ECLI:NL:RBROE:2008:BG1558

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88314 / JE RK 08-1008
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 22 oktober 2008 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ondertoezicht is gesteld en dat de ondertoezichtstelling loopt tot 20 december 2008. De stichting verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige bij de moeder. De moeder en vader hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige, die in het verleden bij de moeder woonde, maar de stichting heeft in juli 2008 besloten dat de kinderen tijdelijk bij de vader moesten verblijven vanwege escalaties en zorgen over de thuissituatie bij de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2008 zijn de minderjarige, de ouders en vertegenwoordigers van de stichting aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de zorgen van de stichting zorgvuldig gewogen. De kinderrechter concludeert dat de stichting niet voldoende heeft aangetoond dat de situatie bij de moeder zo ernstig is dat uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. De mogelijkheden voor ambulante hulp zijn niet volledig onderzocht en de moeder heeft niet voldoende duidelijkheid gekregen over de eisen waaraan zij moet voldoen om een uithuisplaatsing te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de stichting afgewezen, omdat de zorgen over de minderjarige niet dusdanig groot zijn dat het uiterste middel van uithuisplaatsing op dat moment gerechtvaardigd is. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie bij de moeder zorgwekkend is, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de moeder onwelwillend is ten opzichte van hulpverlening. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de kinderrechter de belangen van alle betrokken partijen in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 88314 / JE RK 08-1008
Beschikking van 22 oktober 2008 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
in de zaak van
[het kind], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum 1995], hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan:
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [de vader],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
[adres],
- [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
[adres].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders [de moeder] en [de vader].
1. Het verloop van de procedure
1.1. De minderjarige is ondertoezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, mede kantoorhoudende te Roermond. De ondertoezichtstelling loopt tot 20 december 2008.
1.2. De voornoemde stichting heeft op 5 augustus 2008 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing
van voornoemde minderjarige.
1.3. Het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, alsmede het indicatiebesluit zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
1.4. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht in het belang van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige.
1.5. Op 14 oktober 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- de minderjarige,
- [de moeder], bijgestaan door mr. M.M.T.H. Janssen,
- [de vader], bijgestaan door mr. D.J.P.H. Stoelhorst,
- [belanghebbende],
- [gezinsvoogdes], gezinsvoogdes en [vertegenwoordiger], vertegenwoordiger van de stichting.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Bij beschikking van de rechtbank te ’s Hertogenbosch van 10 juli 1998 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken.
Bij echtscheidingsconvenant zijn de ouders destijds overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij moeder is. Beide ouders hebben het gezag.
2.2. De stichting heeft in het kader van de ondertoezichtstelling op 25 juli 2008, toen
beide kinderen een aantal weken in de zomervakantie bij vader verbleven, besloten dat de kinderen permanent bij vader moesten gaan wonen. De stichting heeft dat - middels een schriftelijke aanwijzing aan betrokkenen kenbaar gemaakt. Omdat bij nader inzicht de juridische grondslag voor een aanwijzing als in casu ontbrak heeft de stichting onderhavig verzoek ingediend. Daarbij heeft de stichting verzocht:
primair:instemming te verlenen voor verder verblijf van de kinderen bij vader in afwachting van de procedure wijziging hoofdverblijfplaats;
subsidiair:machtiging tot plaatsing in een pleeggezin.
2.3. Bij vonnis in kort geding van 11 augustus 2008 heeft de voorzieningenrechter
bepaald, dat de kinderen voorlopig verblijf bij vader mogen houden in ieder geval totdat op het verzoek van vader, tot wijziging hoofdverblijf en op het verzoek van de stichting, tot uithuisplaatsing zal zijn beslist.
2.4. Bij beschikking van 8 oktober 2008 heeft de rechtbank het verzoek van vader tot wijziging van het hoofdverblijf van beide kinderen afgewezen. Daarmede is het belang aan het primaire verzoek van de stichting komen te ontvallen.
2.5. Namens de stichting is naar voren gebracht dat bij de start van de ondertoezichtstelling in eerste instantie is gekozen om de confrontatie met moeder aan te gaan over de zorgpunten die tot de ondertoezichtstelling hebben geleid. Er was echter veel weerstand bij moeder, zij deelde de zorgen niet. Vervolgens heeft de stichting ervoor gekozen om op basis van commitment zowel de positieve zaken als de zorgen met moeder te bespreken en het vertrouwen van moeder te verwerven. Ook dit heeft niet geleid tot meer probleeminzicht of -beleving. Om die reden heeft de stichting niet ingezet op ambulante hulp in de thuissituatie.
Tijdens de zomervakantie bij vader bleek dat de kinderen signalen afgaven waaruit bleek dat zij enorm in de knel zaten tussen de ouders. De directe aanleiding om de kinderen bij vader te plaatsen was dat er bij moeder niets veranderde. Er was sprake van escalaties die met veel dreiging en geweld gepaard zouden gaan. De zorgen stapelden zich op. In het MDO is toen besloten dat de situatie bij moeder dusdanig bedreigend was dat een uithuisplaatsing gerechtvaardigd was. De plek bij vader leek een goede optie, de stichting wilde de kinderen niet langer blootstellen aan de agressie en ruzie bij moeder thuis.
2.6. Door en namens moeder is gesteld dat de kinderen op grond van de uitspraak over de hoofdverblijfplaats, sinds het afgelopen weekend, na bemiddeling door de stichting, weer bij moeder verblijven. Moeder verzet zich tegen het verzoek tot uithuisplaatsing, zeker als dit zou betekenen dat de kinderen naar een vreemde plek moeten.
Moeder had de indruk dat de ondertoezichtstelling goed verliep, zij heeft nooit kritiek van de gezinsvoogd gekregen. Er is haar nooit gezegd dat, als zij niet mee zou werken, de kinderen uit huis geplaatst zouden worden. Er is ook nooit een aanwijzing of een brief namens de stichting aan moeder verstuurd. Moeder is bereid de hulp en begeleiding van de gezinsvoogd en hulpverleners te accepteren in het belang van haar kinderen.
2.7. Door en namens vader is naar voren gebracht dat ondanks de beslissing in de bodemprocedure over de hoofdverblijfplaats de stichting het verzoek tot uithuisplaatsing handhaaft, omdat er in de situatie bij moeder zorgen blijven bestaan. Om de kinderen uit de strijd tussen de ouders te halen is het nodig om ze bij een onafhankelijke derde tot rust te laten komen. Vader zou het liefst willen dat de kinderen bij hem komen wonen, en voor de toewijzing van het verzoek refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.8. [de minderjarige] heeft buiten aanwezigheid van de andere belanghebbenden met de kinderrechter gesproken.
2.9. De kinderrechter stelt vooreerst vast dat de rechtbank, bij beslissing van 8 oktober 2008 met betrekking tot het verzoek wijziging van de hoofdverblijfplaats, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige onvoorwaardelijk bij moeder heeft bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank was er toen geen sprake van “gewijzigde omstandigheden” op grond waarvan wijziging van de hoofdverblijfplaats gerechtvaardigd zou zijn. De situatie bij moeder was sedert de start van de ondertoezichtstelling niet gewijzigd.
2.10. Gelet op de voorhanden gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de
kinderrechter niet tot de overtuiging kunnen geraken dat de maatregel van ondertoezichtstelling ontoereikend is om de bedreigde ontwikkeling van de minderjarige te keren. De mogelijkheden in het kader van de ondertoezichtstelling zijn niet uitputtend ingezet. Zo is de mogelijkheid van ambulante hulp in de thuissituatie onvoldoende onderzocht. De reden die de stichting aanvoert tot het achterwege laten daarvan, wordt door moeder uitdrukkelijk weerlegt. Ook is de kinderrechter onvoldoende gebleken dat moeder, voor het welzijn van de kinderen, niet bereid zou zijn samen te werken met de gezinsvoogd en andere hulpverlenende instanties. Uit het geheel van gegevens ontstaat het beeld dat aan moeder niet, althans onvoldoende, duidelijk is gemaakt aan welke eisen zij dient te voldoen om een uithuisplaatsing van de minderjarige af te wenden.
Ook de kinderrechter stelt vast dat de situatie van de minderjarige bij moeder niet geheel zonder zorgen is. Echter, gelet op het vorenstaande, is niet komen vast te staan dat de zorgen met betrekking tot de minderjarige bij moeder thuis dusdanig groot zijn, en moeder dusdanig onwelwillend is, dat het uiterste middel van een uithuisplaatsing op dit moment gerechtvaardigd is.
3. De beslissing
De kinderrechter
3.1. wijst af het verzoek van de stichting.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.