ECLI:NL:RBROE:2008:BD5659

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85895 / FA RK 08-446
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming in het ouderlijk gezag en afwijzing daarvan

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 25 juni 2008 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vader die het ouderlijk gezag over zijn kind wilde verkrijgen. Ten tijde van de geboorte kon de vader het kind niet erkennen vanwege zijn verblijfsstatus. Het vaderschap is later gerechtelijk vastgesteld. De moeder is ontheven van het gezag en is teruggekeerd naar haar land van herkomst, terwijl het kind sinds zijn eerste levensjaar in een pleeggezin verblijft, waar de voogdij berust bij de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De vader, die inmiddels een verblijfsvergunning heeft en bezig is met een inburgeringscursus, heeft verzocht om het gezag over zijn kind te verkrijgen, met de intentie een actieve rol in het leven van het kind te vervullen.

De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen. De rechtbank overwoog dat ouders in beginsel recht hebben op verzorging en opvoeding van hun kind, zoals verankerd in artikel 8 van het EVRM. Echter, het belang van het kind, dat al bijna vier jaar in een stabiele pleeggezinomgeving verblijft, weegt zwaarder. De rechtbank benadrukte het belang van continuïteit in de opvoedingssituatie en de noodzaak van een ongestoord hechtingsproces. De rechtbank concludeerde dat het wijzigen van het gezag mogelijk onrust zou veroorzaken en dat de belangen van het kind niet gewaarborgd zouden zijn bij toewijzing van het verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de vader bereid is om de plaatsing in het pleeggezin niet te verstoren, er geen garanties zijn dat hij deze bereidheid in de toekomst kan waarborgen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de visie van de vader op opvoeding niet overeenkomt met die van de pleegouders en de Stichting, wat kan leiden tot conflicten die schadelijk zijn voor het kind. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek van de vader af te wijzen, met inachtneming van het belang van het kind en de stabiliteit van zijn huidige opvoedsituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 85895 / FA RK 08-446
Beschikking van 25 juni 2008 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen [vader] ofwel vader,
procureur: mr. M.M. Setiaman;
Als belanghebbenden merkt de rechtbank – naast de betreffende minderjarige [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] – aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
kantoorhoudende te 6041 CB Roermond, Slachthuisstraat 33,
hierna te noemen: de Stichting;
en
[pleegmoeder] en [pleegvader],
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
hierna te noemen de pleegouders.
1. Het verloop van de procedure
1.1. [vader] heeft op 04 april 2008 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot benoeming in het ouderlijk gezag in dier voege dat hij heeft verzocht om hem te belasten met de uitoefening van het gezag over [kind].
De rechtbank verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.
1.2. Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft op 14 mei 2008 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
Voor wat het verweer betreft verwijst de rechtbank naar de inhoud van dit verweerschrift.
De Stichting heeft verzocht om het verzoek van [vader] af te wijzen.
1.3. Op 15 mei 2008 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- [vader], bijgestaan door een advocaat;
- pleegouders;
- mr. [vertegenwoordiger] en de heer [vertegenwoordiger] namens de Stichting;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van [vader] en [moeder] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [kind].
Bij beschikking van 1 februari 2005 van deze rechtbank is [moeder] ontheven uit het ouderlijk gezag en is de Stichting belast met de voogdij.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 februari 2005 en 21 september 2005 is de minderjarige onder toezicht gesteld respectievelijk met een machtiging uit huis geplaatst
bij een pleegouder.
Bij beschikking van 29 maart 2006 is het vaderschap vastgesteld van [vade[kind][Kind].
2.2. Vader heeft gesteld dat hij in de periode dat hij nog een affectieve relatie met [moeder] had, het kind niet kon erkennen omdat hij destijds nog in een asielprocedure verwikkeld was.
[kind] verblijft sinds 5 augustus 2005 bij de pleegouders. De reden voor de uithuisplaatsing was dat vader geen ouderlijk gezag had en dat van hem niet kon worden verwacht dat hij vierentwintig uur bij moeder en [kind] kon zijn. De rechtbank en het Hof in hoger beroep hebben geoordeeld dat het voor vader niet mogelijk was om voor zowel [moeder] als [kind] te zorgen waardoor een uithuisplaatsing noodzakelijk was.
Vader heeft sinds de uithuisplaatsing omgang met [kind].
Vader heeft inmiddels een verblijfsvergunning gekregen. Vader heeft een uitkering en is bezig met een inburgeringscursus. Moeder is inmiddels weer terug naar China.
Vader vindt het in het belang van [kind] dat hij het ouderlijk gezag over [kind] verkrijgt. Vader hoopt te zijner tijd een echte vaderrol te kunnen vervullen.
Er zijn geen gronden voor vrees dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van [kind] worden verwaarloosd.
2.3. De Stichting heeft gesteld dat [kind] sinds september 2005 is geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. [kind] ontwikkelt zich zeer goed bij de pleegouders en hij is zeer goed gehecht in het pleeggezin. [kind] heeft in dit pleeggezin de mogelijkheid om op te groeien in een veilig gezinsverband dat hem een goed toekomstperspectief biedt. Vader heeft een belangrijke positie in het leven van [kind] en pleegouders hechten er aan dat vader een belangrijke rol in het leven van [kind] zal blijven vervullen. Er zijn goede omgangsafspraken gemaakt die dankzij wederzijdse inspanningen goed vervuld worden.
De Stichting is van mening dat het verzoek van vader om belast te worden met het gezag over [kind] moet worden afgewezen. Aan het belang van [kind] bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoorde voortzetting van het hechtingsproces dient zwaarwegende betekenis te worden toegekend. Indien vader belast zou worden met het gezag zou dit onrust kunnen veroorzaken. Het is duidelijk dat vader een positieve invulling wil geven aan zijn ouderschap. Of vader echter ook in staat is om op een goede en verantwoorde manier invulling te geven aan het opvoederschap is niet duidelijk en valt te betwijfelen.
Vader heeft in diverse gesprekken tussen voogd en pleegouders aangegeven hoe hij denkt over de opvoeding van [kind] in de nabije toekomst. Deze denkwijze wordt duidelijk gevoed en bepaald vanuit de culturele en religieuze achtergrond van vader. Het is duidelijk dat zijn visie over de opvoeding van [kind] niet overeenkomt met de opvattingen van de pleegouders en de Stichting. Dat kan tot gevolg hebben dat vader bij toewijzing van het verzoek de pleeggezinplaatsing op termijn zal beëindigen.
Een gezagswijziging is daarom zeker niet in het belang van [kind].
2.4. In dit geding ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bij inwilliging van het
verzoek van vader hem met het gezag te belasten, gegronde vrees bestaat dat de belangen van [kind] zouden worden verwaarloosd.
2.5. In beginsel hebben ouders er recht op zelf hun kind te verzorgen en op te voeden en het gezag over hem uit te oefenen. Dit recht is verankerd in het EVRM, meer in het bijzonder in artikel 8 EVRM dat strekt tot bescherming van het familie- en gezinsleven.
Aan continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces dient zwaarwegende betekenis te worden toegekend. Het recht van het kind op de duidelijkheid over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief, dat tevens voortvloeit uit art. 3 en 20 Verdrag inzake de rechten van het kind, Trb. 1990, 170 (IVRK), dient zwaar te wegen.
Wanneer een kind vanaf zeer jeugdige leeftijd in een perspectief biedend pleeggezin verblijft, wordt het in zijn belang geoordeeld dat er voor langere tijd duidelijkheid en zekerheid ontstaat over het gezin waartoe hij zich mag rekenen en, in samenhang daarmee, over de persoon die het gezag over hem uitoefent. Aan die gewenste duidelijkheid en zekerheid kan afbreuk worden gedaan, indien het gezag gewijzigd wordt.
[kind], die in september 2008 vier jaar oud wordt, verblijft al bijna drie jaar in het huidige pleeggezin. Vader is nimmer met het gezag belast geweest.
In de gegeven omstandigheden dient aan het belang van het kind bij handhaving van de huidige situatie een zwaarder gewicht te worden toegekend dan aan het gevoel van vader bij gemis van gezag en zijn vrees dat het kind niet die opvoeding verkrijgt die hij graag zou wensen.
Hoewel niet op voorhand gezegd kan worden dat bij inwilliging van het verzoek gegronde vrees bestaat dat de belangen van [kind] zouden worden verwaarloosd is het belang van [kind] het meest gediend met vermijding van mogelijke, niet ondenkbeeldige toekomstige geschillen omtrent de invulling van het gezag. Weliswaar heeft vader de bereidheid uitgesproken niet te zullen tornen aan de plaatsing in het pleeggezin, echter op die uitgesproken bereidheid kan vader steeds terugkomen.
De inbreuk op het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven en de uitoefening van het gezag door vader wordt, behalve door het belang dat voortvloeit uit art. 3 en 20 Verdrag inzake de rechten van het kind, tevens gerechtvaardigd door het in dit geval zwaarder wegende recht van het kind en de pleegouders op eerbiediging van het inmiddels tussen hen ontstane familie- en gezinsleven.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. wijst af het verzoek van [vader] hem te belasten met de uitoefening van het gezag over [kind].
Deze beschikking is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter en ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
nr
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.