ECLI:NL:RBROE:2008:BD7877

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 534
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de fatale termijn in bestuursrechtelijke boetezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 17 juli 2008 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Vishandel "De Grieze" Ltd te Venlo en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Algemeen Directeur van de Arbeidsinspectie. De rechtbank beoordeelt de vraag of de overschrijding van de termijn van artikel 19e, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een fatale termijn is. De eiseres had bezwaar aangetekend tegen een boetebeschikking van € 16.000,- die was opgelegd wegens het ontbreken van een tewerkstellingsvergunning voor twee Poolse werknemers. De rechtbank concludeert dat de termijn van artikel 19e, derde lid, van de Wav geen fatale termijn is, maar een termijn van orde. Dit betekent dat overschrijding van deze termijn niet automatisch leidt tot het vervallen van de mogelijkheid om een boete op te leggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in dit geval niet is overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ongegrond is en verklaart de boetebeschikking van de Minister in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 534
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
Vishandel "De Grieze" Ltd te Venlo, eiser/eiseres,
gemachtigde J.M.A. Klaus
tegen
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, Algemeen Directeur van de Arbeidsinspectie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 20 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 5 november 2007 ongegrond verkaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 juli 2008, waar noch eiseres of haar gemachtigde zijn verschenen en waar verweerder zich ook niet heeft doen vertegenwoordigen, zoals door allen tevoren aangekondigd.
2. Overwegingen
2.1. Op 7 november 2006 heeft de Arbeidsinspectie een controle verricht bij eiseres aan de Rijnaakkade 15 te Venlo, waarbij 2 Poolse personen werkend werden aangetroffen, en waarvan is geconstateerd dat eiseres daarvoor niet over een tewerkstellingsvergunning beschikte. Op 15 juni 2007 is hiervan een boeterapport opgemaakt. Nadat eiseres in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze te geven, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt, heeft verweerder op 5 november 2007 een boetebeschikking genomen (het primair besluit) waarbij aan eiseres een boete van € 16.000,- is opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid onder 1 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar aangetekend.
2.2. Bij bestreden besluit van 20 februari 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank. In beroep wordt – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 19e, derde lid van de Wav, waarin is bepaald dat een boetebeschikking dient te worden gegeven binnen dertien weken na de datum van dagtekening van het boeterapport. Het boeterapport dateert van 14 juni 2007 en is haar op 25 september (ruim 15 weken later) ter kennis gebracht, aldus de gemachtigde van eiseres. De enkele verwijzing van artikel 19f van de Wav, doet niet af aan de verplichting van artikel 19e, derde lid van de Wav. Dat het geen “fatale termijn” zou betreffen, vindt geen steun in het recht, niet blijkt uit de wet- en/of regelgeving dat deze termijn “verlengbaar”is. De rechtszekerheid vereist dat verweerder zich aan de termijn van artikel 19e, derde lid houdt.
2.3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en persisteert bij zijn standpunt.
Het oordeel van de rechtbank
2.4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Aan de orde is enkel de vraag of verweerder met de schending van het bepaalde in artikel 19e, derde lid van de Wav het recht heeft verspeeld om aan eiseres een boete op te leggen. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 19e, derde lid van de Wav, wordt de beschikking gegeven binnen dertien weken na dagtekening van het rapport, bedoeld in artikel 18b.
De rechtbank overweegt dat eiseres eerst op 5 november 2007 ten aanzien van eiseres een boetebeschikking heeft genomen en stelt vast dat dit substantieel veel later is dan de in artikel 19e, derde lid, van de Wav bepaalde termijn van 13 weken.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de Afdeling zich, onder meer, in haar uitspraak van 30 januari 2008 (LJN: BC3029) heeft uitgelaten over de vraag of de termijn, als bedoeld in artikel 19e, derde lid, van de Wav, een fatale termijn, dan wel een termijn van orde is. De Afdeling heeft daarbij de uitspraak van de rechtbank – inhoudende dat de termijn van artikel 19e, derde lid, van de Wav een termijn van orde is – bekrachtigd, en daarbij de overschrijding van de termijn van artikel 19e, derde lid, van de Wav, nog bezien in het licht van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. In dit kader heeft de Afdeling overwogen dat een bestuurlijke boete in het kader van de Wav is aan te merken als een punitieve sanctie, waarop artikel 6 van het EVRM van toepassing is. Ingevolge het eerste lid van dat artikel, voor zover van belang, heeft eenieder bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Overschrijding van de in artikel 6, eerste lid, van het EVRM bedoelde redelijke termijn is eerst aan de orde, indien de duur van de totale procedure onredelijk is.
De rechtbank concludeert uit onder meer de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling dat overschrijding van de termijn van artikel 19e, derde lid, van de Wav, geen fatale termijn is, maar een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn kan, onder omstandigheden, met zich brengen dat er in strijd wordt gehandeld met artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Zulks is in casu niet het geval, waarbij de rechtbank voor de criteria waaraan in een dergelijk geval moet zijn voldaan, verwijst naar het bepaalde in de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2007 (in welke uitspraak de Afdeling expliciete aansluiting zoekt bij de Hoge Raad; LJN: BA0664) en naar de (recente) uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (in welke uitspraak de regels inzake overschrijding van de redelijke termijn zijn herijkt; LJN: BD2578).
Dat betekent dat het beroep van eiseres ongegrond is.
3. Beslissing
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 17 juli 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.