinge omgangsregeling overeen gekomen tussen de man en [kind].
2.2. Op 15 december 2007 zijn partijen schriftelijk overeengekomen dat de man in de even weken van zaterdag 09.00 uur tot en met zondag 17.00 uur omgang met [kind] heeft en in de oneven weken van zaterdag 09.00 uur tot 18.00 uur.
3. Het geschil
3.1. [verzoeker] vordert – samengevat – vaststelling van een omgangsregeling in die zin dat [verzoeker] en de minderjarige omgang met elkaar mogen hebben:
primair:
- eens per twee weken gedurende het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- de helft van de schoolvakanties waarbij rekening wordt gehouden met de werktijden van de man;
- de helft van de feestdagen;
subsidiair
- tijdens de even weken elke zaterdag van 09.00 uur tot zondag 17.00 uur en tijdens de oneven weken van zaterdag 09.00 uur tot 18.00 uur;
- de helft van de feestdagen en de schoolvakanties waarbij rekening wordt gehouden met de werktijden van partijen;
- althans een zodanige omgangsregeling als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 250,-- voor iedere dag, nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken, dat gedaagde nalatig blijft hieraan te voldoen, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2 De man stelt dat hij sinds het feitelijk uiteen gaan van partijen wekelijks omgang met zijn dochter heeft gehad. Partijen maakten omtrent de overdracht van [kind] onderling afspraken. De man heeft ervaren dat [kind] het verblijf bij hem prettig vond en ook dat [kind] blij was als zij weer naar haar moeder ging. Gedurende de periode dat partijen hebben samengewoond en allebei werkten, verbleef [kind] steeds bij de moeder van de man. De man woont inmiddels gedurende ongeveer twee maanden bij zijn zus, alwaar hij de beschikking heeft over een eigen kamer. In het weekend verblijft de man bij zijn moeder, omdat zijn moeder bang is om in het weekend alleen te zijn. De man beschikt bij zijn moeder over een eigen kamer. In februari 2008 is er op straat tijdens de overdracht van [kind] een meningsverschil geweest over de alimentatie. Sindsdien staat de vrouw omgang niet meer toe. De man is bereid om bij Bureau Jeugdzorg samen met de vrouw oudergesprekken te gaan voeren ter verbetering van hun onderlinge communicatie. De man zal daartoe een contact opnemen met Bureau Jeugdzorg om daarvoor een afspraak te maken.
3.3. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat in het kader van een kort geding
geen vaststelling van een omgangsregeling kan worden gevorderd zodat de man aanstonds niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen.
Voorts stelt de vrouw dat voor haar altijd voorop heeft gestaan, dat er tussen de man en [kind] structureel omgang moet plaatsvinden. De vrouw bracht [kind] in het kader van de overeengekomen regeling naar de moeder van de man en haalde haar daar ook weer op.
De vrouw heeft meer vertrouwen in de moeder van de man dan in de man. De omgangsregeling heeft vanaf het begin niet goed gelopen. In de ogen van de vrouw gaf de man tijdens de omgang nauwelijks aandacht aan [kind]. [kind] verbleef tijdens het omgangsweekend meer bij de moeder van de man dan bij de man. [kind] kwam onhandelbaar terug van de omgang, sliep slecht en had dagen nodig om weer bij te komen. De vrouw is de omgangsregeling steeds nagekomen en partijen hebben in december 2007 de regeling schriftelijk vastgelegd. Inmiddels is de vertrouwensbasis volledig verdwenen en de vrouw kan en wil [kind] niet meer aan de man toevertrouwen.
De man heeft er blijk van gegeven geen enkele verantwoordelijkheid voor [kind] te willen of te kunnen nemen. Zo heeft zij de man meerdere malen aangesproken op het feit, dat hij geen fietsstoeltje had. De man wilde daarnaast niet meewerken aan de bijschrijving van [kind] in het paspoort en wilde geen afspraken maken omtrent de school en het slapen van [kind]. [kind] heeft behoefte aan rust en structuur maar van de man krijgt zij die niet. Ook zijn financiële verantwoordelijkheid komt de man niet na. Omdat de vrouw van mening was dat omgang in het belang van [kind] was, heeft de vrouw nog contact gezocht met Bureau Jeugdzorg. Op 16 februari 2008 heeft er tussen partijen in tegenwoordigheid van [kind] op straat een incident plaatsgevonden, waarbij de man zeer agressief is geworden en de vrouw heeft bedreigd. De vrouw heeft hiervan melding gedaan bij de politie maar heeft daar verder niets meer van vernomen. Ten gevolge van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, is de vrouw van mening dat er in het belang van [kind] in het geheel geen omgang meer met de man moet plaatsvinden. Sinds er geen omgang meer is, gaat het een stuk beter met [kind]. [kind] is tot rust gekomen en de huidige situatie heeft de vrouw ook rust gebracht. De vrouw is bereid om in een bodemprocedure mee te werken aan een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming.
4. De beoordeling
4.1. In deze procedure is in geschil of sprake is van zodanig recht en belang aan de
zijde van de man dat, gelet op de belangen van partijen en dat van het kind, het treffen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad inzake de door de man gevorderde omgangsregeling is vereist en een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
De rechter beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.2. De advocaat van de man heeft ter terechtzitting verklaard, dat het primair gevorderde binnen twee weken in het kader van een bodemprocedure aan de rechtbank zal worden voorgelegd. De man beoogt met onderhavige procedure te bereiken dat er weer zo snel mogelijk omgang tussen hem en [kind] plaatsvindt.
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man kan worden ontvangen in zijn vordering daar waar het gaat om de nakoming van de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling.
4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat naarmate een kind met de leeftijd als dat
van [kind] langere tijd geen omgang met een van de ouders heeft, dit nadelige gevolgen kan hebben voor de verdere ontwikkeling van het kind. Uitgangspunt dient dan ook te zijn dat er regelmatig contact dient te zijn tussen het kind en de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter een contact tussen [kind] en vader niet strijdig met het belang van [kind]. Noch aan de zijde van vader noch aan de zijde van [kind] is de voorzieningenrechter van contra-indicaties gebleken die aan omgang in de weg staan. De vrouw dient zich te realiseren dat een goed contact tussen vader en dochter van wezenlijk belang is voor [kind]. De man dient zijn verantwoordelijkheid als vader te nemen en deze verantwoordelijkheid niet in meer of mindere mate bij zijn moeder te leggen. Ouders dienen geen strijd te leveren in het bijzijn van [kind]. De oudercommunicatie tussen partijen is ernstig verstoord. Daar dienen partijen aan te werken.
De man heeft toegezegd daartoe initiatief te nemen en een afspraak te maken bij Bureau Jeugdzorg teneinde samen met de vrouw door middel van oudergesprekken de communicatie te verbeteren.
Omdat er inmiddels enige tijd geen omgang tussen [kind] en vader heeft plaatsgevonden dient die omgang op een zo kort mogelijke termijn te worden hervat.
De voorzieningenrechter acht het in het belang van [kind] dat de omgangsregeling geleidelijk wordt opgestart en in aanvang zonder overnachting zal plaatsvinden om enigszins tegemoet te komen aan de door de vrouw geuite bezwaren over onrust bij [kind]. De vrouw brengt, zoals voorheen, [kind] naar de moeder van de man en haalt haar daar ook weer op. Tijdens de overdracht dient de man aanwezig te zijn.
Een mogelijke uitbreiding van de regeling dient in de bodemprocedure nader te worden onderzocht.
4.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevorderde dwangsom als volgt dient te worden beperkt. Voor elke dag dat de vrouw de omgangsregeling niet nakomt is zij een dwangsom verschuldigd van EUR 250,-- per dag, tot een maximum van EUR 10.000,--.
4.6. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt de vrouw tot nakoming van een omgangsregeling in die zin dat de man op zaterdag 21 juni 2008 van 13.00 tot 17.00 uur en vervolgens elke zaterdag van 09.00 uur tot 17.00 uur omgang met [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] zal hebben, waarbij de vrouw [kind] naar de woning van de moeder van de man zal brengen en na de omgang zal ophalen, terwijl de man tijdens de overdracht aanwezig zal zijn;
5.2. bepaalt dat de vrouw voor iedere dag dat zij, na betekening van dit vonnis, in strijd handelt met voornoemde veroordeling, aan de man een dwangsom verbeurt van EUR 250,-- per dag, tot een maximum van EUR 10.000,--;
5.3. verstaat dat man een afspraak maakt bij Bureau Jeugdzorg teneinde samen met de vrouw door middel van oudergesprekken te werken aan een verbetering van de communicatie;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.?
JvdK