ECLI:NL:RBROE:2008:BG3273

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
3 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/990004-05
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank Roermond in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de meervoudige economische raadkamer van de rechtbank Roermond op 3 november 2008 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van de verdachte tegen de dagvaarding. De verdachte stelde dat de rechtbank Roermond niet bevoegd was om zijn zaak te behandelen, aangezien de feiten waarvan hij werd verdacht, zich in Hellendoorn hadden afgespeeld. De verdachte was in Hellendoorn woonachtig en had geen enkele connectie met het arrondissement Roermond. De officier van justitie betoogde echter dat er wel degelijk aanknopingspunten waren voor de bevoegdheid van de rechtbank Roermond, onder andere omdat het onderzoek in Roermond was gestart en de rechter-commissaris daar betrokken was geweest.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdachte en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren die de bevoegdheid van de rechtbank Roermond konden onderbouwen. De feiten waren niet gepleegd in het arrondissement Roermond, en er was geen gerechtelijk vooronderzoek tegen de verdachte geopend in dat arrondissement. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van de zaak in Roermond meer complicaties met zich meebracht dan wanneer deze in Almelo zou worden behandeld, wat dichter bij de woonplaats van de verdachte ligt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift van de verdachte gegrond en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de strafbare feiten die in de dagvaarding waren ten laste gelegd. Deze beslissing werd genomen door de rechters A.J.M. Huisman-Kreijn, M.I.J. Hegeman en J.H.M. Delnooz-Engels, waarbij Huisman-Kreijn als voorzitter fungeerde. De rechtbank benadrukte het belang van de relatieve bevoegdheid van de rechter, zoals geregeld in de artikelen 2-6 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

Parketnummer: 990004-05
Kenmerk: 08/807
B E S C H I K K I N G
van de meervoudige economische raadkamer van de rechtbank te Roermond, op het bezwaarschrift van de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedatum],
domicilie kiezende ten kantore van mr. B. Nijman,
[adres].
Het bezwaarschrift richt zich tegen de dagvaarding van verdachte met bovenvermeld parketnummer, om op 24 t/m 26 november 2008 te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige economische strafkamer in het arrondissement te Roermond terzake van het in die dagvaarding ten laste gelegde.
De rechtbank heeft op 23 oktober 2008 gehoord:
- de officier van justitie.
[verdachte] voornoemd en zijn raadsman mr. B. Nijman zijn -hoewel behoorlijk opgeroepen- niet ter zitting verschenen.
Bij schrijven van 22 oktober 2008 heeft de raadsman van [verdachte] reeds aangegeven dat van de gelegenheid om over het bezwaarschrift te worden gehoord van de zijde van [verdachte] geen gebruik zal worden gemaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken.
[verdachte] heeft in zijn bezwaarschrift gesteld - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank Roermond niet bevoegd is van zijn zaak kennis te nemen.
De feiten waarvan hij wordt verdacht zouden zijn gepleegd in Hellendoorn en derhalve niet in het arrondissement Roermond, hij is woonachtig in Hellendoorn en derhalve niet in het arrondissement Roermond, en geen van de toenmalige (mede)verdachten woonde of verbleef in het arrondissement Roermond. Hij is aangehouden in Hellendoorn en vervolgens onvrijwillig overgebracht naar het arrondissement Roermond, alwaar hij in bewaring is gesteld. Er was op dat moment geen vervolging wegens enig ander strafbaar feit aangevangen. Er was echter geen enkel aanknopingspunt om hem over te brengen naar Roermond. Nu er op het moment van overbrengen naar Roermond geen enkel redelijk vermoeden was dat de rechtbank Roermond bevoegd zou zijn, is er sprake van strijd met de regels van behoorlijk strafprocesrecht. Voorts brengt behandeling in Roermond meer complicaties met zich mee dan wanneer de zaak behandeld zou worden bij de rechtbank Almelo die dichter bij zijn woonplaats is gelegen, aldus [verdachte].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel aanknopingspunten bestaan voor de bevoegdheid van de rechtbank Roermond en dat de wettelijke regeling ter zake niet te beperkt mag worden uitgelegd.
De officier van justitie heeft in de door haar ter zitting overgelegde notitie uiteengezet hoe zij tot dit standpunt is gekomen. Zij heeft -zakelijk weergegeven- het navolgende aangevoerd.
[verdachte] is in Roermond in bewaring gesteld aangezien het onderzoek is aangevangen in Roermond. De rechter-commissaris aldaar is vanaf het begin betrokken geweest bij diverse beslissingen. Bovendien bevonden zich onder de geselecteerde verdachte rundveemelkbedrijven ook bedrijven die gevestigd waren in het arrondissement Roermond. Het betreft één groot onderzoek en de verschillende strafbare feiten staan zodanig met elkaar in verband dat de behandeling voor één rechtbank gewenst is. Het is vaste rechtspraak dat als de plaats waar verdachte zich bevindt tevens in aanmerking genomen mag worden de plaats waarheen de verdachte door de met opsporing en vervolging belaste autoriteiten is gebracht en waar hij zich bevond ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding, zolang daarbij geen sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde. Met het uitbrengen van een inleidende dagvaarding wordt gelijkgesteld het vorderen van een gerechtelijk vooronderzoek of het vorderen van een bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelet op het vorenstaande zijn de beginselen van een goede procesorde niet geschonden. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Roermond is derhalve bevoegd tot kennisneming van de op de dagvaarding ten laste gelegde feiten, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
De relatieve bevoegdheid van de rechter is geregeld in de artikelen 2-6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Gelet op het bepaalde in artikel 2 Sv constateert de rechtbank dat haar bevoegdheid niet gebaseerd kan zijn op een van de aldaar gevoerde aanknopingspunten. De feiten waarvan [verdachte] blijkens de inleidende dagvaarding wordt verdacht zijn niet begaan in het arrondissement Roermond. [verdachte] had of heeft geen woon- of verblijfplaats binnen het arrondissement Roermond, noch had hij aldaar zijn laatst bekende woon- of verblijfplaats, noch was er vervolging terzake van een ander feit aldaar aangevangen.
Wat betreft het door de officier van justitie genoemde criterium dat onder de plaats waar verdachte zich bevindt tevens in aanmerking mag worden genomen de plaats waarheen de verdachte door de met opsporing en vervolging belaste autoriteiten is gebracht én waar hij zich bevond ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding, zolang daarbij geen sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde, merkt de rechtbank het volgende op.
Bezien dient te worden of [verdachte] destijds terecht is overgebracht naar het arrondissement Roermond teneinde aldaar in bewaring te worden gesteld. Gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen door de officier van justitie en [verdachte] naar voren is gebracht is aan de rechtbank geen enkel aanknopingspunt bekend geworden op grond waarvan [verdachte] destijds terecht naar Roermond is overgebracht. Immers er was destijds geen gerechtelijk vooronderzoek tegen hem geopend, noch was de vervolging tegen een van de medeverdachten van [verdachte] die woonden of verbleven in het arrondissement Roermond reeds aangevangen.
De verwijzing van de officier van justitie naar het arrest van het Hof Amsterdam van 4 april 2005 (LJN: AT4391) doet aan het voorgaande niet af. Immers in die casus werd doorslaggevend geacht dat op het moment van het overbrengen van de verdachte naar een ander arrondissement, reeds in dat laatste arrondissement een gerechtelijk vooronderzoek geopend was. Daarvan is in casu niet gebleken.
In de onderhavige zaak is voorts artikel 6 lid 1 juncto lid 3 Sv van belang.
Lid 1 van artikel 6 Sv bepaalt dat bij deelneming van meer dan één persoon aan hetzelfde strafbare feit de bevoegdheid ten aanzien van één der als daders of medeplichtigen aansprakelijke personen de bevoegdheid mede ten aanzien van de andere meebrengt.
Lid 3 van artikel 6 Sv bepaalt voorts dat “indien door meer dan één persoon, al dan niet tezamen, verschillende strafbare feiten zijn begaan, die in zodanig verband met elkaar staan, dat de behandeling voor één rechtbank gewenst moet worden geacht, deze feiten voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel geacht worden in deelneming te zijn begaan.“
De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of in casu aan de voorwaarden van artikel 6 lid 3 Sv is voldaan.
Noch uit het dossier noch uit hetgeen ter terechtzitting door de officier van justitie naar voren is gebracht is de rechtbank gebleken dat op het moment dat de vervolging tegen [verdachte] aanving (te weten ten tijde van het bevel tot bewaring te Roermond d.d. 28 april 2006) de vervolging van enige andere verdachte in het arrondissement Roermond was aangevangen. Zoals hiervoor reeds overwogen, was er evenmin sprake van een gerechtelijk vooronderzoek dat in Roermond tegen verdachte of tegen zijn medeverdachten was aangevangen.
De rechtbank heeft derhalve geen enkel aanknopingspunt kunnen vaststellen op grond waarvan zij zichzelf bevoegd acht.
Het bezwaarschrift van [verdachte] is derhalve gegrond.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
verklaart het bezwaar van [verdachte] voornoemd gegrond en verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de strafbare feiten welke ten laste zijn gelegd in de dagvaarding welke tegen [verdachte] is uitgebracht.
Deze beschikking is gegeven op 3 november 2008 door mr. A.J.M. Huisman-Kreijn, mr. M.I.J. Hegeman en mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechters, van wie mr. A.J.M. Huisman-Kreijn voornoemd voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. I.E.A. van Eijk-Bronkhorst als griffier.
Mr. J.H.M. Delnooz-Engels is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.